Herman Teirlinck: "Ik dien"

Lode Monteyne, 1926


Source

Lode Monteyne, Kritische Bijdragen over tooneel. Antwerpen: Ruquoy, Delagarde en Van Uffelen, 1926, pp. 21-28.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◼◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "D... 1926
  2. ◼◼◼◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
  3. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
  4. ◼◼◻◻◻ J.B.: Ik dien... 1923-04-11
  5. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Felix Rutten: "Beatr... 1926

IK DIEN...

Niet bij één poging heeft de wonderbare Teirlinck, die ontegensprekelijk de veelzijdigste, zoo-niet de oorspronkelijkste persoonlijkheid uit de Vlaamsche literatuur is, het gelaten. Na het succes van zijn « Vertraagde(n) Film », die te Brussel, te Antwerpen en in Holland werd gespeeld en waarvoor Gémier graag de poorten van den Odéon-schouwburg te Parijs wilde openen, heeft Teirlinck zich geen rust gegund. Hij wilde beter geven, zich-zelf overtreffen, de volmaaktheid dichter benaderen, en hij schiep « Ik Dien ».

Teirlinck, die heel graag en met de hem eigen virtuositeit redevoert over de eischen van het moderne tooneel, over de vernieuwing der kunst, welke door de « nooden van den tijd » -- de uitdrukking is van hem -- wordt geeischt, heeft, toen hij zijn twee drama's schreef, nog iets méér gedaan dan « gehoorzaamd aan een drang van binnen uit»... Het schrijven van « Ik Dien» én van « De(n) Vertraagde(n) Film» is een daad geweest, zooals er méér mogen verwacht worden van diegenen, welke er prat op gaan de Vlaamsche massa te willen leiden... Hier mogen wij er wel eens op wijzen, dat beide spelen zijn gesproten om te voorzien in « de nooden van den Vlaamschen Schouwburg » te Brussel, wiens bestaan bedreigd werd en wel zoodanig, dat een paar wethouders der hoofdstad zijn verdwijning reeds als een voldongen feit beschouwden. Dank zij Teirlinck's bemoeiingen, dank zij het succes van zijn werk, dat zelfs door de Fransche pers in uitbundige verslagen werd geconstateerd, bleef de VI. S. bestaan ten behoeve der Vlaamsche volksklas, die, te Brussel, al te veel van kultuur verstoken blijft. Zoo was, voor Teirlinck, het schrijven van zijn tooneelwerk, waardoor hij meer dan door zijn schitterend verhalend proza, zijn kunst tot in de diepere lagen van de massa kon doen doordringen, een « dienen » van het Vlaamsche volksbelang...

* * *

Ik hoor Teirlinck's scherpe keelstem orakelen :

« Wij moeten tot het volk gaan... Wij moeten een gemeenschapskunst scheppen...»

Het is een geliefd thema voor hem geworden. Gelukkig ook méér : Hij heeft zijn betrachten tot verwezenlijking gebracht... Nog is de ideale formule, de vaste vorm niet gevonden. Maar Teirlinck heeft véél bereikt. Daarover valt niet uit te weiden; het volstaat te constateeren, dat het volk opgaat in Teirlinck's kunst, ook dan wanneer zij leidt naar hoogten van verfijning en subtieler voelen. We mochten het bijwonen te Brussel hoe een dood-gewoon publiek zich liet meesleepen door het realisme van het middens te bedrijf van « Ik Dien », doch niet minder bekoord werd door den teer geciseleerden woordenpraal waarmee de auteur het mystische gebeuren van vóór- en naspel heeft omhangen... En dit « wonder» gebeurde bij de zooveelste opvoering, toen van louter nieuwsgierigheid geen sprake meer kon zijn.

Teirlinck kent het volk, vooral het Brusselsche volk. Bleek het niet reeds uit zijn wel slordig geschreven, onvolgroeiden doch bij plaatsen zoo kostelijken « Johan Doxa » en uit het eerste boek van den « Scharlaken Thijl», waarvan, helaas, de laatste deelen verloopen in neveligheid ? Dat is dan ook het geheim van Teirlinck's voortdurende vernieuwing. Hij blijft in contact met het echte volk, waarvan hij de betrachtingen begrijpt en de smeuïge taal in zijn geheugen opvangt... Om dit te beseffen moet ge Teirlinck zien in de om haar geuze befaamde herberg « Het Vossengat», op den Ninoofschen steenweg, te Molenbeek... Een ouderwetsche, eenvoudige, Brusselsche «staminee» met banken en tafels langs de vrij naakte wanden en een groote kachel in 't midden. Een reeds bedaagde dienster met een witten boezelaar vóór, dribbelt er rond. « Patjes » zitten er, gezapig pijperookend te kaarten in een hoek, en 't gebeurt dikwijls, dat « meniere Herman » hun spel deelt, alle voornaamheid aflegt en zich amuseert in argeloosheid. Zou daar dan werkelijk, zooals een Brusselsch literator vertelde, het geheim van Teirlinck's metamorfoze van ivoren torenkunstenaar, dien hij zich toonde in «Zon», in « Meneer Serjanszoon » en in meest al zijn vroeger werk, tot dichter van de gemeenschap, te zoeken zijn ?

* * *

Gemeenschapskunst ! Zou dat niet wezen een hol begrip, een vooze leuze ? De individualist, die zich blind staart op eigen navel, zal geneigd zijn zóó te spreken.

Conscience, Snieders, Van Beers -- om enkel deze drie te noemen -- schonken kunst aan de gemeenschap... Ook Benoit... En de Tière op tooneelgebied. Moet de literator, die de massa wil bereiken en ontroeren, dan de verouderde formules van deze menschen weer toepassen en dus enkel een stilstand in de evolutie der kunst bewerken ?

Het werk van Herman Teirlinck is daar, om het ongerijmde van dergelijke opvatting te bewijzen. Hij heeft geen afstand gedaan van al de eigenaardigheden, waaraan zijn literaire persoonlijkheid heur originaliteit heeft te danken, zelfs niet van eenige precieusheid in zijn woordkunst... De Teirlinck van vroeger, die om de realiteit van het gebeuren de cierselen tooverde door zijn fantazie ontworpen, leeft voort in den auteur van « Ik Dien » en van « De(n) Vertraagde(n) Film ».

Hij beproeft het om de gemeenschap te treffen door, als uitgangspunt voor zijn scheppingen, een werkelijkheid te gebruiken van elken dag en van alle tijden, een realiteit van vreugde of smart, waarmee de mensch in voortdurende aanraking komt, waarin hij klaar poogt te zien, die hij begrijpen en doorgronden wil, waartegen hij toornt of welke hij verheerlijkt. De diepere zin van dit gebeuren, waarnaar in onbewustheid de onrustige mensch zoekende is, wordt door Teirlinck onthuld. Tegenover het leven en de geheimzinnigheid zijner gesluierde raadselen, plaatst hij de menschen en in hen woelen de krachten van ziel en lichaam...

Ontstaan zóó niet de eeuwige problemen, die elke sterveling heeft op te lossen ? Wordt zoo niet elk tooneel gelijk aan een spiegel, waarin de toeschouwer zichzelf of anderen herkent ? En waar Teirlinck weergeeft de stage wisseling van wel en wee, daar wordt het publiek geboeid en gaat de actie meeleven, zooals het meeleeft wat, in de werkelijkheid van elken dag, in zijn omgeving gebeurt.

* * *

Van de middeleeuwsche Marialegende, waaraan Herman Teirlinck het hoofdmotief voor zijn drama ontleende, bleef in « Ik Dien » slechts weinig over. Het lag dan ook niet in de bedoeling van den schrijver van deze aloude sproke een tooneelmatige bewerking te geven, zooals vóór hem reeds de Limburgsche dichter Rutten en de Fransch-Belgische auteur, Maurice Maeterlinck, hadden gedaan. Toch kan het kiezen van een middeleeuwsch gewrocht als uitgangspunt niet toe te schrijven zijn aan het toeval. Ons komt het voor of Teirlinck zich, met het oog op hetgeen hij met zijn kunst voor de gemeenschap bereiken wil, genoopt voelde een reeds min of meer populair geworden thema als basis voor de door hem op te bouwen handeling te kiezen. Niet, dat hij omtrent de bekendheid onder het publiek van de vrome legende van zuster Beatrijs, eenige illusie zou koesteren... Maar het mirakuleuze, dat daarin dank zij de oneindige goedertierendheid van Maria, wordt verwezenlijkt, behoort tot die enkele uitingen van bovenzinnelijke leven, welke gemeengoed zijn van ons volk, -- ook van dit deel der Vlaamsche massa, dat den voorvaderlijken godsdienst niet meer aankleeft. Teirlinck moet, door een oude Vlaamsche legende als uitgangspunt van zijn drama te kiezen, zoo ongeveer hetzelfde hebben beoogd als Peter Benoit, die in zijn geniale gewrochten oude volkswijzen als grondthema's aanwendt -- wat, het zij hier ter-loops aangestipt -- menig komponist onder zijn volgelingen alle inspanning om oorspronkelijk te zijn heeft gespaard.

Dat de auteur, die de gemeenschap treffen wil, uitgaat van motieven, waarvan hij veronderstellen mag, dat zij, onder den vorm van overgeërfde begrippen, leven in het hart en den geest van het volk, kan gemakkelijk worden verdedigd. Dit procédé beteekent : bouwen op vasten grond. Een andere vraag is het, of het absoluut noodzakelijk is, dat de auteur als basis van zijn persoonlijke schepping een vorm bezigen zou, waarin dit motief reeds aan de gemeenschap werd veropenbaard. In andere woorden : Was het wel noodzakelijk, dat Teirlinck voor zijn drama « Ik Dien » aan de legende van Beatrijs het schema van het uiterlijk gebeuren ontleende ?

Want méér heeft Teirlinck beslist niet gedaan. De oude legende levert hem enkel een voorwendsel tot den opbouw van een drama, dat geheel oorspronkelijk is in zijn voornaamste deelen en waarvan de geest in 't geheel niet overeenstemt met den geest der middeleeuwsche sproke, ook al bleef het mirakel als uiterlijk teeken van Gods oneindige goedheid in het tooneelspel bewaard.

Want Teirlinck heeft gemoderniseerd met een verbluffende beslistheid, die elke dubbelzinnigheid uitsluit. Het zuiver-christelijke idee, dat doorheen de heele middeleeuwsche sproke geweven is, wordt door Teirlinck verworpen. Wel bewaart hij, door een vaag deïsme daartoe genoopt, het geloof in de grenzelooze goedheid van het mogelijk bestaande Opperwezen. De middeleeuwsche zuster Beatrijs, die de wereld ingaat, zondigt, en heur uiteindelijke opstanding dankt zij aan de kracht van het gebed. Deze ideologie verwerpt Teirlinck. Het begrip « zonde » negeert hij. Zijn Beatrijs dient de wereld, waarin de godheid heur plaatste als een weerlooze vrouw met gevoelens en zinnen. Zoo zij zich uitleeft, dan volgt ze enkel, in onbewustheid, den drang, die er roert in heur wezen en gehoorzaamt zij aan de roepstem van het bestaan. Zoo verwerpt de auteur meteen de meening, als zou het aardsche leven enkel een voorbereiding zijn tot de Eeuwigheid, die bijgevolg het gedachten en gevoelsleven der menschheid moet beheerschen. Op deze wijze bezitten de twee zijpaneelen van het door Teirlinck ontworpen drieluik hoofdzakelijk een symbolische beteekenis, die niet heelemaal met de christelijke opvatting kan worden vereenzelvigd....

* * *

In « De(n) vertraagde(n) Film » hechtte de auteur een grooter beteekenis aan de psychologie van de twee menschen, die hij tegenover elkaar plaatste op een ultiem oogenblik van hun leven. Het tweede bedrijf bracht in hoofdzaak de uitrafeling van deze luttele stonden. Teirlinck was dan vooral retrospectief. Maar hij stelde zijn twee geliefden ook tegenover de vijandigheid, opgaande uit de samenleving, die zij door hun liefde hadden durven tarten... In «Ik Dien» -- we doelen hier op het tweede bedrijf -- is het vooral de gemeenschap, welke hier verbeeld wordt door het publiek in de zaal en door het kermisvolkje op het tooneel, die de actie leidt... Dit is het thema waarop het spektakel wordt gebouwd : Hoe reageert de massa op de voorvallen, waardoor het leven der wereldsche Beatrijs ten gronde wordt gericht ? De gemoedsbewegingen van het pretlievend volkje, dat geschaard is om den schouwburg, waar de duivel -- symbool van al wat er aan laagheid in de menschelijke ziel schuilt -- den staf zwaait, zijn ze niet dezelfde als deze, welke er ontstaan bij de massa, die de zaal vult ? De Blik heeft, vóór het helsche spektakel tusschen de schermen aanvangt, de lieden in de zaal opgespeurd, welke hun weerga op het tooneel zullen vinden. De Tong heeft de overeenkomst tusschen het publiek en zijn spiegelbeeld op de planken, in haar sarcasmen vastgesteld en tusschen de sferen vóór en achter het voetlicht wisselwerking doen ontstaan.

Terecht werd opgemerkt, dat Teirlinck het procédé van den film op het theater bracht. Hij vertoont episodes uit het leven van Beatrijs : vluchtige, gewild-banale tafereelen uit het leven eener vrouw, zooals er velen zijn. Hoofdstukjes uit een roman-feuilleton in actie... Stellig ! Maar in het tweede bedrijf woelt de dynamische kracht, die elk tooneelwerk stuwen moet, niet in Beatrijs. Ze is werkzaam in het volk. De massa, vertegenwoordigd door het rumoerige kermisvolkje, acteert. Eerst wanneer Beatrijs de vijandige menigte, die haar hoont, toespreekt en op haar beurt vernedert, neemt zij de dramatische actie weer op.

Zóó beschouwd, krijgt het tweede bedrijf, waarop een minder welwillende kritiek heur kwade luim botvierde, een heele andere beteekenis. Het zwaartepunt van het dramatisch gebeuren, zoo innerlijk als uiterlijk, is verplaatst. Meteen blijkt ook hoe diegenen, welke jammeren zouden om het gemis aan psychologische kracht in Teirlinck's drama, zich vergissen...

Met zeer disparate elementen heeft Teirlinck zijn drama opgebouwd.

Tong en Blik -- die de zinnen verbeelden, waardoor Beatrijs het sterkst met de wereld in aanraking komt -- schijnen wel ontleend aan een allegorie uit den Rederijkerstijd... In het eerste en het laatste bedrijf treedt het mystisch element op den voorgrond. Doch deze mystiek heeft den eenvoud van het middeleeuwsche geloof verloren. In het tweede bedrijf wisselt het rauwste realisme al met volksche romantiek... De taal van Teirlinck, die ongemeenen klankrijkdom aan felle kleurschakeering paart, stuwt de gedachten op tot in etherische hoogten, maar plots komt een smeuïge, drastische uitdrukking, aan den volks-mond ontleend, de vlucht der beelden stuiten... Een ongebreidelde fantasie heft het dikwijls zeer trouwe beeld der realiteit tot in de sferen der poëzie.

Er is een wonderlijk samenstel van tegenstrijdige machten uit de wereld van gevoel en gedachte in dit drama werkzaam.

Niet als een einde mag het worden beschouwd. Het is een begin... Het schrijvend heeft Teirlinck willen « dienen »... Alle theorie heeft hij verworpen. Hij moet zich gevoeld hebben als één, die geblinddoekt was en, wanneer hij er in slaagde zijn oogen van alle banden te bevrijden, alleen stond aan het kruispunt van vele wegen, leidend naar alle streken van een wijden horizontcirkel.

Waarheen ?

Teirlinck heeft met « De vertraagde Film » een weg gekozen. Met « Ik Dien » is hij verder gegaan... Waarheen zal de ingeslagen richting hem voeren ?... « Ik Dien » is het werk van een onrustig zoeker... Het levend werk...

(1) Het hoofdmotief der middeleeuwsche sproke van Beatrijs ligt uitgedrukt in de volgende versregels: « Der wereld loen / En is niet dan hoen / Ende altoes quale / Maar die met trouwen / Dient onser vrouwen / Si loent 't hem male...»

(2) Teirlinck legt den nadruk op de meer wereldsche en menscheiijke opvatting, die uitgedrukt ligt in volgende verzen van de legende : « Mine worpt mi onder den voet / Dat ic der wereld dienen moet.»


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◼◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "D... 1926
    leven • teirlinck • Scharlaken Thijl • (author) Lode Monteyne • Johan Doxa • De vertraagde Film • kunst • Herman Teirlinck • auteur • (date-month) 1926-00 • Meneer Serjanszoon • bedrijf • herman teirlinck • wereld • film • (date-year) 1926
  2. ◼◼◼◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
    Maurice Maeterlinck • leven • teirlinck • Ik dien • Herman Teirlinck • De vertraagde Film • drama • dien • Koninklijke Vlaamsche Schouwburg, Brussel • bedrijf • Beatrijs • herman teirlinck • beatrijs
  3. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
    leven • teirlinck • Ik dien • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • auteur • (date-month) 1926-00 • bedrijf • Herman Teirlinck • wereld • kunst • (date-year) 1926
  4. ◼◼◻◻◻ J.B.: Ik dien... 1923-04-11
    zuster beatrijs • teirlinck • Ik dien • De vertraagde Film • dien • Koninklijke Vlaamsche Schouwburg, Brussel • beatrijs • Herman Teirlinck • Beatrijs
  5. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Felix Rutten: "Beatr... 1926
    Maurice Maeterlinck • Felix Rutten • middeleeuwsche • leven • drama • (author) Lode Monteyne • heur • legende • (date-month) 1926-00 • middeleeuwsche sproke • Beatrijs • beatrijs • (date-year) 1926
  6. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "A... 1928-03
    leven • teirlinck • Ik dien • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • herman teirlinck • Zon • auteur • film • dien • Herman Teirlinck • wereld • elken dag
  7. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "D... 1926
    Maurice Maeterlinck • leven • teirlinck • Ik dien • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • drama • (date-month) 1926-00 • Herman Teirlinck • kunst • (date-year) 1926
  8. ◼◼◻◻◻ Victor J. Brunclair: Gemeenschapskunst... 1923-12-25
    teirlinck • Ik dien • De vertraagde Film • Beatrijs • gemeenschap • Herman Teirlinck • kunst
  9. ◼◼◻◻◻ F.D.P.: De Vertraagde film... 1922-03-10
    teirlinck • herman teirlinck • De vertraagde Film • Koninklijke Vlaamsche Schouwburg, Brussel • bedrijf • Herman Teirlinck • film
  10. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Gaston Martens: "Het... 1926-04-11
    leven • (author) Lode Monteyne • wereld • drama • gebeuren • auteur • Nestor de Tière • (date-year) 1926