J. v.d. Vondel: "De leeuwendalers"

Lode Monteyne, 1926


Source

Lode Monteyne, Kritische Bijdragen over tooneel. Antwerpen: Ruquoy, Delagarde en Van Uffelen, 1926, pp. 241-246.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◻◻◻◻ Jr.V.L.: Leeuwendalers... 1935-06-22
  2. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Karen Bramson, "Tijg... 1926
  3. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Frans Delbeke en Ger... 1926
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Schürmann: "... 1926
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Jef Horemans: "Slang... 1926

J. v. d. Vondel

DE LEEUWENDALERS.

Twee groote ideëele stroomingen beheerschten Vondel's levenswerk. De eene vond haar oorsprong in de onverwelkbare liefde, welke de dichter steeds koesteren bleef voor het gemeenebest, waar hij, geboren Keulenaar, zich als knaap kwam vestigen met zijn uit Antwerpen stammende ouders. De tweede borrelde op uit de nimmer opdrogende bron van zijn innig en strevend geloofsleven, dat tot rust kwam in het Roomsch-katholicisme, waartoe de van huize uit doopsgezind-protestantsche dichter overging in 1641, toen hij al meer dan vijftig jaar oud was. De muze van Vondel verwijlt dan ook bij voorkeur op die toppen, welke de gewone sterveling in zijn drang naar schoonheidsontroering, ongenaakbaar acht wijl zóó hoog verheven boven de vlakke alledaagschheid. Tegenover Vondel staat de moderne mensch veel vreemder dan tegenover een man, die zich misschien wel eens zijn evenknie waande, tegenover den voornamen Hooft, wiens erotische poëzie, sierlijk en dartel, hartstochtelijk en sproedelend van vaak ongebreidelde levensvreugde, zóó zuiver-menschelijke gevoelens beroert.

Vondel is de dichter van den ernst, de lyricus der breed-gevleugelde sentimenten, welke stijgen ver boven het gewone bedrijf der menschen. En toch sterk is de band, de nimmer verbroken band, die des dichters stoutste scheppingen verbinden met de aarde, waarop hij leefde en alles waarnam met ongemeen scherpen blik. Want Vondel sloot zich nimmer op in den ivoren toren der in welgevallig zelfbeschouwen zich verliezende poëeten. Hij stond in 't volle leven van zijn tijd, midden in de woelige branding der dagen van strijd en opstand, welke de Nederlanden plaatsen tegenover Spanje. Wel niet rechtstreeks was hij gemengd in de zich snel ontwikkelende staatkundige gebeurtenissen, die de zeventiende eeuw kenmerkten, doch niets ging er om in den lande of het vond weerklank in zijn ontvankelijk gemoed en deed de snaren trillen van zijn geestdriftig hart. Ook groote feiten in het staatkundig leven van Europa doen hem grijpen naar de lier. Juist door dit intense meeleven met zijn tijd verheft de dichter zich boven het betrekkelijke van ruimte en oogenblik en werd hij, wat in feite elk waarachtig groot dichter blijkt te zijn: een baken in de duisternissen van het bestaan, een ziener die de verten peilt, wanneer deze voor den profaan nog versluierd blijken...

Reeds in 1609 dicht Vondel een sonnet op het twaalfjarig bestand en in 1610, terwijl zijn neerstige vrouw, Maria de Wolf, den bloeienden kousenwinkel beheert, mijmert hij over den moord gepleegd op Hendrik IV en schrijft op dit onderwerp een lang treurdicht... In 1611 vertoont de Brabantsche rederijkerskamer « Het wit Lavendel », waarvan Vondel deel uitmaakte, zijn treurspel: « Het Pascha ofte de verlossinghe der kinderen Israëls uut Egypten». Dit werk wrochtend dacht Vondel aan de overeenkomst tusschen de wondere redding van het Joodsche volk, onttrokken aan de macht der Pharao's en die van Nederland, bevrijd van Spanje's juk. In het lyrisch gedicht waarmee het spel besloten wordt, heeft de dichter op de bijzonderheden dezer gelijkenis gewezen.

De ernstige strijd tusschen Remonstranten en Contraremonstranten, die het protestantsche Holland op godsdienstig gebied verdeelde, en advokaat Oldenbarnevelt, Hugo de Groot e.a. plaatste tegenover den stadhouder Maurits, werd voor Vondel de aanleiding tot het dichten van « Palamedes of vermoorde onnooselheyd » nadat Oldenbarnevelt onthoofd was geworden. Wat er ook gebeurde steeds zal de innig-vrome Vondel, wien godsvertrouwen een ware behoefte was, zich blijven voelen, zooals Prof. Kalff zegt : « een der vertegenwoordigers van dat deel der burgerij, dat zijn denk- en geloofsvrijheid wil bewaren ».

In 't begin van Januari 1637 laat Vondel dan een vrucht van zijn volrijp talent: het treurspel « Gijsbreght van Aemstel» ten tooneele brengen in den nieuwen Amsterdamschen schouwburg, ondanks het verzet van den protestantschen kerkraad, die er « superstitiën van de paperijen» had in ontdekt. Enkele jaren na de voltooiing van dit aan de geschiedenis zijner stad ontleende drama was Vondel -- we wezen er reeds hooger op -- tot het Roomsch katholicisme overgegaan. Hij-zelf wierp zich nu op als een vurig verdediger van zijn nieuwe religie en toen de Roomsche koningin, Maria Stuart, gehalsrecht werd, inspireerde hem deze gebeurtenis tot het schrijven van een tragoedie -- waarvoor hij door de overheid beboet werd.

Toen scheen Vondel's neofietenijver eenigszins bekoeld. Maar nimmer boog hij, die zijn vijanden zoo duchtig roskammen dorst in de hekelende verzen van Rommelpot van 't Hanekot, in Roskam en Harpoen, in deemoed het hoofd voor de machthebbers van 't oogenblik. Vondel bleef zichzelf. « Zijn Roomschheid » -- zegt zijn biograaf Brandt -- « hadt zijn liefde tot den Staat en de Vrijheit niet vermindert. » En wanneer de vrede in aantocht was, die te Munster in 1648 zou gesloten worden en waarbij de koning van Spanje de Noordelijke Nederlanden erkennen zou als vrije en onafhankelijke staten, was Vondel in zijn hart verheugd over de opdracht, die hem van de Amsterdamsche regeering gewerd, om deze heuglijke gebeurtenis door een spel te vereeuwigen.

Reeds in 1647, dus nog vóór den vrede bepaald gesloten was, verscheen bij Abraham de Wees, boeckverkooper op den Middeldam te Amsterdam, het « lantspel » « Leeuwendalers ». Op het titelblad stond o.a. nog gedrukt: «Pax optima rerum». Het stuk werd met zeer veel bijval vijfmaal vertoond in Mei en Juni van 1648 en de Calvinisten, toen Vondel's heftigste tegenstrevers, konden daarin geen enkele aanleiding tot ergernis ontdekken.

* * *

De « Leeuwendalers » is een allegorische pastorale. Het schrijven van dergelijke landspelen kwam in zwang ten gevolge van den bijval die de « Aminta » van Torquato Tasso (1573) en vooral « II Pastor Fido » van Guarina (1590) allerwege behaalden. Hooft had reeds in 1605 een werk « Granida », dat in zekere mate tot de herdersspelen kan gerekend worden, geschreven.. Andere dichters volgden na. En toen zette Vondel zich aan het dichten van het stuk.

Vroeger had een aan de oudheid ontleende stof Vondel in Palamedes gediend om zijn tijdgenooten, vooral de overheid, harde waarheid te verkondigen. Thans nam hij zijn toevlucht tot een allegorisch herdersspel -- misschien wel om alle moeilijkheden met zijn waaksche belagers te vermijden en als Roomsch katholiek niet verplicht te zijn al te veel het anti-Roomsche karakter van de overwinning der bij uitstek protestantsche geunifieerde provinciën op den door en door Roomschen koning van Spanje te doen uitkomen. Men vergete echter niet, dat Vondel een te goed patriot was en tevens te eerbiedig stond tegenover de denkwijze van anderen, om zich niet te verheugen in het tot stand komen van den lang-verhoopten vrede nadat het « zwijn des oorlogs » schier een eeuw de lage landen aan de zee had verwoest.

De « Leeuwendalers » is een grootsche hymne aan den vrede, waarachter zelfs de geleerde commentatoren van dezen nuchter-wetenschappelijken tijd, liefst maar geen zwaarwichtige politieke bedoelingen moesten zoeken. « Het lenteblije » -- aldus dichter Albert Verweij in zijn Inleiding tot Vondel -- « van den vrede, die Vondel hier heeft uitgedrukt, dat is de hoofdzaak en het mooie ».

Zóó wilde de dichter-zelf het immers; wat blijkt uit zijn opdracht aan den agent der koningin van Zweden te Londen -- den heer Michiel Le Blon.

« Dees' vroolijke dag, dees' gouden dag is ten langen leste eens opgegaan. Wij hooren de zilveren vredetrompet den Vrede inblazen. Wij beleven hetgeen we nauwelijks gelooven, namelijk het gewenschte einde des eeuwigen oorlogs, die den ganschen wereldkloot met zich omtrok, en in een gedurige bloedkoortse en onrust hield. »

Diegenen, welke achter elk woord naar verdoken bedoelingen speuren, worden aldus gewaarschuwd :

« Honingbijen zullen uit deze bloemen niet dan honig en nekter zuigen. Indien, bij ongeval, een spinnekop hier venijn uittrekke, het komt bij haren aard, niet bij de bloem toe. De voorredenaar zal het wit van dit werk ontvouwen. Wie hier te diep in verzinkt, en neuswijs in alle personaadjes, verzen en woorden, geheimnissen zoekt, zal ze er niet visschen.»

De zin der allegorie wordt in het proloog verduidelijkt :

« Landskroon houde 't woord van Spanje', / Vreerick ga hier voor Oranje, / Heereman van genen kant / Volkaart hier, voor Staat van 't Land, / dat gereten aan twee deelen, / Zuid- en Noordzij hoort krakeelen. /»

De Wildeman verpersoonlijkt den oorlog, « die de bloem der jongelingen, jaarlijks eischt». Hageroos vertegenwoordigt het Zuiden, Adelaert het Noorden van Leeuwendael -- hier Nederland. Landskroon brengt aan het slot van V de oplossing, « De Noordzij (Nederland) blijft voortaan een vrijheid op zich zelf.» Het huwelijk van Hageroos en Adelaert, in opofferende liefde vereent, verzinnebeeldt de verzoening van Noord- en Zuid-Nederland.

* * *

Het woord, het vol-klinkende woord in het heerlijk golvende vers, vormt het voornaamste element van schoonheid in het Vondeliaansche drama. Ook in « De Leeuwendalers ». Er liggen daar in de dialogeering heerlijke brokken van de allerzuiverste lyriek verspreid. Vondel dichtte schooner rijen dan die uit « De Leeuwendalers ». Mooier erotische lyriek dan hij geeft in het tooneel tusschen Hageroos en Adelaert in het eerste bedrijf, schreef de zich-zelf beheerschende dichter maar zelden. Zullen we ook herinneren aan de sterke plastiek in de suggestieve beschrijving van den Wildeman ? Niet altoos kan men Vondel's karakteriseering van eenzijdigheid, van gewilde eenzijdigheid zelfs, vrijpleiten. Doch leven ze daar niet sterk voor ons op de beelden van Hageroos, de kuische, hooghartige en toch teergevoelige Jagerin, van de zorgende Kommerijn en vooral van de bakkeleiende boeren: Warner en Govert. Is de eerste niet een allerkostelijkste type van dorpersche arglist en Ioensche eigenbaat ? In de rij der vele mooie figuren van jonge mannen staat Adelaert, de koene held wiens liefde toch zoo sterk menschelijk is, vooraan: een beeld van frissche, aantrekkelijke jeugd ! Is hij ook niet de personificatie van een jong volk, dat gulden tijden van zege en overvloed tegemoet schrijdt ? Vondel zal hem nog beleven, dezen opbloei van het land, dat hij zoo liefdevol beschrijft in «De Leeuwendalers»: het vlakke Holland met zijn weeldrige weiden, zijn heldere rivieren, zijn landouwen door duinen afgesloten van de zee, zijn lichtende morgenden en zijn glorierijke avonden ! De zoete frischheid van het veie Hollandsche landschap, ze wasemt op uit dit spel, eindigend in een jubelklank waarvan wij, menschen van na den grooten oorlog even goed de heerlijke vreugde kunnen meevoelen als de Noord- en Zuid-Nederlanders, die Vondel's tijdgenooten waren: «Pais en Vrede ! ».


Items that may be related to this text

  1. ◼◻◻◻◻ Jr.V.L.: Leeuwendalers... 1935-06-22
    vondels • Leeuwendalers • Joost van den Vondel • leeuwendalers
  2. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Karen Bramson, "Tijg... 1926
    (author) Lode Monteyne • (date-year) 1926 • (date-month) 1926-00 • liefde
  3. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Frans Delbeke en Ger... 1926
    (author) Lode Monteyne • liefde • (date-month) 1926-00 • (date-year) 1926
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Schürmann: "... 1926
    (author) Lode Monteyne • liefde • (date-month) 1926-00 • (date-year) 1926
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Jef Horemans: "Slang... 1926
    (author) Lode Monteyne • (date-year) 1926 • (date-month) 1926-00 • liefde
  6. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
    (author) Lode Monteyne • (date-year) 1926 • (date-month) 1926-00 • liefde
  7. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Gaston Martens: "De ... 1926
    (author) Lode Monteyne • (date-month) 1926-00 • (date-year) 1926
  8. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Tolstoj: "Het levend... 1926
    (author) Lode Monteyne • (date-year) 1926 • (date-month) 1926-00 • liefde
  9. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Het mystieke tooneel... 1926
    (author) Lode Monteyne • (date-month) 1926-00 • (date-year) 1926
  10. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: August Strindberg: "... 1926
    (author) Lode Monteyne • (date-month) 1926-00 • (date-year) 1926