Het Vlaamsche volkstooneel: Renaat Grassin

Willem Putman, 1925-04-04


Source

Willem Putman, Tooneeldagboek 1928-1938. Antwerpen: Globus-uitgaven, 1938, pp. 92-97.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsch Nationa... 1938-11-30
  2. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Kluchten... 1938-11-30
  3. ◼◼◻◻◻ Pieter G. Buckinx: Boefje, door het Vla... 1931-09
  4. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Johan De Meester jr... 1929-07-07
  5. ◼◼◻◻◻ C.: Onze Tooneelintervie... 1931-08-06

RENAAT GRASSIN

Hij blijft een eigenaardige persoonlijkheid, en ongetwijfeld bezet hij in de geschiedenis van het Vlaamsche Volkstooneel een eigen plaats. Men zou onvolledig zijn moest men hem voorbijloopen, al kan men hem moeilijk het belang geven dat men Van de Velde en Geysen gunt. Voorzeker past hij beter in het gezelschap van Renaat Verheyen, wiens lessen hij blijkbaar met voorliefde in ontvangst nam, en bij wiens tooneelinzicht hij zich gauw en kordaat wist aan te passen. Maar hij is altijd meer acteur dan regisseur geweest. Hij is zelfs schrijver. Hij debuteerde met een niet onaardige eenakter in den Vlaamschen Schouwburg te Brussel, en schreef samen met Verheyen dien sappigen volkschen «Ulenspiegel», waarmee de groep Staf Bruggen na de splitsing zijn eigen werking inzette. En bij al deze dingen gaf hij blijk van dartelheid en frissche ironie, al stond hij dikwerf -- en het is er niet beter op geworden, nu hij zich geheel aan de cabaret-kunst wijdt -- op het randje van het triviale. Maar ook in verband hiermee hult hij zich oolijk in de onkwetsbaarheid van het «ketje» -- en ten aanzien van zijn werk is men gewoonlijk geneigd te getuigen : « J'ai ri, me voila désarmé. »

Maar hij kon nooit de allure van Verheyen bereiken, noch diens verfijning. Een uitstekende gelegenheid tot vergelijking was ons geboden in de vertooning van «DE STERRENDIEF» van Michel De Ghelderode. Op dat oogenblik had Grassin de groep Staf Bruggen verlaten, en was naar de groep Van de Velde teruggekeerd. Het is daar ten andere dat hij ook een paar kansen krijgen zou als regisseur. Maar in «DE STERRENDIEF» was feitelijk alweer de acteur Grassin aan het woord. En als wij deze prestatie vergeleken met wat Renaat Verheyen vermocht te verwezenlijken in het reeds genoemde werk van denzelfden auteur «EEN ONNOOZEL HART IN DE WERELD» -- en die vergelijking drong zich op vanwege dezelfde geaardheid van beide stukken en beide rollen -- dan moesten wij vaststellen dat Grassin beslist te kort schoot. Maar ik moet er dadelijk bijvoegen dat de schrijver zelf voor een deel schuld had aan deze mislukking.

Ik herinner mij nu nog de voortreffelijke ontboezemingen, die in het programma te lezen stonden. De Ghelderode wees er op de door hem hooggeprezen waarden van music-hall en cirkus, waarvan de ontdekking de sluizen wijd opent voor de poëzij -- en hij sprak in beroezende woorden den lof uit van de drie wijzen : Grock, Rastelli en Barbette.

«Zij schenken ons het onbegrensde en den staat van genade. Met hen wiegen onze zielen opgetogen over den ijzeren draad en flikkert onze geest als een springvloed van linten en wispels in een apotheose van nikkel en vuurwerk. Door hen wordt de toeschouwer weer puur en hervindt de verwondering der kinderen. Aldus Charlie Chaplin, de sublieme spraaklooze, die ons met zijn lunaire doening verbazende lessen geeft van wellevendheid. Al het overige is slechts literatuur en gesjacher.»

Ons scheen het pretentieus en belachelijk den naam van Charlie Chaplin te betrekken bij dit spel, dat nagenoeg onsamenhangend was en van een dorre aleens vervelende geestigheid. We behoeven ons inderdaad geen geweld aan te doen om de tragiek van Chaplin's diepe menschelijkheid te voelen onder zijn schokkende lachbuien. Maar na een spel als dezen «Sterrendief» trekken we huiswaarts met een ledig gemoed en met het besef van een verloren avond. De waarheid is dat in tegenstelling met 's schrijvers bedoelingen deze feërie niets is dan literatuur, en dan nog literatuur van zeer bedenkelijk allooi, niet waardig van den voortreffelijken auteur, dien we elders in dit boek onze groote bewondering zullen zeggen. En Grassin vermocht daar niets van te redden. Zijn spel -- in de hoofdrol -- bleef voortdurend oppervlakkig komisch. De pijnlijke lach van den clown, we hebben hem vaak ervaren in wat Verheyen ons toonde. Hij was hier afwezig. En het werd een dor en vervelend geklets, dat door het onhandig dilletantisme der andere spelers nog ongenietbaarder werd. Neen -- we zijn den «staat van genade» niet binnen getreden.

Maar Renaat Grassin heeft gelukkig nog andere dingen op zijn actief. Zijn «BOEFJE» bijv., die plaisante ver-Brusseling van het Hollandsche «ketje». Dat was Grassin in zijn element. Dat was Grassin in de juiste perken van zijn kunnen. Het werd een «schlager» van belang, en ik geloof dat het Volkstooneel er door in staat is geweest zijn bedreigd bestaan minstens voor een jaar te verlengen. Ook een boni. Maar het werd een aanstekelijk sukses. En op «BOEFJE» moest noodzakelijk een «MERIJNTJE GIJZEN» volgen. Lacy ! Het was zooiets als een radio-praatje voor kinderen op zijn slechtst. Maar dezen keer had Grassin er geen schuld aan.

Intusschen onderlijnde de groep Staf Bruggen met sukses de Vlaamsch-nationale strekking van haar repertoire. Ook het Volkstooneel zou zich op dezen weg wagen, en wel met een vertooning van Schiller's «WILLEM TELL», waarin we andermaal Grassin als regisseur kregen. Maar ook deze poging zou niet het verhoopte resultaat brengen. Het Volkstooneel had gaandeweg belangstelling en geestdrift verloren. Zijn rol was uit. Het heengaan van De Meester had in feite een periode afgesloten, die men vruchteloos poogde te verlengen. Vooral wanneer men de werking van deze groep gedurende 1930 en 1931 overschouwt, is men getroffen door de dalende lijn, waarlangs zich deze heele somwijlen zoo opgeschroefde activiteit heeft bewogen. «WILLEM TELL» was een van de laatste halten. Het was een vaak hopeloos dillettanterig gedoe, dat denken deed aan collegevoorstellingen. Maar te midden van deze hulpelooze Zwitsersche landlieden, die er allemaal een beetje komisch uitzagen in hun costuums en grimeering, teekende Grassin daar een Gessler, die «op zijn pooten» stond, en waarlijk vermocht te boeien. Hij had werkelijk de allure van een waarachtig acteur, verdoold in een foorbarak. Gehuld in een langen zwarten mantel sleepte zijn linker hand een lederen roede mede, waarmede hij zwierig en in schijn onschuldig speelde. De vertolking was des te verdienstelijker doordat we geneigd waren in Grassin alleen maar een Boefje of een clown te willen zien. En we hebben het dan betreurd dat er aan zijn carrière van speler zo gauw een einde was gesteld.

Hij schrijft en hij maakt en hij zingt liedjes. Hij blijft in de radio het oolijke Ketje, dat menigeen met voldoening beluistert. Het is geen onwaardige «fin de carrière». Maar we houden er toch van hier ten slotte nog aandacht te vragen voor een bundel «EENAKTERS», die Grassin uitgaf in 1931, en waaruit voldoende bleek dat dit ketje nog wat anders te schenken had dan een onbeduidende grap en een gezouten mopje.

Dat zijn over het algemeen zeer aardige stukjes : «WHIST», een beetje geforceerd gebazel over echtscheiding, liefde en trouw ; «EN DE DIEREN SPRAKEN», een niet onaardige conversatie onder verstandige dieren, met een koe, die Guido Gezelle als lievelingsauteur heeft en een raaf, die speciale voorliefde betoont voor Shaw ; «ORFEUS CONTRA OLIMPUS», een nogal ingewikkelde bewerking van het motto «la musique adoucit les moeurs » ; «TIJBAERT GEKNIPT», waarin een allerleukst Knagelijntje den vos te pakken krijgt; en ten slotte «VAN HET SCHACHTJE EN HET PRINSESJE», een volkomen geslaagd sprookje, dat ik hier nog even omstandiger behandelen wil.

...Het tooneel is een witgeschuurde reuzenstoel, waarvan de voorpooten in den orkestbak rusten, het zitvlak het speelplan is en de leuning de achtergrond. Op den reusachtigen stoel ligt wat vergeten speelgoed. De kinderen zijn al gaan slapen en de meid heeft het nog niet binnen gehaald. Dus : rechts een plezierig wachthuisje ; links een kartonnen doos met een groote scheur in den voorwand. Daar is ook een coquet weerhuisje, met als figuurtjes een sterrenwichelaar die regen aankondigt en een prinsesje uit den eleganten tijd der poederpruiken, dat met een precieus en voornaam kushandje de boodschap brengt van het goede weer. In het midden van den stoel zit een stokstijve generaal op zijn houten paard. Hij dondert los tegen het wichelaartje dat slecht weer aankondigt, en als deze sukkel beweert dat de natuur «werkt op het koordeke, en het koordeke hem wel verplicht regen, aan te melden», dan buldert de generaal :

«Ik wrijf mijn broek aan de wetenschap ! Peuh ! Hoe dikwijls moet ik u de superioriteit van het zwaard op de wetenschap bewijzen ? Wie zit jullie academie's voor ? Generaals ! Hebben ze ooit wat geschreven om daar te zitten ? Nooit. Zeiden ze ooit wat dat wetenschappelijk klonk ? Nooit. En toch zitten zij er. Door het zwaard. »

Eindelijk verschijnt dan het prinsesje en de dreigende regenwolk blijkt verdwenen te zijn. Nu roept de generaal zijn soldaten op. Ze komen, een korporaal en vier flinke grenadiers, uit de scheur van de kartonnen doos gekropen en de parade begint. Zij worden evenwel gevolgd door een petieterig eenarmig tinnen soldaatje met een kindergeweertje. De generaal scheldt dat ding uit en hier begint een plezierige ondervraging. Terwijl het schachtje naar het prinsesje loert, zegt het Pummelke te heeten en te zijn «een slachtoffer van de acht-urenwet», wat het dan op volgende wijze uitlegt: «De loodgieter wou juist het vormpje waarin ik lag gansch vol gieten, toen het zes uur sloeg, en toen is ie met gieten uitgescheien, en het vormpje bleef halfvol. En zoo komt het.» Volgt een lollige les in de theorie -- en het schachtje wordt veroordeeld om zijn leven lang op schildwacht te staan bij het weerhuisje. Hierop begint het te regenen ; de soldaten gaan schuilen, het schachtje zit neer ; de speeldoos tingelt ; het prinsesje trippelt naar buiten en geeft het schachtje een zoen...

In deze stukken zijn vooral de décors amusant en oorspronkelijk. In den toon van de gesprekken hooren we wel hoofdzakelijk den acteur Grassin, maar in de omlijsting maken we kennis met een ensceneerder, die op eigenaardige wijze de dingen «ziet», en van wien men zoowaar betreurt dat hij nooit -- bij mijn weten althans -- gelegenheid heeft gekregen deze frissche schriftuurtjes in lieve tooneel-beeldekens om te zetten.


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsch Nationa... 1938-11-30
    Anton Van de Velde • Renaat Verheyen • staf bruggen • Groep Staf Bruggen • Groep Van de Velde • Tijl Uylenspiegel • groep staf • Vlaamsch Volkstooneel • groep • Renaat Grassin • (author) Willem Putman
  2. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Kluchten... 1938-11-30
    staf bruggen • Groep Staf Bruggen • Groep Van de Velde • Vlaamsch Volkstooneel • Johan De Meester jr. • volkstooneel • (author) Willem Putman
  3. ◼◼◻◻◻ Pieter G. Buckinx: Boefje, door het Vla... 1931-09
    grassin • Vlaamsch Volkstooneel • renaat • Boefje • renaat grassin • Renaat Grassin • Johan De Meester jr.
  4. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Johan De Meester jr... 1929-07-07
    Anton Van de Velde • Renaat Verheyen • staf bruggen • Vlaamsch Volkstooneel • Koninklijke Vlaamsche Schouwburg, Brussel • Lode Geysen • Johan De Meester jr. • Renaat Grassin • volkstooneel • (author) Willem Putman
  5. ◼◼◻◻◻ C.: Onze Tooneelintervie... 1931-08-06
    William Tell • Anton Van de Velde • Friedrich Schiller • grassin • Vlaamsch Volkstooneel • Lode Geysen • Boefje • renaat grassin • Renaat Grassin • Johan De Meester jr.
  6. ◼◼◻◻◻ H.B.: Een onnoozel hart in... 1930-04-26
    Een onnoozel hart in de wereld • renaat verheyen • Michel De Ghelderode • Renaat Verheyen • Vlaamsch Volkstooneel • verheyen
  7. ◼◻◻◻◻ J.V.G.: Het Vlaamsche Volkst... 1931-10-10
    Anton Van de Velde • renaat grassin • Vlaamsch Volkstooneel • Boefje • Renaat Grassin • volkstooneel
  8. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Piet Langendijk : "D... 1926-07-15
    Anton Van de Velde • staf bruggen • Vlaamsch Volkstooneel • Johan De Meester jr. • volkstooneel • (author) Willem Putman
  9. ◼◻◻◻◻ Q.: "En waar de ster..."... 1930-02-24
    Anton Van de Velde • Renaat Verheyen • staf bruggen • Vlaamsch Volkstooneel • Lode Geysen • Johan De Meester jr. • volkstooneel
  10. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Tchapek : "R.U.R."... 1925-05-12
    Johan De Meester jr. • Vlaamsch Volkstooneel • (date-year) 1925 • (author) Willem Putman • Koninklijke Vlaamsche Schouwburg, Brussel