Cyriel Verschaeve: "Jacob van Artevelde"

Lode Monteyne, 1928


Source

Lode Monteyne, Koorn en Kaf. Antwerpen: Het Tooneel, 1928, pp. 147-152.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ P.: Het Vlaamsche Volkst... 1927-04-23
  2. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Michel van Vlaendere... 1928-01-21
  3. ◼◼◻◻◻ Anon.: "Gudrun" door het Vl... 1922-04-15
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1928

Cyriel Verschaeve

« JACOB VAN ARTEVELDE »

Toen Cyriel Verschaeve rond het jaar 1910 zijn «Jacob Van Artevelde» schreef, welk spel het eerste deel vormt van de dramatische diptiek, die hij aan de «Artevelden» heeft gewijd, zette hij, de priester-dichter, als vurig Vlaamschgezinde, in zekeren zin, het werk voort van zijn grooten voorganger Albrecht Rodenbach, die in zijn « Gudrun » had voorspeld hoe uit houwe trouw, Moerland zou herboren worden.

Berten had in den prologus van het door hem naar Delcroix « herwrochte » stuk « Philippina van Vlaanderen » het doelwit bepaald, dat hij met zijn ijveren voor het tooneel nastreefde:

« Dat bij dit levend spel ontwake Vlaamsch gedacht,

begeerte en streven om in nieuwe glorietijden

't herboren en herbloeiend Vlaanderen te verblijden. »

En volgens een der verzen uit de lange inleiding die « Gudrun » voorafgaat, moet de tooneeldichter herscheppen in een reuzig tafereel «tot voorbeeld en begeestering, der vaadren grootsche kampen». Moest niet de Schouwburg den roem van Dietschland verkonden?

Zoo zette Rodenbach de traditie voort, welke sedert 1840 ons langzaam herwordend tooneel beheerschte en aanleiding gaf tot het ontstaan der tallooze drama's met vaderlandsche tendenz, welke onze dilettanten uit dit heldentijdperk van ons Vlaamsche tooneel in de gelegenheid stelden om achtereenvolgens al de « helden » -- en ook « heldinnen » -- uit de galerij onzer geschiedenis op de planken, uit te beelden met veeleer minder getrouwheid dan de historische waarheid vereischte! In « Gudrun » en ook in Hector Plancquaert's drama « De Dood van Karel den Goede » bereikt de vaderlandsche strekking, na een onvermoeid streven van ongeveer veertig jaar, zoo iets als een hoogtepunt. Beide werken kunnen we beschouwen als resultanten van vele proeven. En nu moge de als criticus eveneens zéér gewaardeerde dichter Prosper Van Langendonck destijds in een artikel van « De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle », Plancquaert ook hebben begroet als een mogelijke evenknie van Rodenbach, waarheid is, dat de schepper van « Gudrun » èn als dichter en zelfs als dramaturgist ver boven den auteur van « Karel de Goede » verheven blijft. Deze laatste staat heel wat nader bij de voortbrengers van vaderlandsche drama's, die de historie vervalschten uit liefde voor Vlaanderen en de Vlaamsche helden, dan bij Rodenbach. Van Cyriel Verschaeve, die -- zooals we reeds opmerkten -- den flamingant Rodenbach geheel begreep, kan, waar het geldt zijn tooneelwerk met nationale strekking -- we bedoelen in de eerste plaats de Artevelde-drama's -- hetzelfde worden gezegd. Verschaeve verheft zich als tooneel-schrijver niet hooger dan Plancquaert. Op menige plaats bewijst hij zelfs, dat hij niet beschikt over de onloochenbare technische vaardigheid, die in «Den Dood van Karel den Goede » kan worden geroemd. Verschaeve bezit ongetwijfeld een grooter dichterlijke kracht, een sterker lyrisme, meer taalvaardigheid en oratorischen zwier, dan de in wezen eer verstandelijk dan poëtisch aangelegde Plancquaert. Maar Verschaeve vertoont ook al de gebreken, welke dikwerf met de kwaliteiten, die we hem toekenden, gepaard gaan. Zijn taal, die beeldende rijkdommen bergt, dreunt vaak hol. Zijn zeggingskracht ontaardt in gemakkelijke gezwollenheid. Verschaeve worstelt met de weerbarstige stof, die hij moeilijk binnen de perken van zijn vijf bedrijven dwingt. Niet omdat die stof zóó ongemeen rijk is, doch wijl hij ze niet volkomen beheerscht. Hij «voelt» zijn onderwerp als « dichter », niet als « dramatist».

« Jacob Van Artevelde » zouden we nader kunnen bepalen als een «oratorisch drama», waarin de melodramatische effecten veelvuldig zijn.

Cyriel Verschaeve die zijn woordenrijkdom niet beheeren kan, heeft inderdaad van « Jacob Van Artevelde » een « oratorischen » held gemaakt. De « wijze Man » heeft zich zelf gekarakteriseerd, waar hij zegt :

«Ik zal spreken. Het volk zal me kooren ».

Van Artvelde spreekt telkens weer. Hij redeneert. Hij oreert. Hij zweept op. Hij zalft. In welke levensomstandigheid de auteur zijn «held» ook plaatst, -- tegenover zijn vrienden of, tegenover zijn vijanden, of tegenover zijn vrouw -- hij stelt hem in de gelegenheid om te redevoeren. En ook dat is niet voldoende om Jacob's woordenvoorraad uit te putten. Nog heeft de Wijze Man van Gent zich niet geheel uitgesproken, vermits hij ook een paar monologen behoeft om den toeschouwer volkomen in te lichten omtrent zijn persoon, zijn plannen, zijn droomen, zijn ontgoochelingen. Handelen doet hij zelden. In de voorstelling van Verschaeve is Van Artevelde een lijdelijke figuur, opgaande in bespiegeling, najagend zijn grootschen droom van politieke ontvoogding voor zijn volk en zijn land. Jacob is een politiseerend dichter, die beseft hoe hij onbegrepen blijven moet wijl het volk de vlucht van zijn geest niet volgen kan en die in die ontgoochelende wezenlijkheid berust, zonder feitelijk op ernstige wijze den strijd te hebben aangebonden tegen de domheid, waarmee hij zich omringd weet! Dat is het voornaamste thema -- dat we graag het « dichterlijk-politieke » zouden willen heeten -- van het drama, datgene waaraan het zijn verheven algemeener beteekenis ontleent, waardoor Jacob Van Artevelde ons verschijnt als de onbegrepen leider, die zich door zijn idealisme de vijandschap van de door naijverige volksmenners misleide massa op den hals haalt en zelfbewust zijn ondergang te gemoet ijlt. Dat beeld heeft Verschaeve wel stevig geteekend, doch het kan op het tooneel niet boeien. Daar verzwakt het eerder. Het groeit niet op uit de conflicten, waarin een man als Jacob Van Artevelde gewikkeld wordt, telkens hij met het volk in aanraking komt. Wanneer dit gebeurt zijn er wel luttele aanduidingen op te sporen, waaruit duidelijk blijkt, dat het idealisme van den volkstribuun door den massa-mensch wordt omgezet in een klein verlangen naar stoffelijk genot, dat zijn politiek streven in zijn ontplooiing wordt gedwarsboomd door het verlangen der gildebroers naar geldgewin. Maar die tegenstelling is niet uitgewerkt. Ze dient enkel als voorwendsel om Van Artevelde in staat te stellen, weer eens een mooie, welsprekende toespraak te houden. Van den redenaar van Artevelde krijgen we een beeld, niet van den completen mensch.

En welbespraaktheid valt ook een paar andere personages ten deel: zoo den edelman Van Steenbeke, een van Artevelde's hardnekkigste tegenstanders... zoo ook Geeraert Denijs, die op tijd en stond in een volkomen overbodigen monoloog, zijn redenaarstalent laat schitteren. Zelfs Denijs' vrouw -- de booze Geertrude -- houdt toespraken, waarin zij, zooals gebeurt in de taveerne van 't Wevershuis -- het volk ophitst tegen Van Artevelde. Op deze wijze ontaardt het drama in een soort van prijskamp voor welsprekendheid, waarbij het volk als scheidsrechter optreedt en de kroon derhalve toehoort aan wie het laagst bij den grond weet te blijven.

Het tweede motief, dat mede als motor dient om het gebeuren te helpen stuwen doorheen de vijf bedrijven en de acht tafereelen, blijkt van meer gewoon-menschelijken aard. Het is de nijd, door Geertrui, de vrouw van Denijs, gevoeld voor de vrouw van Artevelde, die van eenvoudige kostersdochter als ze was, tot de eerste vrouw van de stad werd. Die actie ontwikkelt zich feitelijk buiten Van Artevelde om en heeft langen tijd enkel het huisgezin van Denijs tot tooneel. Tot een botsing plaats heeft tusschen Geertruide en Artevelde's vrouw, wat den auteur de gelegenheid biedt deze laatste, welke een wanhopige poging tot verzoening wagen zal, in 't volle licht te plaatsen.

Van de velen, die Artevelde omringen, heeft slechts zijn vrouw, welke in den aanvang net als Geertrui Denijs door eerzucht werd gedreven, geëvolueerd. Zij gaat den Wijzen Man in 't end geheel verstaan. Zij alleen in dit drama van een ontgoocheld streven ziet klaar in de werkelijkheid der tijden. Zij alleen weet waar Jacob's zwakheid schuilt, want zij begrijpt «Gent», de felle stad der onbeteugelde drift. Naast Artevelde en vóór Denijs, is Gent een der hoofdpersonen in het stuk. Alleen, dat Gent leeft enkel in de redevoeringen van Artevelde! In hoeverre de wevers, de volders, de hoofdmannen van de neringen, de edelen, die we op de planken zien, dit Gent vertegenwoordigen, heeft Verschaeve ter nauwernood getoond. Ten hoogste zien we een fragmentarisch Gent in de verschillende lawaaiende groepen, welke de auteur ten tooneele voert, en die ten slotte vast algemeen op erg melodramatische wijze om « bloed » roepen, nadat diezelfde kreet op niet minder melodramatische tonen door een paar misnoegde voormannen werd gemoduleerd! De tegenstelling Gent-Artevelde, die de ziel is van dit drama, waaruit elke beweging, elke botsing diende op te stralen, bestaat doch ze werd niet uitgewerkt. Ze wies niet tot een alles-beheer-schende stuwkracht, Ze werd aangeduid, doch verwaarloosd ter wille van twee ondergeschikte motieven -- het eerste, dat we lyrisch zouden willen noemen vermits het zich vooral ontwikkelt in het hart van Jacob, die zijn onmacht beseft in het verwezenlijken van zijn droom; -- en het tweede, dat wel een dramatisch karakter bezit, doch waarvan het zwaartepunt buiten het eigenlijk Artevelde-drama valt en in feite een nevenactie tot motor dient.

Het gaat niet op te loochenen, dat er beweging is in dit spel, waarin tooneelen met volksoploopen voorkomen. Doch dat is uiterlijke beweging, die amper en maar bij plaatsen dan, den mangel aan een wezenlijke dramatische actie, die uit het innerlijk der menschen opschiet en ze tegenover elkaar of zelfs tegenover de onzichtbare machten plaatst, kan verduiken. Al wat Artevelde zegt lijkt wél een reuzige kant-teekening, gemaakt naar aanleiding van gebeurtenissen, welke óf enkel even aangeduid worden op het tooneel óf die we in 't geheel niet mee-beleven!

Of de Artevelde-figuur historisch getrouw werd weergegeven, hoeft ons niet te bekommeren zoolang de schrijver de hoofdfeiten niet vervalscht. De dichter is vrij van deze gebeurtenissen een psychologische verklaring te geven, die hem het meest aannemelijk lijkt. Dit wagend heeft de dichter Cyriel Verschaeve in Artevelde een voorman geteekend van de Vlaamsche beweging, zooals hij-zelf die begrijpt. En tevens ontwierp hij een beeld van de kortzichtigheid van het enkel om stoffelijke genuchten bekommerde volk. Bezwijkend onder de bijlslagen is Artevelde, die beseft hoe zijn willen faalde, minder gelukkig dan Wate, die stervend weet, dat « uit houwe trouw Moerland zal herboren worden ».

Verschaeve's « Jacob Van Artevelde » met zijn technische onbeholpenheden, -- met zijn tooneelen, die meer gevuld worden door luidruchtig geschreeuw dan door de ontwikkeling eener verbrokkelde en te veel binnen de ziel van éen persoon zich ontwikkelende actie, -- met zijn dreunend-bombastische taal, die bijna even gezwollen klinkt uit den mond van Denijs als uit dien van Artevelde; -- met zijn vele melodramatische momenten, als de aanval op den doopstoet van Filips, -- kan niet beschouwd worden als een degelijk drama. En om te kunnen worden bewonderd als een gedegen brok literatuur, zou dit spel èn stijlvoller, èn soberber, èn dieper moeten zijn.


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ P.: Het Vlaamsche Volkst... 1927-04-23
    Cyriel Verschaeve • Jacob Van Artevelde • Albrecht Rodenbach • volk • artevelde • verschaeve • jacob
  2. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Michel van Vlaendere... 1928-01-21
    Cyriel Verschaeve • Gudrun • (author) Lode Monteyne • drama • (date-year) 1928 • cyriel verschaeve • verschaeve • Albrecht Rodenbach • auteur
  3. ◼◼◻◻◻ Anon.: "Gudrun" door het Vl... 1922-04-15
    rodenbach • houwe trouw • Cyriel Verschaeve • gudrun • Albrecht Rodenbach • drama • Gudrun
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
    wijze • (author) Lode Monteyne • vrouw • auteur • drama
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1928
    (date-month) 1928-00 • (author) Lode Monteyne • geheel • drama • (date-year) 1928 • auteur
  6. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "A... 1928-03
    (author) Lode Monteyne • vrouw • geheel • (date-year) 1928 • auteur • dichter • man
  7. ◼◻◻◻◻ C.Q.: "Jacob van Artevelde... 1927-05-15
    artevelde • Cyriel Verschaeve • verschaeve • Jacob Van Artevelde
  8. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsch Nationa... 1938-11-30
    Cyriel Verschaeve • Gudrun • Albrecht Rodenbach • dichter • verschaeve • Jacob Van Artevelde
  9. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Putman: "Mama... 1926
    wijze • (author) Lode Monteyne • vrouw • auteur • drama
  10. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Alfred Hegenscheidt:... 1926
    gudrun • (author) Lode Monteyne • dichter • drama • Albrecht Rodenbach • Gudrun