Beatrijs te Knokke-Zoute

Willem Putman, 1938-11


Source

Willem Putman, Tooneeldagboek 1928-1938. Ekeren: Vermeiren, 1938, pp. 160-164.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◼◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
  2. ◼◼◼◻◻ J.B.: Ik dien... 1923-04-11
  3. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Na "Tooneelgroei"... 1938-11-30
  4. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
  5. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL IN VLAANDERE... 1925-02-23

« Beatrijs » te Knokke-Zoute

...Een zeer stemmige avond. Een zeer stemmige vertooning. Een uniek kader.

We bevinden ons in het stijlrijke en mede gracieuse kloosterpand der Dominikanen te Knokke aan zee. De witte gaanderijen noodigen tot meditatie uit. Het beeldje van de Lieve Vrouwe is te midden van een rozenperk als een hoofsche gelegenheid tot gebed. En al even aanmoedigend lokt het portaal van het vriendelijke kerkje. Het is een uitzonderlijk poëtische religiositeit. Een bidgelegenheid, die de charme heeft van een rustiek looverhuisje. Voegt hierbij de zachtheid van den avond ; zalvend vielen de schaduwen over de lanen en in de verlichte vensters der villa's blonken tafereeltjes van huiselijken vrede. Men kon zich in een of ander sprookje wanen. De menschen zijn goed. De menschen hebben elkander lief. Een late vogel tjilpte op een bevend takje. De auto glijdt als onwezenlijk over de gladde baan tusschen de lachende lusthuisjes. Er is ternauwernood hier en daar een gedempte luidspreker, die een zwoele muziek neuriet. Donkerder worden de schaduwen. Als we in het pand binnentreden, is er reeds een groote hoop volk ; alle plaatsen op de grasperken zijn bezet; een discreet geroezemoes ; het is niet mogelijk hier hardop aan het praten te gaan ; men hoort vagelijk informeeren in vreemde talen ; we zijn ergens buiten de wereld, op een plaats waar de menschen beleefd zijn en voornaam en waar de zielen in stille aandacht luisteren. Het klokje klept. Een verre orgelmuziek ruischt aan. Geheimzinnig begint het spel te leven in de trage verschijning der grijze nonnen, terwijl lichtbundels neerglijden uit de boomen. En nu valt het vage gemurmel van de menigte geheel stil.

Jaren geleden heeft Herman van Overbeke het spel van Beatrijs vertoond te Gent in een schouwburg en ik heb toen als een zeldzame gave der vertooning laten gelden, dat de regisseur er min of meer in geslaagd was in den schouwburg de atmosfeer te brengen van een klooster of een kerk. In dit overheerlijke kader van het kloosterpand te Knokke ging dat natuurlijk als van zelf, en hoe intenser nog zou dit medevoelen worden ! Men heeft het niet gewaagd één oogenblik te onderbreken met gejuich, al beefde soms een ongeveinsde ontroering in de oogen en op de lippen. Eén enkele maal golfde zooiets als een lichte rimpeling door de schare, een nauwelijks waarneembaar gemompel, terwille van een lief blond engeltje, dat geknield in dit voor kinderen te late uur, zachtjes in slaap was gevallen. Maar zelfs dit dorst geen hilariteit zijn. Integendeel, het kleine incident scheen de stemming als het ware nog te verinnigen en er was iets ongeveinsd kinderfijks in de gemoedelijke reactie van het licht geamuseerde publiek, gelijk men met een gecharmeerden glimlach kijken kan naar printjes van Jeanne Hebbelynck of luisteren naar liederen in den aard van «Jezus en Sint Janneken».

En toch raakt dit alles het waarlijk groote drama.

Dit is de indruk, dien ik vooral te onderlijnen wensch. Men begrijpt, dat een stemming als de beschrevene licht ontaarden kan in een religiositeit «à l'eau de rose». Klokjes, engeltjes en een berouwhebbende zondares, we weten er alles van! Van Overbeke heeft de elementen, waarover hij zoo ruim beschikken kon, zeer beheerscht gebruikt. Hij heeft het gedaan gekregen, dat de stemming nooit verwaterde tot een gefleem, waartoe de dingen van den godsdienst op het tooneel aanleiding kunnen geven. Achter wat ik hier stemmigheid heet -- dien zeer specialen sluier, die over menschen en dingen schijnt geworpen -- voelden wij ineens den klop, den driftigen klop van het waarachtige leven. En het werd plots zeer hard. Het deed ineens pijn. Dat was begonnen met het huiveringwekkend lied «Gequetst ben ic van binnen», waarvan de bitterheid snikte in de van wijding overvolle kerk. Daar voelden we reeds het onvermijdelijke van wat gebeuren moest. En eensklaps, toen de ingetogen rij nonnen was uiteengegaan, stond daar die schamele non, dat stukje mensch en vrouw, met in haar wringend gebaar het hunkeren van heel de menschheid en in haar blik dien angst als van een nagejaagd dier.

Het was een zeer schoone, zeer menschelijke, zeer aangrijpende Beatrijs en ik zal hier maar dadelijk de speelster noemen ; Jet Naessens en haar plaatsen aan de spits van de reeks speelsters en spelers, o. w. Ida Wasserman, Joris Diels, Ben Royaards enz., die allen met bewonderenswaardige overgave hebben «gediend». Jet Naessens is er in geslaagd tegelijk teeder en tragisch te zijn. Zelfs in haar vlijmende smart -- ik noem hier in het bijzonder het tooneel, waarin zij haar kinderen verlaat en vooral het tooneel, waar zij haar kinderen terugziet en niet in de armen mag drukken --, zelfs in deze oogenblikken, die zoo lichtelijk kunnen ontaarden tot vooze romantiek, bleef zij de ingehouden candeur bewaren van een gekwetst vogeltje, zoo intens vrouw en kind tegelijkertijd, «gediend» hebbende in de wereld als in de kerk. Het is waar, dat de zonde haar teekent, en dat wij dat gebeuren zien onder onze oogen. Bemerkt, dat van Overbeke van de speelster zeer veel vraagt. Van het heele wereldsche leven van Beatrijs toont hij ons niets en blijft daaromtrent de oude sproke zoo getrouw mogelijk. Het is dit leven, in den roes van het vleesch en het genot en mede in de wrangheid van het heele driftenspel der menschen, dat Herman Teirlinck heeft uitgebeeld in het indrukwekkend fresco Ik dien, vol tragische bewogenheid en rauwe kreten. Dit leven zal hier slechts tot uiting kunnen komen op het diep-menschelijke masker van Jet Naessens en even in de rilling van haar stem, in de weinige woorden, die zij te spreken krijgt.

Men kan het haast een wonder heeten, hoe zij de voltrekking van haar verwording heeft kunnen toonen in de rimpels en groeven van haar getormenteerd gelaat en in den wonderen glans van haar oogen, waarin tezelfdertijd hemel en helle blinken : eerst de lichtelijke emotie vanwege den eersten kreet van het vleesch, wanneer zij met bevende vingeren het zachte dons streelt van een roos ; de eerste pijn, om de vroomheid die zij voelt wegglippen uit haar zuivere ziel ; haar kinderlijke; angst, die haar steeds moet bijblijven en waardoor zij tot het bittere einde met Maria spreken zal als een kind, dat zijn moeder de ergste en de zoetste dingen toefluistert in den avond :

«Moeder, ic ben soe verladen...» En dan de verrukking, het vreemde lied dat haar doorhuivert, de liefde die den angst wegjaagt uit haar gelaat en haar plotseling de gracie en de lieftalligheid geeft van een figuurtje, dat denken doet aan Walt Disney's Sneeuwwitje. Daar zweeft over de gebeurtenissen het zoete lied van de twee koningskinderen ; het is of de accoorden wegglijden uit de lichtende toppen van haar vingeren. En dan het drama : de ontgoocheling, de scheiding, de wrange napijn, de verlatenheid. In alle nuances zullen deze emoties haar begeleiden in haar tragen teruggang naar het klooster. En het wordt een haast kinderlijke verbazing bij de ervaring van het wonder, waardoor zij veertien jaar lang door de Moedermaagd zelve vervangen werd. Zij gelooft het niet : zij is bang, dat haar nu vooral iets onbehoorlijks gebeurt. Gelijk een nagejaagde hinde opkijkt naar den jager, zoo kijkt zij naar het leven, terwijl de rust van de kloostermuren haar opnieuw gaat omhullen en als het ware de groeven in haar schoon gelaat vervaagt. Nu nog de biecht. Men weet dat Van Overbeke daar veel belang aan geeft en klaarblijkelijk daarmede; het katholiek karakter van zijn transpositie heeft willen onderlijnen. Het is een indrukwekkend moment, als Beatrijs voor den grijzen abt op de knieën valt en biecht in een volstrekte stilte, terwijl dan zachtjes suist in den intusschen heel donker geworden nacht het oude liedeken :

Ten was noyt mensche van sonden van sonden so versaecht... In rustige zaligheid kan Beatrijs de kerk binnengaan en luidt het klokje. Zacht golven muziek en zang uit de kloostergewelven. Daar verschijnt de statige rij der grijze nonnen. Beatrijs heeft haar plaats opnieuw ingenomen....


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◼◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
    leven • menschen • (date-month) 1938-11 • Herman Teirlinck • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  2. ◼◼◼◻◻ J.B.: Ik dien... 1923-04-11
    Herman Teirlinck • beatrijs • dien • Beatrijs • Ik dien
  3. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Na "Tooneelgroei"... 1938-11-30
    (date-month) 1938-11 • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  4. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
    leven • Ik dien • dien • beatrijs • Herman Teirlinck • Beatrijs
  5. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL IN VLAANDERE... 1925-02-23
    Ik dien • Herman van Overbeke • overbeke • beatrijs • Herman Teirlinck • Beatrijs
  6. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: het realistisch toon... 1938-11-30
    (date-month) 1938-11 • kerk • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  7. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "I... 1926
    leven • Ik dien • dien • beatrijs • Herman Teirlinck • Beatrijs
  8. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Dr. J.O. De Gruyter... 1938-11-30
    leven • menschen • (date-month) 1938-11 • Herman Teirlinck • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  9. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Het realistisch Toon... 1938-11-30
    (date-month) 1938-11 • (date-year) 1938 • (author) Willem Putman
  10. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Gemeenschapskunst... 1923-12-25
    Beatrijs • Herman Teirlinck • Ik dien