Maurits Sabbe: "Pluk den Dag"

Lode Monteyne, 1928-04-21


Source

Lode Monteyne, Koorn en Kaf. Antwerpen: Het Tooneel, 1928, pp. 143-146.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◼◻◻ Lode Monteyne: Dr. Maurits Sabbe... 1928

« PLUK DEN DAG »

François Mauriac -- romanschrijver en essayist -- drukte eens deze meening uit :

« Si la transformation théâtrale d'un roman est trop souvent une trahison, il n'empêche que presque chaque fois qu'une oeuvre romanesque fut mise à la scène par un véritable artiste, la réussite en parut admirable... »

Reeds tweemaal heeft Maurits Sabbe, de auteur van het mooie drama « Caritate » , van de minnespelen «Het Kleintje », «Fanny's Sonnet», «De Tooneelles» en «Vrouwenhart», een degelijk tooneelwerk getrokken uit een van zijn romans. Eerst bewerkte hij het onvergetelijke « Bietje », naar een hoofdstuk uit « De Nood der Bariseele's ». Thans trachtte hij de intrige, welke de gang van het verhaal regelt in « Het Kwartet der Jacobijnen », te dramatiseeren in een spel, waarvan de Horatiaansche titel «Pluk den Dag...», wonderwel de leidende gedachte van het gebeuren weergeeft en de levenswijsheid vertolkt, die er uit het geval te puren is.

Niet zijn heelen roman «Het Kwartet der Jacobijnen» heeft Maurits Sabbe in zijn eenakter willen condenseeren. Wanneer « Pluk den Dag » begint is reeds een der vier muzikanten van het kwartet, degene, die de cello-partijen vertolkte -- Dokter Mabesoone -- de eeuwigheid ingegaan. Hij heeft den wensch uitgedrukt, dat aan de overlevende instrumentisten -- aan den gewezen kapitein Quatremeire, aan den fabrikant van Waefelghem -- die beiden vroeger naar de hand van zijn dochter dongen en met wie hij in onmin geraakte -- en aan Neys, den schuchteren, dichterlijken professor, dweepend met Haydn en Horatius -- een gedenkenis zal geschonken worden. Dat nu gebeurt in 't laatste hoofdstuk van den roman en ook in het tooneelspel. Ida noodigt de drie heeren uit. Haar nichtje Marie-Louise zal de ontgoochelde minnaars Quatremeire en van Waefelghem ontvangen. Meneer Neys, waarvan ze weet hoe hij haar vele, vele jaren in stilte liefhad, zonder ooit zijn liefde te durven bekennen, wil ze zelf de herinnering overhandigen. En Marie-Louise, die vroeger, in jeugdigen overmoed, een paar malen tevergeefs poogde tante Ida en meneer Neys tot inniger benaderen van elkaars zielen te nopen, hoopt thans, dat hetgeen zij nastreeft, eindelijk slagen zal en een huwelijk die stille en zwijgende liefde van de twee door de jaren vergrijsde menschen bekronen gaat... Maar tot trouwen komt het niet, al heeft thans Neys het « Carpe diem », dat vroeger zoo vaak in hem zong, en waarnaar hij niet durfde luisteren, heel schuchterkens in een daad omgezet en zijn oude liefde aan Ida bekend... De vraag van de eenigszins ontgoochelde Marie-Louise, of er nu geen huwelijk volgt, beantwoordt Neys met deze woorden, welke den idealistisch-gestemden, altijd in hooger betrachtingen opgaanden mensch kenschetsen :

« Onze liefde is nu vergeestelijkt, en moet niet meer door het huwelijk binnen de vier muren van hetzelfde huis opgesloten worden ».

Op behendige wijze herinnert Sabbe in zijn tooneelspel aan de voornaamste episodes van de drie liefdeshistories, waarvan hij het naspel dramatiseert -- aan de inhaligheid van den heer van Waefelghem, die veinsde de humanitaire denkbeelden van dokter Mabesoone te deelen om alzoo beter Ida te winnen ; aan de don-juaneske misdrijven van kapitein Quatremeire, wiens lapnaam -- « la clef des coeurs » -- bewees hoeveel gemakkelijke successen hij oogstte bij pagadetten en pampoezekens ; aan de stille, zachte vereering van Neys-den-wijsgeer-en-dichter, die, hoe de schalksche Marie- Louise zich ook inspande, nimmer spreken dorst, ook niet op dien dag toen de professor, Ida en het pertige meisje, in het bosch door een regenvlaag werden overvallen en schuilen moesten onder den grauwen zonnescherm van Neys...

Maar dat is slechts een deel van den roman « Het kwartet der Jacobijnen », waarin grooter vraagstukken worden behandeld en die een der weinige boeken is met ideëelen ondergrond, waarop wij in de Vlaamsche literatuur van vroeger en nu wijzen kunnen. Want, in het huis van dokter Mabesoone, die Saint-Simon vereerde en sympathieën koesterde voor de Fourieristen, wonen wij den groei bij der democratische gevoelens en ook de langzame ontzwachteling van de Vlaamsche gedachte. Neys is de flamingant van het kwartet. In den stillen, teruggetrokken professor met het wijze hoofd vol idealen, heeft Sabbe waarschijnlijk het beeld van zijn vader, Julius Sabbe, doen herleven.

Een hoogtepunt in dezen roman van de Vlaamsch-democratische ontvoogding, vormt het breed aangelegde hoofdstuk, waarin Sabbe den volksoptocht ter eere van Conscience te Brugge beschrijft, en het enthousiasme hoog stijgen laat op de muziek van Benoit.

Van dit alles -- van het ideëele gedeelte, welke de geschiedenis brengt van den groei der Vlaamsche democratie, wordt niet gerept in « Pluk den Dag », dat alleen een spel wil zijn van fijne, teere sentimenten, omgeurd met de gedempte, bescheiden poëzie van de met het klimmen der jaren levendiger wordende herinneringen... Aan een pastelteekening, waarvan de kleuren wat getaand zijn en die vooral bekoort door de gratie van het lijnenspel en de vergane weelde der smeltende halve tonen, doet deze komedie van de late liefde, die rein en bovenaardsch bleef, en van het nimmer versagende idealisme, heel vaak peinzen. En het kan een wonder heeten, dat in dezen rauw-cynischen tijd toch een dichter wordt gevonden, die in het leven nog de idyllische zijden te ontdekken weet... Men denkt aan Coppée, die « Le Passant» schreef en «Le Luthier de Crémone » dichtte... En ook aan James Barrie, die ons « Quality Street» schonk.

Sabbe heeft in onze literatuur het werk van Tony voortgezet ; hij zuiverde het burgerlijk romantisme -- het eenige, dat in Vlaanderen ooit kans van bloeien bezat -- van tranerigheid en bombast.

In «Pluk den Dag» erkennen we dezelfde architectuur, die reeds in « Bietje » werd gebruikt. Na een voorstelling van de hoofdpersonen, die niet van eenige langdradigheid vrij te pleiten valt, begint het eigenlijke spel, dat met het maximum van spanning ook het toppunt van ontroering bereikt in de laatste tooneelen, wanneer Neys en Ida tegenover elkaar staan en met de zoete heugenissen ook de wederzijdsche liefdebekentenis naar de lippen welt. Weer lijkt het slottooneel met het opkomen van den knecht Samson, die den door Marie-Louise bestelden schuimwijn brengt om op het toekomstig huwelijk te drinken, wat loom, omdat herhaald wordt wat we reeds weten, nl. : dat er toch niet getrouwd wordt. Maar feitelijk woont de toeschouwer, die «Pluk den dag » ziet vertoonen, een klein literair mirakel bij. Hij voelt, dat de auteur dit stukje niet zonder willekeurigheid heeft samengesteld. Hij wordt af en toe gehinderd door een periode die te boekerig klinkt, te lang zijn slingers van ondergeschikte zinnen slieren laat. Maar tevens raakt hij, onbewust, onder de bekoring van den dichter, die den soms falenden tooneelman bijstaat en ieder oogenblik in de schaduw dringt. Het wonder is, dat de poëzie -- in haar meest intieme vormen -- hier triomfeert en de opzettelijkheid in den bouw van dit naar een verhaal bewerkt tooneelspel, geheel vergeten doet.

(1) La Nouvelle Revue Française. XII* jgg. 1925. -- Nr. 140, p. 927.

(2) In onze studie «Maurits Sabbe en zijn Werk» (1918), bespraken we « Caritate » breedvoerig.

(3) Voor 't eerst vertoond door de « Klauwaerts » te Antwerpen. In den K.N.S. van Antwerpen gespeeld op 21 April 1928.


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◼◻◻ Lode Monteyne: Dr. Maurits Sabbe... 1928
    (author) Lode Monteyne • Caritate • De nood der Bariseeles • (date-year) 1928 • Maurits Sabbe • sabbe • Pluk den dag • Het kwartet der Jacobijnen