Vondel en Verschaeve; Twee bijbelsche spelen van Verschaeve; Elijah

Willem Putman, 1938


Source

Willem Putman, Tooneeldagboek (1928-1938). Antwerpen: Globus-uitgaven, 1938, pp. 184-191.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: "Maria Magdalena" va... 1938-11
  2. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Als meisjes Vondel s... 1937
  3. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsch Nationa... 1938-11-30
  4. ◼◻◻◻◻ Gerard Walschap: Een monographie over... 1935-11
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Alph. Laudy : "De Pa... 1926-03-24

«ELIJAH».

«ELIJAH».

...Ik lees dit stuk in de stilte van den winteravond. Buiten ligt er sneeuw over de wereld. Alle geluiden zijn gedempt. In de radio suist vagelijk muziek van Beethoven. Zoo moet men Verschaeve lezen, de deur op slot en onder een getaande verlichting, die de verbeelding vrij spel laat. Ik lees... en zie. Later zal een onbeholpen dilettanten-vertooning van dit werk mij ontgoochelen. Laat ik u liever de vertooning vertellen, zooals ik ze dien stemmigen avond in mijn verbeelding heb beleefd......

Ik heb alle eventueel critisch verzet in mij lamgelegd. Zouden onze dichters geen recht meer hebben op onze algeheele overgave? Onlangs zag ik een vernuftig spel, waarin een modern auteur handelde over het «duivelstuig der televizie». Het is mij of dergelijk tuig is opgesteld in mijn studeervertrek. Maar het kan niet des duivels zijn. Onwezenlijke hemelsche klanken vervullen de ruimte. Ik laat mij medesleepen «auf Flügeln des Gesanges». Daar is het woud, het heilige woud rondom Achab's koninklijk paleis. Zon straalt op boomenweelde. Zoo dompel ik in het verleden. En allerwegen spetteren vonken rondom mij. Als ik de oogen open, sta ik in een gouden stralenregen. En ik hoor:

Stralende Zonnegod,

Vuur smeedt het menschenlot;

Broeiende zomergloed,

Roodgloeiend offerbloed,

Brandende minnegloed

Mansmacht zijn zij !

Mansmacht is lust en lach,

Vlamt door den hellen dag,

Dag, man zijt gij !

Maar als een echo, angstvallig versluierd, deint daar een ander ver koor op :

Avond valt! Wat is dood ?

Keeren naar d'eersten schoot;

Zaad wordt de zonne weer.

Dag kant zich tegen nacht. En, onder de bezieling des dichters, wordt het een worsteling, de eeuwige worsteling der geslachten :

Dood, zijt gij rouw,

als liefde in de aarde wacht

en weder balt de kracht ?

Nacht, gij zijt vrouw !

Aldus, onder het gewelf van eeuwige tegenstijdigheden, treden wij binnen in het drama, dat «Elijah» heet en waarin de dichter ons vertellen wil van de eeuwige vechtpartij tusschen god en afgod, goed en kwaad, geest en stof. Elijah is Gods gezant. Afgevaardigde des duivels is Isebel, Achab's vrouw en koningin van Israël, die uit Tyrus den cultus van Melkart en Astaroth heeft meegebracht en dezen in Judea wil inplanten. Tusschen beiden staat de wankele figuur van Achab zelf, ternauwernood bijgestaan door zijn raadsheer Obadjah. En dit menschelijk worstelen is als 't ware omkranst door een indrukwekkend medespelen der natuurkrachten : zon en zengende droogte tegen regen en vruchtbaarheid.

Zie, daar duikt in een kader van verblindend zonnegoud het tweede tafereel op. Elijah heeft de droogte voorspeld als straf voor de Joodsche ontrouw. Daar vloeit zij als lava over den korstigen bodem. «De boomen staan bruigeblakerd, de palmen als stroo... in een schitterende morgenklaarte.»

De Nabi's, profeten van minderen rang, beginnen ook al te klagen en te morren in de spelonk, waar zij het laatste stukje schaduw gevonden hebben. Zij houden 't niet meer uit :

«Drie jaren lang te water en te brood,

't Lichaam een rammelkast van beenderen,

De ziel een zak azijn !......»

En daar waagt er al een : waartoe deze te strenge straf ? Wat zal Gods leer gebaat zijn, is eens de wereld veranderd in een woestijn ?

«En mocht dan de woestijn nog vragen naar

Zijn woord en leer, dan kan 't haar best verkonden

De wijze grijnslach onzer bekkeneelen.»

Maar hier, te midden van deze «kleinen van geloof», verschijnt dan Elijah, die de straf beleeft als een genade en zich voelt als Gods toorts, verteerd in een vlam van liefde en verontwaardiging, verpuurd tot Gods woord zelf. «Keelmenschen !» roept hij tot deze wankelmoedige praters. Tegenspraak in het Heilige ? Ook Elijah heeft dit gevoeld. Hij vertelt het wonder, dat hij verwezenlijken mocht ten huize van de weduwe van Zarfath, die hij vond

«aan 't rijsjeslezen om met haar laatste rest van meel en olie den doodskoek zoor zich en haar zoon te bakken...»

Elijah vroeg een koek en kreeg hem. Waarop hij, door God bezield, profeteerde dat het meelvat nooit zou ledig worden. Dit voltrok zich. Maar mede voltrok zich iets anders : de zoon der vrouw stierf. En vol afgrijzen stootte zij den profeet van zich af: «Blijf bij uw God !...» en hard onderging Elijah deze beproeving. Ziehier een tragischen toestand, dien Verschaeve blijkbaar met voorliefde behandelt. We denken aan zijn Pater Verbiest, die in China zijn eenigen bekeerling Goelin verliest vanwege het feit, dat de pater, om den godsdienst ten nutte te zijn, van den Keizer een eerepost heeft aanvaard. Hier staat Elijah voor dit jonge lijk, terwijl de moeder hem in hef gelaat slingert: «Is dit de belooning voor mijn goede daad ? Waar is nu uw God ?»

En wie zal loochenen, dat Verschaeve hier treffende accenten vindt! Staan wij niet op de grens van het uitdrukbare ? Ik denk aan het gezegde van von Scheffel : «En hoe schoon iets de taal ook is, zij heeft haar grenzen. Voor de fijnste en diepste gedachten ontbreken de woorden.» En dit drama der onmacht moet de priester Cyriel Verschaeve, dichter en dramaturg, vaak hebben doorworsteld. Toch leest men niet zonder eerbied ontboezemingen als deze (blz. 29-30), waar Elijah zijn gevecht met den dood zingt

en in een wilden sprong

was ik op 't bed en op het lijk gebonsd

en dekte lijf met lijf. De middag brandde

op 't dak, en in de slaapcel broeide gloed.

Mijn lichaam, van die hitte en mijn geweld

gestookt, kwam gloeiend op het kille lijk

terecht. Nu voelde ik wat ik vreesde : Gods grens.

Die koude, een ijzige staalsteek in mijn vuur !

Had God heel de aarde in hittekleed gewonden,

hoe kon een lijk zoo klam, zoo koud zijn ? Wie

kon winter houden staan in Jahweh's zomer ?

En wat een jubel, als eindelijk het leven, met zijn warmte, door de koude heen breekt, symbool van Elijah's verwinning op den dood !

Daar heft de borstkas

op eenmaal met mijn beuken mee,

en daalt, en dubbel zucht het hijgen door de ruimte.

En zoo gaat het, in stijgend tempo, verder. Het derde tafereel brengt ons het wonder van den berg Karmel, grootsch en wijd uitgestrekt tooneelbeeld. Hier is het, dat de weifelende Achab in Elijah «Gods Leeuw» erkent. In donder en bliksem lost de droogte zich op. God «giet van uit de wolk». «Een wit gordijn van regen ruischt neer over de hoogvlakte». Dit is Elijah's eerste overwinning.

Maar nu zal de schrijver hoe langer hoe meer alles concentreeren op zijn hoofdheld. Ziehier wat men noemen kan : «une action dramatique dépouillée». Elijah in de woestijn, alleen met zijn God, verder verterend in zijn God, als het ware bezwijkend onder den last van zijn zegepraal, «Gods vuurzuil op Karmel» thans schuilend in de brem «als een hagedis». Maar zelfs in de woestijn brengen de engelen brood aan Gods gezant. Hij moet leven ! Waarom ?

Den zin van 't zinlooze

vraagt men aan God en niemand el.

Een tweede monoloog volgt, nu op den hoogsten top van den berg Choreb (Sinaï). En hier zal de communie tusschen Schepper en schepsel zich op de zuiverste en tegelijkertijd meest intense wijze voltrekken.

Het onweer raast. «God is geen wervelwind».

De bliksem splijt de hemelen. «God was niet in het vuur».

Dan volgt de stilte, de groote stilte, diep en hol... «totdat een stilte door de stilte voorbij schuift». Dit is God, dit «henenzwevend zwijgen». En langs dit zwijgen nu zal Elijah nader bij God zijn dan Mozes ooit is geweest. In de communie met dit Zwijgen heeft hij den dood definitief overwonnen. Het is in hem gedrongen en heeft hem opgeslorpt. Statig en grootsch wordt hier het vers van den dichter. Men krijgt het gevoel te wandelen langs indrukwekkende zuilengangen :

Gij, dit is 't allerschrikkelijkst ware God-zijn :

Stilte in de stilte en afgrond in den afgrond,

Onhoorbaar slaande hart der wereld, 't fluisteren,

Meer: 't fluisterloos zuchten van de diepte...

Elijah zal nederdalen van den heiligen berg en te midden van het wild gebral en geraas om Ba'al en de andere afgoden zal de profeet zelf «Uw henenzwevend zwijgen zijn bij Uw volk».

Men gaat zich waarachtig de vraag stellen : wat volgt er nu ? Kan er nog iets volgen ?

Na dit indrukwekkend beeld der heilige Eucharistie, zooals men het ten andere pleegt te zien in de wonderbare spijzing van Elijah, leeft het drama nog slechts verder in een soort naklank, het blijvend voortbestaan van Elijah in de verwezenlijking van zijn profetieën. Men kent het geval van Naboth's wijngaard, door Achab begeerd en ondanks Elijah's waarschuwing genomen. Maar hier rijst nu, als tegenwaarde, de figuur van Isebel, de heidensche koningin, even vinnig en resoluut in afgodendienst als Elijah is in den dienst van God en van wie de dramatische uitbeelding het drama fel en boeiend houdt tof het einde.

Men kent het einde : Jehu bemachtigt den troon ; Achab sterft op hef slagveld en Isebel wordt uit een der ramen van haar paleis geworpen. Aan haar voltrekt zich Elijah's voorspelling : de honden slobberen haar bloed. En Obadjah roept uit:

Och Isebel, groote en machtige,

Hoe klein, hoe niets, hoe uit wordt gij daaronder!

Hoe groot daarin leeft, zweeft, zwijgt Elijah !

Ik weet het wel, men kan bij het lezen van dit drama ook een ander soort tuig in zijn kamer opstellen : tuig dat dan hoofdzakelijk tekortkomingen aanstippe, om ze aleens te vergrooten tot wanklanken. Verschaeve waagt zich in deze regionen, waar een geniaal meesterschap --- ook over den vorm -- vereischt is, om elke inzinking te vermijden. Hij hanteert zijn taal met moeizaamheid. Vaak is er, naast een tekort aan beheersching, iets geforceerds in zijn vers. Zoo lezen wij op blz. 10:

«Obadjah: heel mijn gebeente siddert! Siddren denkt niet».

Op blz. 12:

«De zee is de eenige pijl niet op zijn boog.»

blz. 16 vraagt Achab:

Geeft 't zeggen zien?»

Af en toe treft ook een logge prozaïsche uitdrukking tusschen twee dichterlijke ontboezemingen in. Zoo roept Eth'baal uit:

«Och, met uw droogte !»

Op blz. 41 lezen we :

«Zonder nacht te dooden kan de dag niet leven ! Heel werkt heel.»

Maar waar de dichter samen met zijn Elijah vecht en zwoegt op den hoogen bergtop, daar is er een stralende eenheid tusschen den priester in zijn communie met God, en den dichter in zijn jubelenden zielezang. Hoe zou de waarachtige poëzie hieraan vreemd wezen !

Prof. dr. Baur wijst er op, dat Verschaeve nog wachten moet op algemeene erkenning, en haalt er het voorbeeld van Hebbel bij. Ik laat de waarde dezer vergelijking buiten quaestie. Verschaeve, die den Rembrandt-prijs met Streuvels deelen mocht, is geen lid der Academie en zetelt niet in de jury's. Hij wil slechts belangstelling wekken door zijn scheppend werk, waarmee hij ons van zijn afgelegen dorpje Alveringhem uit -- hij, de eeuwige onderpastoor! -- begunstigt en ongetwijfeld verrijkt. Dit merkwaardige «Elijah» voegt zich bij zijn reeds zoo eerbiedwaardig oeuvre. Het is een groot en krachtig drama dat terecht bekroond werd met den staatsprijs voor tooneel-letterkunde en waarvan Henriette Roland Holst getuigt: «Ik vond er een grootschheid van visie in die weinig thans levende dichters bereiken.»


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: "Maria Magdalena" va... 1938-11
    Cyriel Verschaeve • dood • Friedrich Hebbel • Elijah • verschaeve • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  2. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Als meisjes Vondel s... 1937
    drama • Cyriel Verschaeve • (author) Willem Putman
  3. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het Vlaamsch Nationa... 1938-11-30
    dichter • Cyriel Verschaeve • verschaeve • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  4. ◼◻◻◻◻ Gerard Walschap: Een monographie over... 1935-11
    Cyriel Verschaeve • blz • dichter • Stijn Streuvels • verschaeve • Henriette Roland Holst-Van der Schalk
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Alph. Laudy : "De Pa... 1926-03-24
    Cyriel Verschaeve • verschaeve • (author) Willem Putman
  6. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Cyriel Verschaeve: "... 1928
    drama • dichter • Cyriel Verschaeve • verschaeve
  7. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: "De boodschap aan Ma... 1938-11
    drama • god • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  8. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Werk van vreemde aut... 1938-11-30
    drama • god • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  9. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Na "Tooneelgroei"... 1938-11-30
    (date-year) 1938 • (author) Willem Putman