Fransch Tooneel te Brussel: "Godefroid de Bouillon" van Herman Closson

Willem Putman, 1936-01


Source

Willem Putman, Tooneeldagboek (1928-1938). Antwerpen: Globus-uitgaven, 1938, pp. 193-200.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Modernistische exper... 1937-11-14
  2. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
  3. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "D... 1926
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck : "... 1924-12-11

« GODEFROID DE BOUILLON » van HERMAN CLOSSON.

Het stuk van Closson kreeg den jongsten staatsprijs voor de Fransch-Belgische tooneelletterkunde. En niemand minder dan Herman Teirlinck heeft de première er van, in Januari 1936, willen inleiden. De beknopte samenvatting van die rede zal, dunkt mij, een passende inleiding zijn voor dit hoofdstuk, waarin ik in vogelvlucht overschouwen wil wat de laatste tien jaren ons gebracht hebben op het gebied van het Belgische tooneel. De lezer zal zich wellicht nog herinneren dat ik in «Tooneelgroei» ook een hoofdstuk lang, en wel aan de leidende hand van den criticus J. Flament, een tocht ondernomen heb op zoek naar een eigen Belgische tooneelliteratuur «d'expression française». Zonder zeer belangwekkend resultaat. En daar zullen we thans, nu wij een soortgelijken tocht ondernemen willen, In elk geval reeds dadelijk mogen vaststellen dat de stand der zoogeheeten Belgische tooneelliteratuur er in de laatste tien jaar zeker niet op verslechterd is. Ik geloof bijv. dat wij in de periode 1920-30 geen enkel werk kunnen situeeren dat de beteekenis heeft van dezen «GODEFROID DE BOUILLON», En het is ongetwijfeld niet overdreven te zeggen dat wij gedurende de periode van windstilte, die onze Vlaamsche letterkunde van 1928 tot 1938 heeft gekenmerkt, een lichten bloei mogen waarnemen in die Franschtalige Brusselsche middens, alwaar men vooreerst met een soort verbazing onze vernieuwingspogingen heeft gade geslagen -- ik noem in de eerste plaats de experimenten van Teirlinck -- om er dan in alle discretie een beetje profijt uit te trekken. Dit zal reeds blijken in dit hoofdstuk. Nog méér echter in het volgend hoofdstuk, waarmee ik dit boek besluiten wil, en dat ik wijd aan het experimenteel theater van den laatsten tijd.

In zijn inleidende rede tot het stuk van Closson, heeft Teirlinck vooreerst erkend dat er verwantschap is tusschen het streven van Closson, en die Vlaamsche beweging op tooneelgebied, waarvan Teirlinck allicht de voornaamste animator is geweest. Wij trachten het tooneel te doen herleven, zei hij. Maar voegde er dadelijk bij dat onze samenhoorigheid nog zeer fragiel is. Onze pogingen loopen nog te zeer uiteen. Het ontbreekt ons aan tucht.

Op een punt nochtans zijn wij het eens : het tooneel van heden is niet wat het zou moeten zijn. Wij ondergaan namelijk de concurrentie van de film op zeer scherpe wijze, scherper dan bijvoorbeeld vroeger met circus en music-hall het geval was. De bioscoop heeft het tooneel inderdaad een deel van zijn publiek ontnomen. De voornaamste reden hiervan ligt in het feit, dat de kunst in de eerste plaats een verrassing is. De film heeft ons vooral technisch verrast en deze eenigszins artificieele verrassing is nog gaande. Wij zijn er nog niet van verzadigd, «gesatureerd».

Een andere quaestie, waaromtrent Teirlinck het met Closson eens is, noemt hij de mystische geaardheid van het tooneel. Het tooneel leeft steeds op een collectief gevoel en zal gewoonlijk dan zijn hoogsten bloei kennen, wanneer een dergelijk gemeenschappelijk gevoel onder de massa aanwezig is. De dramaturg zal dus bij voorkeur motieven opzoeken, die zulk gevoel kunnen doen heropleven. Teirlinck zelf vindt stof in het Vlaamsch mysticisme, maar Herman Closson moet wel elders gaan zoeken. In verband hiermede stelde spreker de vraag : bestaat er een Belgisch mysticisme ? Teirlinck zeide niet te twijfelen aan gemeenschappelijken oorsprong, maar wees er op, dat een nationaal tooneel in België toch moeilijk groeit en gedijt. Wij hebben, zeide hij en stelde zich op het standpunt van Closson, geen tooneel-traditie. Voorzeker kunnen wij eenige eerbiedwaardige namen opsommen, bijvoorbeeld van Gustave van Zype, maar diens werken zijn hoofdzakelijk oratorisch, literair. Men voelt bij het lezen niet eens de behoefte ze gespeeld te zien. Een groote figuur is dan Maeterlinck, die bewust zijn toevlucht zocht in de middeleeuwen, maar zijn Vlaamsch mysticisme tot uiting bracht in literaire producten, welke ons eenigszins valsch schijnen, een tikje oneerlijk. Nader bij ons staat Crommelynck, die zijn werk put uit een menschelijker documentatie. Maar door deze diverse pogingen loopt geen duidelijke lijn. Dat komt niet van ver. Dat is niet rijp.

Al deze beschouwingen moeten ons aanmanen tot voorzichtigheid en welwillendheid ten aanzien van een nieuwe persoonlijkheid als Herman Closson, die blijkt een juist begrip te hebben van wat ons ontbreekt, en in deze moeilijke omstandigheden zijn weg zoekt. Closson heeft van voormelde auteurs geleerd, en dan verder zoowat overal geleend en genomen. Spreker noemde hem, zonder kwade bedoeling, een «auteur de carrefour». België is een soort kruisweg. Hierbij dient te worden aangemerkt, dat Closson ook van de Vlamingen geleerd heeft. Hij is overigens in de eerste plaats een goede «assimilateur», een muzikaal talent en een visionnair, die zich uit de werkelijkheid kan losmaken. Bovendien bezit hij «le sens du théâtre» en daar vooral komt het op aan. Een geschreven tooneelstuk is, aldus Teirlinck, slechts een doode materie. De tekst van Closson heeft spel noodig, uitbeelding, drama, om leven te worden.

Het spel Godefroid de Bouillon is onhistorisch. Juist dit bevalt Teirlinck. Het zal ons dus het onverwachte brengen, dat wij in den schouwburg gaan zoeken. De auteur haalt de bestanddeelen van zijn drama niet uit de geschiedkundige documentatie, maar uit de innerlijke wereld van den dichter. Mede is zijn bewerking een transpositie, die de gebeurtenissen naar ons toehaalt. Hij zoekt in de anecdote en in de actualiteit de wetten van de eeuwigheid.

***

Na zulke inleiding verwacht natuurlijk niemand in deze bewerking den traditioneelen Godfried van Bouillon te zien herleven. Oeverigens, wat kennen we van hem ? Niet veel meer dan zijn standbeeld, dat heel dicht bij het Théâtre du Parc staat en waarvan wij een reproductie vinden in al de schoolboeken, met de vermelding : hij ging naar Jeruzalem, versloeg de Turken en veroverde het heilig graf van den Zaligmaker. Closson zal hem een zeer eigenaardige, zeer moderne persoonlijkheid geven en gelijk hij hier is uitgebeeld, gelijkt deze kruisvaarder wonderwel op een of anderen cynischen held uit een stuk van Shaw of, nader nog bij ons, van Steve Passeur. In de eerste tafereelen is vooral de atmosfeer van verveling gesuggereerd, waarin deze melancholieke ridder zijn dagen slijt. Hij speelt schaak met een capucijner. Het is een decoratief schaakspel, dat ons dadelijk aantoont, dat wij hier verre zijn van alle realiteit. Een dienstmaagd verschijnt. Godefroid trekt speelsch aan haar haarlok. Zij vlucht weg als een verschrikte duif. De Capucijner lacht. We zijn in de sfeer van een stuk van Maeterlinck.

Daar zitten de dienstmaagden bij haar spinrokken, zij zingen oude amoureuse liedjes en fluisteren elkaar in het oor : madame Clothilde is verliefd op Baudouin, den jongeren broer van Godefroid. Wij denken aan Péléas en Mélisande. Madame Clotilde is de gade van Godefroid. Zij verschijnt statig en nobel, als een prinses uit de Nibelungen. Zij berispt de meisjes om haar stoeien. «Vous dites des choses insensées...»

Daar verschijnt Geneviève, de jonge vrouw van Baudouin, in een geklater van jachtfanfares. Zij is mooi, jong, moedig, mannelijk. Godefroid vecht met haar als met een jong vurig dier. Houdt hij van haar ? Clotilde, zijn vrouw, raadt het, voelt het, weet het. Als Geneviève daar is, verandert Godefroid's gelaat. «Pourquoi ?»

Maar daar kondigt het groote avontuur zich aan. Pieter de kluizenaar heeft gesproken en al wat jong is medegesleept in een heilige geestdrift voor den tocht naar Jeruzalem. Het is verder dan Rome. Het is het onbekende. Baudouin en Geneviève zijn dadelijk gewonnen. Godefroid twijfelt. Hij wilde naar den kluizenaar niet gaan luisteren, maar de capucijner komt hem alles vertellen, stelt hem den waagtocht voor, het groote avontuur, veldslagen, roem... stof voor zijn «kronijk», waarin tot heden slechts van banale alledaagschheden sprake is. Maar Godefroid aarzelt. Hij gelooft niet, dat het «zoo ver» is. Die Turken zullen vluchten. Er is geen kans voor roem. Het is slechts begoocheling... Maar daar verschijnt Clotilde, zijn vrouw. Zij is bevreesd en ontdaan. Zij smeekt hem te blijven. Zij schildert hem den waagtocht in de zwartste kleuren. Zonder het te willen bereikt zij wat de capucijner te vergeefs bereiken wilde : zij toont hem het gevaar. Hij zal gaan. En hij voelt het meteen : hij treedt in de geschiedenis.

Nu zal de geschiedenis zich gaandeweg van hem meester maken. We zien hem, vol zorgen en kommer, in zijn tent. Geneviève is nu te voortdurend bij hem dan dat hij haar nog begeeren zou. Maar Clothide is achter gebleven en het schijnt hem, dat een nieuw gevoel voor haar in hem ontwaakt, hoe verder hij van haar verwijdert is. Intusschen wordt de tocht hopeloos. Niemand weet den weg. Alleen hij. Godefroid, doet alsof hij hem wist. Hij staat reeds te midden van zijn legende. Elken nacht verschijnt hem een engel. Elken morgen luidt zijn bevel : Vooruit!

Even zien wij Clotilde in het verre Bouillon, die wacht op de hoogte torentransen. Een minnezanger komt haar liedjes zingen. Hij is jong en vurig. Hij deed een lange reis om haar, de schoone Clotilde, te vinden. Maar ook Clotilde kent nu de bedwelming van den afstand. Haar verre held heeft haar hart veroverd. «Ga, amuseer u met de dienstmaagden...»

En immer hopeloozer wordt de tocht. Daar sluipt de ontucht binnen in het heilig leger en vindt haar weg in de tent van Godefroid zelf. Zij is een wuft Oostersch meisje, dat zich vlijt in de kussens en niet spreekt en niet begrijpt. Aan haar, die hem niet verstaan kan, zal Godefroid alles vertellen : hij gelooft niets ; hij vertrouwt in niets meer; Jeruzalem bestaat niet eens ; wij strompelen voort naar den dood, die het «niet» is... Het mooie meisje opent meewarig haar naakte armen.

Maar het leger begint te morren. De eene leider sterft na den andere. En Godefroid is nooit te zien, wanneer er te vechten valt. Hij is niet eens gekwetst. Het wordt stilaan geweten dat hij zijn dagen slijt in de wulpsche streeling van heidensche lichtekooien. De ontevredenheid van het leger wordt het eerst onder woorden gebracht door een gewonen soldenier, die er genoeg van heeft en naar zijn vrouw verlangt. Maar Geneviève, die vrouw blijft onder haar wapenrusting, staat hem te woord, eerst wreed ("Niemand gelooft nog aan een terugkeer !") dan verleidelijk ("zij is er immers nog...")

Het kapitale tooneel van het stuk krijgen wij eerst nu, als een van de leiders zelf in de tent van Godefroid opdaagt en hem een verrader noemt, hem zelfs te lijf wil. Godefroid verdedigt zich even, werpt dan zijn degen weg, en roept: «Wel, sla mij, dood mij ! Maar wat dan ?» En met een heimelijk plezier gaat hij zijn veldheer wijsmaken, dat het leger niet meer missen kan wat het leger van hem gemaakt heeft. Hij is de held der kruistochten geworden. Men zou in hem een legende dooden, die allen noodig hebben om te leven, nu en later, al de komende geslachten. Langzaam laat de veldheer zijn degen in de scheede glijden. Hij is overtuigd. Hij zal aan de soldaten herhalen, dat Godefroid een held is, Gods afgezant, en dat hij bovendien lijdt aan een gevaarlijke wonde. Het heele leger zal biddend nederknielen.

***

Feitelijk is met dit negende tafereel het drama zoo goed als gedaan. Nog zes tooneelbeelden volgen : ze hebben meer waarde in de picturale uitbeelding van het spel dan in de psychologische motiveering van het drama. Ze brengen ons geleidelijk naar het onafwendbare slot : Jeruzalem wordt bereikt. En zooals al het bereikte heeft het opgehouden Godefroid te interesseeren. Op dezelfde wijze heeft hij zich afgewend van Geneviève, om wier bezit hij om zoo te zeggen dezen tocht ondernam. Maar ondertusschen leerde hij gaandeweg zich zelf kennen ; men kan niet zeggen, dat hij langs dezen innerlijken tocht zeer mooie ontdekkingen doet. Het is ten slotte als arme en zondige mensch, dat hij, ontdaan van zijn glorie en wapenrusting, knielen gaat op het graf van den Zaligmaker. Hij zwijgt. Maar klaroenen allerwegen schallen zijn roemrijke legende over de wereld.

Dit is natuurlijk niet de gewenschte methode om de geschiedenis te leeren aan de schoolkinderen. Men moet dit werk beschouwen als een vernuftig en weleens onbarmhartig spel van een geraffineerden geest en als zoodanig is het boeiend en bekoorlijk. Het blijft hoofdzakelijk cerebraal ; het is bijna geestelijke acrobatie, die af en toe charmeert en soms onthutst, maar die mijns inziens nooit kan leiden tot wat we gewoon zijn een nationale en populaire tooneelkunst te noemen. Het is, dunkt mij, niet met de verguizing van de nationale helden, dat men er in slagen zal een nieuwe mystiek te scheppen. Dus scheen het stuk niet datgene te brengen, wat Herman Teirlinck zeide van den hedendaagschen tooneelschrijver te verwachten. Het is waar, dat de tooneelvernieuwers vaak hun eigen stellingen in hun stukken tegenspreken. We beklagen er ons niet altijd over.

Als vertooning kregen wij hier bepaald iets merkwaardigs. Er werd met stijl en gloed geacteerd in treffende décors van Denis Martin. Een heele wereld zagen wij vol kleur en gratie herleven, een bont mengsel van verleden en heden, met in het midden de tragische figuur van den dichter, die van alle tijden is en de eeuwen vervult met zijn angstige vraag : «Pourquoi ?»


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Modernistische exper... 1937-11-14
    Maurice Maeterlinck • George Bernard Shaw • Herman Teirlinck • drama • (author) Willem Putman
  2. ◼◼◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck: "A... 1938-11
    teirlinck • herman teirlinck • spel • Herman Teirlinck • herman • (author) Willem Putman
  3. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
    Maurice Maeterlinck • teirlinck • Herman Teirlinck • drama • herman teirlinck • herman
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "D... 1926
    teirlinck • Herman Teirlinck • vrouw • spel • herman teirlinck • herman
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck : "... 1924-12-11
    tocht • teirlinck • Herman Teirlinck • spel • herman teirlinck • (author) Willem Putman
  6. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Claude-Roger Marx : ... 1924-11-30
    George Bernard Shaw • clotilde • Ferdinand Crommelynck • (author) Willem Putman
  7. ◼◻◻◻◻ H.B.: Te Brussel: Kon. Vla... 1931-11-13
    Herman Teirlinck • herman teirlinck • herman • teirlinck
  8. ◼◻◻◻◻ Eugene De Bock: Herman Teirlinck, de... 1921-02
    Herman Teirlinck • herman teirlinck • teirlinck
  9. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "I... 1926
    Maurice Maeterlinck • drama • Herman Teirlinck • herman teirlinck • teirlinck
  10. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: BELGISCH TOONEEL... 1921-03-30
    Maurice Maeterlinck • drama • Théâtre du Parc • Ferdinand Crommelynck