NESTOR DE TIERE

Karel Van de Woestijne, 1920-09-30


Source

N.R.C, 1920-09-30


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◼◻◻ Anon.: Opening van den Koni... 1920-11-01
  2. ◼◼◻◻◻ M.G.: Pelias en Melisande... 1920-02-17
  3. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEELHERVORMINGEN ... 1926-08-23
  4. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
  5. ◼◻◻◻◻ A. Gille: Nestor de Tière... 1921-03

NESTOR DE TIERE

Brussel, 30 September.

Heden in hun avondblad gelezen te hebben dat Nestor de Tière gestorven is, zal velen, Vlamingen - want hij was in de eerste plaats met krachtdadigheid een Vlaming -, en Brusselaars - want hij was een bekend Brusselsch figuur -, met een dubbele verrassing hebben geslagen. Die dood immers komt zeer onverwacht, ook voor de weinigen, die wisten dat de Tière sedert enkele maanden aan asthma leed (hetgeen hij liefst verborg). En daarbij vernemen ineens al die bekende en niet-bekende vrienden, dat deze levenslustige kerel reeds vier-en-zestig oud was, - hetgeen hij wel, en zelfs met eenigen trots, toegaf, maar wat niemand wilde gelooven.

Zelfs wie hem in zijn laatsten levenstijd heeft gezien. Het is nauwelijks een paar maand geleden dat ik hem ten zijnent opzocht. Binnengeleid in zijne zitkamer, was ik ineens, met iets als schroom en iets als verteederenden lachlust, in den tempel van den glorievollen auteur, lieveling van het groote publiek, dat hem ontroering op ontroering dankte van den geweldigsten en veredelendsten aard. Stel u het geliefde verblijf voor van een oud acteur, die heroïsche triumphen heeft gekend; aan de wanden, van zeer laag tot zeer hoog, portret op portret, tusschen vergulden palmtak aan palmtak, naast trouwens allerlei blijken van kunstzinnigheid; foto's naar kunstwerken van de meest verbluffende verscheidenheid, schilderijen - mooie en leelijke - van bevriende hand, beeldhouwwerken die een gansch tijdperk te overzien gaven. Op de meubelen, tal van souvenirs aan schitterende zegepralen, geschenken van vereerders als van tooneelmaatschappijen, die bij de opvoering van's Meesters werken eerepenningen en lofvolle diploma's van uit de verste hoeken des lands hadden weggehaald. Zeker kon geen enkel Vlaamsch literator wijzen op zulk een pronkkamer, getuigend van zulk een overbluffenden, immediaten, stevig tastbaren roem.

De meester-zelf verscheen, eenigszins kwijnend-schoorvoeterig, de magere hand gehaakt in de ruime chambercloak, die, bleuroi van kleur, zijne slanke gestalte drapeerde als in eene Romeinsche toga. En daarboven die schoone romantische kop, die weigerde er oud uit te gaan zien, de lange krulsik, de weelderige haarbos: het hoofd van niemand minder dan Villiers de l'Isle Adam, door een Frans Hals wat oppervlakkig geconterfeit.

Het gesprek was banaal: het gesprek van een ambtenaar met een ambtenaar, over ambtelijke zaken. Want deze zegevierende dramaturg, die in Frankrijk millioenen zou hebben verdiend, was "dans le civil" een ambtenaar. Maar zelfs als dusdanig bleek Nestor de Tière, wiens administratieve loopbaan lang genoeg was om hem eervol rustgeld te verzekeren, al even naïef- en uitbundig-romantisch als hij het meer nog in zijn leven dan in zijn werk was geweest. Deze zieke man - ik kwam op het oogenblik van eene leelijke crisis - toonde zich, bij een onderhoud dat noch voor hem noch voor mij aangenaam was, de beminnelijke en hartstochtelijke idealist, die hij immer is geweest. Zeker, hij had de koketterie zijner ziekte, zuchtte over zijne krankheid, sprak met melancholie over de toekomst, schudde met mistroostigen weemoed zijn dikke, blondgebleven lokken als ik hem de gulden rust voorspiegelde, die hem en ons nog zooveel schoone vruchten schenken kon. Maar ik voelde er doorheen de "dichterlijkheid" van den nog steeds gevierden auteur, ie voor hem eene waardevolle werkelijkheid was, een levensbestanddeel meer nog dan eene levensvoorwaarde, de aanhoudende illusie van een poëet, die het geluk had gekend, bij voortduring een troetelkind van het bestaan te zijn.

En was hij dat niet geweest: zou de houding van Nestor de Tière wel anders zijn geworden? Sedert ruim veertig jaar behoorde hij tot eene heldhaftige Vlaamsche bohème, waar hij de laatste, gestilde, maar naar den geest onverzwakte enthousiastische vertegenwoordiger van was. Aangevoerd door Emmanuël Hiel, die in hoofdzaak als dusdanig voortleeft, ook in de herinnering van een aantal menschen die nooit een enkel vers van hem hebben gelezen en derhalve niet weten dat hij de diepvoelende dichter is geweest van een lied als "o Gij voor wie de driften zwijgen" aangevoerd dus, langs tallooze eet- en drinkgelegenheden, door den grootsch-uitbundigen Bard met den prachtigen leeuwenkop, verblufte, jaren lang, een bent jonge Vlaamsche schrijvers de, nochtans niet licht vervaarde, Brusselsche burgerlijkheid door eene oneindige reeks fratsen waar de meest authentieke geest van Thyl Uilenspiegel overtuigend in herleefde. Wij, de bezadigde pessimisten vol fatsoenlijkheid, die van deze onbezonnen helden het bleeke en onwaardige kroost zijn, wij treuren erom, dat bij dit leventje ongetwijfeld heel wat literaire schoonheid is verloren gegaan, want de meesten onder deze dichters hadden onmiskenbaar veel talent, en men vergete niet dat zij lang voor de Nieuwe-Gidsers van predikantengeest vrij en wars, en van heidendom bezeten waren; maar niet zonder bewondering, en zelfs met iets als eerbied zien wij op tegen de levensmildheid, de onverschrokken onbaatzuchtigheid, de soms laakbare kommerloosheid, ja, maar de breedheid tevens aan inzichten van deze ridders eener "poëtische" levensopvatting, die wel oppervlakkig was en meestal weinig verheven, maar in hare onbezorgdheid rijk en gul. Aan dien tijd, aan die groep, wijdde Herman Teirlinck eene "Hieliade" die, bij mijn weten, onvoltooid bleef. Nu niemand nog aanstoot kan nemen aan de onthullingen die het mogelijk bevatten kon, diende hij dit epos ten behoeve der letterminnaars weer op het getouw te nemen: onze naneven, die de Vlaamsche literatuur waarlijk niet moeten meten aan de voortbrengst van na 1890, zouden er hem eens lauwerkransen om vlechten.

Niet alleen echter om het ruime deel dat hij in dit dichterlijk-ongebonden leven heeft gehad, verdient Nestor de Tière onze lof. Hij is immers geweest een dramaturg van ongewone kracht, en voor het geestelijk-arme Vlaanderen van ongewone beteekenis. Zeker, hij is zoowel aan Ibsen als aan Maeterlinck voorbijgegaan zonder dat zij hem in zijne opvattingen vermochten te verstoren, en dat zou reeds een merkwaardig feit zijn, en een feit ter eere van den schrijver, indien deze niet was blijven steken in tekortkomingen waaruit zij ons hebben gered. De werkelijkheid, die tevens De Tière's beteekenis aangeeft, is, dat hij ons publiek hielp uit de drakenwereld van een Dennery en een Holtei... "om hem het schouwspel van andere draken te bezorgen", zegt meesmuilend een jongere naast mij; wien ik trouwens al antwoord geef: "Goed, ik geef toe dat De Tière niet diep genoeg gaat en grootsprakerig is: maar zijne menschen zijn echt-Vlaamsch; is zijn psychologie armzalig-oppervlakkig en -conventioneel, zijne voorstelling is levend en raak; zit zijn schijnbaar-brutaal realisme eigenlijk vol vooze romantiek - ik denk vooral aan zijne groote spektakel - drama's als "Roze Kate" en "Wilde Lea" -die volksstukken hebben één voordeel: voor het publiek dat zij bedoelden te bereiken, zijn zij als geknipt, want zij zijn echt, zij zijn van dat volk een beeld waar het zich terug in vindt en terug in vinden mag, want per slot van rekening zijn zij veredelend."

Zulk criterium, ik geef het toe, is ouderwetsch. Maar voor ons volk van voor twintig-dertig jaar is het het eenig-goede; en kan dat volk thans als kunst heel wat beters verdragen, dan is dat voor een goed deel te danken aan den man wiens "Roze Kate" stukken als "De twee Weezen" en andere "Bultenaars" wist te verdringen.

Wij hebben de gewoonte mogen verliezen, onze dichters te loven om het "nut" dat zij afwerpen. Ook in Vlaanderen begint men thans buiten dat "nut" te kunnen. Het belet niet dat het wel degelijk heeft bestaan. En zoo blijft het Nestor de Tière's eer, tot het louteringswerk in ruime mate en met ontzagwekkende forschheid te hebben bijgedragen.

N.R.C., 3 October 1920.


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◼◻◻ Anon.: Opening van den Koni... 1920-11-01
    Wilde Lea • roze kate • (date-year) 1920 • Herman Teirlinck • Nestor de Tière • Roze Kate
  2. ◼◼◻◻◻ M.G.: Pelias en Melisande... 1920-02-17
    Maurice Maeterlinck • (date-year) 1920 • Herman Teirlinck
  3. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEELHERVORMINGEN ... 1926-08-23
    Henrik Ibsen • Maurice Maeterlinck • (author) Karel Van de Woestijne • Herman Teirlinck
  4. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
    Maurice Maeterlinck • Adolphe Philippe Dennery • (author) Karel Van de Woestijne • Herman Teirlinck
  5. ◼◻◻◻◻ A. Gille: Nestor de Tière... 1921-03
    Roze Kate • roze kate • tière • Wilde Lea • Nestor de Tière
  6. ◼◻◻◻◻ Anon.: De windmolen van Stu... 1920-01-15
    (date-year) 1920 • Nestor de Tière
  7. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: VLAAMSCHE LETTEREN... 1923-01-22
    (author) Karel Van de Woestijne • Herman Teirlinck
  8. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Modernistische exper... 1937-11-14
    Maurice Maeterlinck • Herman Teirlinck
  9. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: EEN TWEEDE TOONEEL-T... 1925-10
    Henrik Ibsen • Maurice Maeterlinck • (author) Karel Van de Woestijne
  10. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL IN VLAANDERE... 1925-02-23
    Maurice Maeterlinck • (author) Karel Van de Woestijne • Herman Teirlinck