Willem Putman: "Van Twee Conixkinderen

Lode Monteyne, 1928-02


Source

Lode Monteyne, Koorn en Kaf. Antwerpen: Het Tooneel, 1928, pp. 60-66.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Anon.: Tooneel in Vlaandere... 1928-02-17
  2. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Puteman: "De ... 1926
  3. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Putman: "Het ... 1928-02-11
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Putman: "Mama... 1926
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Cyriel Verschaeve: "... 1928

« VAN TWEE CONINXKINDEREN »

«Je moet volstrekt die literatuur laten varen!» (Maritza aan Hector -- 1e bedrijf.)

Het is eigenlijk een tragisch geval. Putman, die tot deze categorie van jongeren behoort, welke het tooneel volkomen van de literatuur willen scheiden en voor wie het woord van geheel ondergeschikt belang is, zwelgt doorgaans in «literatuur». En deze kwaal bereikt een acuut stadium in de gedramatiseerde vertelling «Van twee Coninckxkinderen », die hij tot een liefdelied in drie zangen doopte. Hoe kan het ook anders? Het oude Vlaamsche lied is in zijn beknoptheid een volledig drama, zoo geheel af, dat het niet veel minder dan een heiligschennis mag worden genoemd, wanneer daaraan nog wordt geraakt. Wat kon Putman anders doen dan het zeer simpele gebeuren van het zoo intense drama, waarvan het hoofdmoment sterk tragisch aandoet, te hullen in een woordenpraal, waarvan de holle voosheid en het klatergouden geschitter de grootsche, eenvoudige schoonheid van het oorspronkelijk gedicht, op de meest cynische wijze verraadt. De teere beurtzang, welke de kern van het middeleeuwsche lied uitmaakt en waarvan de allersimpelste woordekens het hartstochtelijk verlangen der geliefden omweven met een waas van bovenaardsche idealiteit, kon een heusch dichter geinspireerd hebben tot een passievol liefdeduo, waarrond een orkest dan golvingen van geluid zou hebben getooverd en het gemaakt tot een hemelbestormende elegie van onvoldaan verlangen en vergeefsch betrachten. Ook dat zou nog een ontheiliging van het lied zijn geweest. Maar Putman heeft nu juist die dramatische kern van den ouden tekst geheel verwaarloosd. Zoo breed is, in zijn stuk, het water, waardoor de geliefden zijn gescheiden, dat zij elkaar niet eens kunnen aanschouwen en hun hartstocht de symboliseering wordt van het groote, vage verlangen, dat jeugdige harten sneller doet jagen. We kunnen ook deze opvatting van Putman -- een opvatting, die wellicht veeleer als onbewust dient beschouwd te worden -- aannemen, al wordt hierdoor het dramatische hoofdmoment van het lied, datgene waardoor de ontknooping wordt voorbereid, geheel uitgeschakeld -- zeer ten nadeele overigens van de scenische kracht van het spel. Nu zijn de twee werelden -- deze van de « prinses » en deze van den « prins » volkomen gescheiden en zij blijven het heel het stuk door, eveneens nadat het lijk van den prins, die het land aan de overzijde al zwemmend wilde bereiken, door de zee werd gedragen tot voor de voeten der prinses, die in het doode lichaam dat van den geliefde harer droomen erkent.

In de koninkrijken aan beide zijden van het diepe, breede water wordt de tijd door allerlei gepraat gevuld en het tooneel bevolkt met wezens, die slechts van verre (of in 't geheel niet) eenig deel nemen aan de centrale handeling, waarin de prins en de prinses betrokken zijn.

De vader der prinses is een oude blinde koning, wiens wil minder machtig blijkt te zijn dan deze van zijn leelijke zuster, die de «queene» uit het ouwe lied verbeeldt. En daar leeft aan dit hof nog een dichterlijke page, die smachtende liedjes zingt ter eere van de prinses, waarvoor hij, diep in de verborgenheid van zijn hart, een groote liefde voelt. Daar vrijt een luchthartige hofdame met een leuken page, die poëtische liefdesverklaringen aflegt en zijn liefje zoent. Tot dit land behoort ook een visscher, die gedurende een groot deel van de handeling in zijn schuit op het voortooneel volksch moet doen en duizend uit vertellen over zijn vrouw, -- ze komt hem op een zeker oogenblik eten brengen, -- zijn dochterken, den koning en het prinsesje, en vooral over de «visselkens»; en die ondertusschen een liedje zingt -- dat van het visscherken natuurlijk, des winters stappend langs de diepe paadjes. We zullen den auteur Putman, die ons toch binnenvoert in het rijk waar de fantasie heer ende meester is -- wat wij toejuichen! -- niet lastig vallen omdat hij liedjes van zeer verschillende tijdperken in zijn bewerking opnam. Men kon een oogenblik denken, dat deze visscher, voor wien de zee mogelijk weinig geheimen hebben zal, zoo iets als het verbindingsteeken tusschen de twee door het water gescheiden werelden van den prins en de prinses worden zou. Dat is niet gebeurd. Nu moet de pratende hengelaar in zijn waggelende schuit wellicht het brave, goeie volk verbeelden, waarvan de kinderen in hun liefde niet worden gedwarsboomd... of wilde hij de rol spelen van jovialen volk-schen filosoof, die leuke kantteekeningen bij het gebeuren maakt? Het is ons niet duidelijk geworden. De man... daast. Zijn stuntelig gebabbel vult de « stilten », die Putman anders heel lief heeft, doch in dit stuk hoofdzakelijk gapende leemten zouden blijken te zijn. Dat de visscher, lijk in het oorspronkelijke lied, den verdronken prins moet ophalen in zijn net, vergt zijn voortdurende tegenwoordigheid op het theater niet en wettigt evenmin zijn praten. De eerste vereischte, waaraan een personage in een tooneelstuk dient te voldoen, is deze van in min of meerdere mate noodzakelijk te zijn en logisch met de handeling verbonden. Hier blijkt dat verband voor wat den visscher en zijn vrouw betreft al héél, héél los, en voor wat ook Maritza en Hector en zelfs Joedel aangaat, zéér kunstmatig. Want van de liefde, die Joedel voelt voor de prinses en waardoor hij wellicht tot grootsche daden kon gewekt worden, heeft de auteur Putman absoluut geen partij getrokken om zijn leeg stuk te stoffeeren. Eens toch, dat men er niet voor terugdeinst den tekst van een oud volkslied, dat ieder, die smaak bezit, als een volkomen afgerond, niet te overtreffen kunstwerk aanziet, te bezigen als «thema » voor een tooneelstuk, dan hoeft men ook alle middelen te gebruiken om die scenische bewerking leefbaar en werkelijk dramatisch te maken. Want niet de hoe-grootheid van den afstand, waarop men zich van den tot uitgangspunt dienenden tekst verwijdert, geeft de intensiteit aan van het gemis aan piëteit. De scenische zwakheid van de zgn. bewerking onderlijnt dit daarentegen met des te meer scherpte! De minnarij van Hector en Maritza, die niet onaardig geteekend werd en tot het beste « bij-werk » in het stuk behoort -- een stuk, dat uit «bij-werk» is bijeengeknutseld! -- heeft vooral waarde omdat zij een tegenstelling vormt tot de etherische, zuiver-idealistische liefde, welke het smachtende hart van de teere prinses vervult. Maar ook hier had de schrijver een grooteren samenhang kunnen verkrijgen.

Putman liet zich inspireeren door de principes van het middeleeuwsch simultaan-tooneel -- wat in dit geval tot werkelijk pakkende scenische effecten had kunnen aanleiding geven. Telkens toch kon de tegenstelling tusschen de wereld van den prins en deze van de prinses scherp afgeteekend worden. Dan had de diepte van de zee werkelijk een symbolische bediedenis gekregen -- wat blijkbaar in de bedoeling lag van den auteur, die zijn sprookjesdrama «Van twee Coninxkinderen», evenals zijn in de realiteit van elken dag wortelend drama: «Het Masker», bestempelt als de simpele geschiedenis van een ontgoocheling. Maar meer dan een zeer oppervlakkig idee van deze desillusie heeft de auteur in geen van beide stukken weten te wekken. In « Het Masker » zocht de artiest een oprechte vrouw, die allen valschen schijn versmaadt en hij treft een meisje, dat zich «maskert» om hem te bevallen. Hij levert bovendien het bewijs, dat hij, ondanks al zijn ten toon gespreide levenswijsheid niet eens bij machte is de geringste diepten van het vrouwelijke mysterie te peilen. En de auteur verwart een uiterlijke maskarade met huichelachtigheid, die geheel innerlijk is! -- waardoor de draagkracht van zijn stuk geheel vernietigd wordt! -- In «Van Twee Coninckxkinderen » is de aard van de ontgoocheling welke door de diepte van 't water werd gesymboliseerd, nog vager en onbestemder gebleven. Het tot een slagwoord omgetooverde vers

«Het water was veel te diep»

ontsluiert geen raadselen... Putman heeft zich ook hier gepaaid met woorden, die enkel «literatuur» zijn!

Immers, ook wat er aan den overkant van het water, in 't land van den prins gebeurt, kan ons niet inlichten omtrent de beteekenis van het symbool, dat de auteur in zijn sprookjes-drama heeft verwerkt! Daar zien we een professor, die zoo wat hopeloos verliefd schijnt op de koningin -- ook voor hem is het water derhalve te diep! -- en die zijn pupil onderhoudt over de grondwet en het staatsbelang, welke eischen, dat een aanstaande koning huwen zal met een prinses, welke de macht van het land kan vergrooten. Aan den overkant is overigens iets dergelijks geschied, vermits de koningsdochter daar reeds werd verloofd met een vorstenzoon uit het Zuiden. En in het hart van den prins leeft hetzelfde vage verlangen naar de liefde, die hem wenkt van aan den overkant van de diepe zee. En hij wil het land van de prinses al zwemmend bereiken. Hij verdrinkt, want de quene blies er de keerskens uit, welke de wachtende prinses te branden had gezet als een signaal voor den onbekenden geliefde, waarnaar zij haakte. Dat is in het heele spel het eenige werkelijke dramatische moment. Het brengt de illustratie van deze twee strofen uit het oude lied:

«Het waren twee coninckxkinderen,

Sy hadden malcander soo lief;

Sy conden byeen niet comen,

Het water was veel te diep.

Wat deed sy? Sy stac op drie keersen,

Als savonts het dagelicht sonc:

«Och liefste, swemster over!»

Dat deet sconincs sone, was jonc.

Dit sach daer een oude quene,

Een al zoo vilijnich vel;

Sy ghinker dat licht uytblasen,

Doen smoorde die jonghe held.»

Maar het is een illustratie, die enkel uiterlijk blijft en op geen moment dezelfde suggestieve kracht heeft als de woorden, de eenvoudige, naïeve woorden van den teer-gerhythmeerden ouden tekst. Het plastisch-verbeelden van den dood van den «jonghen held », ook al kwam de expressieve muziek van Meulemans den auteur ter hulp, kon niet in het hart van den toeschouwer dezelfde gevoelens doen ontbloeien als de lezing van het oorspronkelijke vers, gedragen door de fijne, droeve, nauwelijks op en neer golvende muzikale zinnen van het volkslied.

Voor wat in de volgende regelen van de ballade nog aan weemoedige schoonheid te ontdekken valt, heeft Putman geen plaats meer gevonden in zijn drama. De visscher, die een tijdje achter de schermen vertoefde, is weer verschenen. Hij krijgt den ring van de prinses en hij haalt het lijk van den prins op. Hoe de koningsdochter wéét dat haar held verdronk wordt niemand duidelijk, alhoewel het wonderbaarlijke van een sprookje toch nog logisch hoeft te zijn wil het treffen en ontroeren! En bij den blinden koning van links, zoowel als bij de koningin van rechts, wordt weer aan literatuur gedaan. De koning, die de smart van zijn dochterkijn begrijpt, eischt, dat des prinsen begrafenis op staatskosten zal geschieden... en de moeder van den prins sterft zeer prozaïsch.

Hoe ver staan we nu buiten de sfeer van het oude lied zelf. Dat Putman, werkend voor het Katholiek Vlaamsch Volkstooneel, den tekst der laatste strofe niet volgen kon, is zeer begrijpelijk.

« Sy hielter haer lief in haer armen

En spronc er met hem in de see.

« Adieu », seyde sy, « schoone wereld,

Ghy sieter my nimmermeer.

Adieu, o mijn vader en moeder,

Mijn vriendekens alle ghelijc,

Adieu, mijne suster en broeder;

Ie vare naer themelrijc.»

Maar zonder daarom op het tooneel de zelfmoord van de prinses te verbeelden, had hij toch veel dichter den GEEST van den smartelijken tekst kunnen benaderen -- maar dan in eenvoud en zonder te offeren aan den demon der valsche literatuur, die het grootste deel van de drie zangen waaruit dit sprookjesdrama heet het bestaan, beheerscht en leidt.

Wat heeft Putman gedaan toen hij het lied der Coninckxkinderen ter dramatiseering verkoos, daartoe aangezet door de leiding van het Katholiek Vlaamsch Volkstooneel, welke een werk verlangde geheel geconcipieerd volgens haar regie-principes?

Hij heeft de personen gezien en beschreven, ze gesitueerd in een bepaald milieu, ze een familie en een omgeving gegeven -- kortom: het simpele gebeuren uit het oude lied willen zetten in een zeer wijdsch en overladen kader, dat hem toeliet scènes te schrijven voor een volgens de techniek van het middeleeuwsche simultaantooneel opgevatte ensceneering. Hij heeft voor het drama, dat zoo bondig als treffend in het oude lied werd saamgevat, een langdradig met allerlei buitenissigheden gevuld voorspel geschreven. Daarna zette hij de eerste verzen om tot een door muzikale begeleiding gesteunde, geheel uiterlijke actie... en bewerkte de rest van het gedicht tot een vrij banaal naspelletje rond het stranden van des prinsen lijk. Niet één figuur in dit drama werd genoeg uitgewerkt om een indruk te wekken, die sterker zijn zou dan deze welke de oude tekst op ons maakt. En men behoeft voortdurend aan het lied zelf te worden herinnerd opdat men in het gebeuren op het tooneel eenigszins gelooven zou! Verraad plegend tegenover den oorspronkelijken tekst voelde de auteur er zich toch den gevangene van, wat de ontplooiing van zijn fantasie knotte. Dat is wel een eigenaardig -- ja: een tragisch geval van geestelijke en ook literaire ondergeschiktheid, die, voor een deel althans, de zwakheid verklaart van het zoomin in dramatisch als in literair opzicht eenige voldoening gevende stuk.

Putman zag zijn werk eerst als een schilderij -- statische uiting van één phase in de zich opvolgende momenten der beweging.

«Op het eene doek -- zoo bekent hij -- stonden twee hooge torens, door een breede watervlakte gescheiden -- en ik schreef er onder : « Van twee Coninckx-kinderen ».

Dit motief van de torens vonden we terug in de decoratie, welke het tooneelbeeld afsloot en waarin elke lijn en elk vlak de werkelijkheid der dingen en tevens hun zinnebeeldige beteekenis suggereeren moest. En er was in de wijze waarop de prins het water, waarvan de diepte een symbool is, doorzwom in een machteloos opworstelen tegen de golven -- verzinnebeeldingen van de machten, die elk streven naar ideale waarden dwarsboomen -- ten slotte meer dramatische kracht dan in den van ensceneering en spel zoo sterk afhankelijken, door literairen opsmuk verlamden tekst, van Putman-zelf.

(1) Putman's opstel in «Het Tooneel» (Antwerpen): 11 Februari 1928.

(2) «Van twee Coninxkinderen» werd gecreëerd door het VI. Volkstooneel in Februari 1928.


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Anon.: Tooneel in Vlaandere... 1928-02-17
    Willem Putman • (date-month) 1928-02 • Het masker • (date-year) 1928 • Van twee coninxkinderen • Vlaamsch Volkstooneel • putman
  2. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Puteman: "De ... 1926
    Willem Putman • dramatische • oude • (author) Lode Monteyne • liefde • drama • gebeuren • putman
  3. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Putman: "Het ... 1928-02-11
    Willem Putman • (date-month) 1928-02 • Het masker • (author) Lode Monteyne • februari 1928 • drama • (date-year) 1928 • auteur • putman
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Putman: "Mama... 1926
    Willem Putman • dramatische • (author) Lode Monteyne • drama • auteur • putman
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Cyriel Verschaeve: "... 1928
    drama • (author) Lode Monteyne • geheel • auteur • (date-year) 1928
  6. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Pieter Magerman: "Tr... 1928-02-18
    drama • (author) Lode Monteyne • (date-month) 1928-02 • (date-year) 1928
  7. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Timmermans en Veterm... 1927-03-26
    drama • (author) Lode Monteyne • auteur • liefde
  8. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1928
    drama • (author) Lode Monteyne • geheel • auteur • (date-year) 1928
  9. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
    drama • (author) Lode Monteyne • auteur • liefde
  10. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "A... 1928-03
    Willem Putman • (author) Lode Monteyne • geheel • liefde • (date-year) 1928 • auteur