Molière: "De ingebeelde ziekte"

Lode Monteyne, 1926


Source

Lode Monteyne, Kritische Bijdragen over tooneel. Antwerpen: Ruquoy, Delagarde en Van Uffelen, 1926, pp. 247-258.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
  2. ◼◻◻◻◻ A. Props: Over Molière... 1922-02
  3. ◼◻◻◻◻ Lodewijk Dosfel: Molière, bij zijn d... 1922-03
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: P.C. Hooft: Hooft's ... 1926
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Jules Romains: "Knoc... 1926

Molière

DE INGEBEELDE ZIEKTE.

Toen Lodewijk XIV, de Zonnekoning, die in 1672 geoorloogd had in Holland, te Versailles teruggekeerd was, had hij behoefte aan ontspanning voor zijn door krijgs- en staatszorgen vermoeiden geest. Het was Molière die al vele jaren -- sedert 1658 -- de taak op zich nam het humeur van den monarch op te vroolijken. Thans schreef hij « Le malade imaginaire » : drie bedrijven met een proloog, balletten, komische tusschenspelen en tot slot een burleske ceremonie... Een geschil met den komponist Lulli, die vroeger dikwijls als Molière's medewerker optrad en de muziek voor verscheidene zijner balletten en tusschenspelen komponeerde, had voor gevolg, dat de eerste opvoering van « De ingebeelde Ziekte » niet aan het hof plaats had. Lulli, welke de Académie Royale de Musique had gesticht genoot volop 's konings gunsten en kon zich het privilegie van alle muzikale opvoeringen van eenige beteekenis verzekeren. Zoo maakte hij het Molière moeilijk, die ten hoogste zes violen en zes zangers voor zijn tusschenspelen mocht gebruiken. Het was de komponist Charpentier, die de noodige muziek schreef en deze dan nog moest besnoeien op last van Lulli. Le Malade imaginaire ging voor het eerst op 10 Februari 1673 in het Théâtre du Palais Royal.

* * *

Niet een louter toeval is het, dat Molière een zieke -- zij het dan ook een « ingebeelde » -- op het tooneel brengt. Molière zelf was, toen hij dit stuk concipieerde, lijdend.

Al lange jaren laboreerde hij aan een chronische bronchitis, die zijn zwak gestel ondermijnde en, voor een deel althans, ook een gevolg was van zijn bewogen jeugd en zijn intens sexueel leven. In den Herfst van 1672 toen hij aan zijn stuk werkte, bleek des schrijvers gezondheid wankeler dan ooit. Geschokt was ze geworden door het sterven van het zoontje, dat de nog jeugdige Armande Béjart hem geschonken had op 15 September 1672. Ook Madeleine Béjart, de moeder van Armande (?), die zijn zaken administreerde en een echte zuster was geworden voor den dichter na zijn beminde te zijn geweest, was in Februari 1672 overleden. Hij zelf dacht aan sterven. Misschien vroeg de vijftigjarige zich af of zijn hartstochtelijke geliefde doch jonge vrouw -- Armande met wie hij in 1662 trouwde, was amper 27 jaar -- hem betreuren en of zijn dochterken Esprit-Madeleine zijn heengaan beweenen zou... Hebben deze en soortgelijke makabere overwegingen wellicht aanleiding gegeven tot het schrijven van het tooneel, waarin Argan -- de ingebeelde ziekte -- na in zijn testament al zijn bezittingen aan zijn tweede vrouw Beline te hebben vermaakt -- zich, op voorstel der snuggere meid Toinette, voor dood laat doorgaan ?

Lanson zegt wel :

« L'oeuvre de Molière est objective et impersonnelle ».

Onpersoonlijk ?... Schier in elk zijner werken kan gewezen worden op brokken, die hij lillend uit zijn eigen hart rukte, op personen, die zijn ervaringen -- zijn leven was rijk aan ondervindingen op allerlei gebied - vertolken. Slechts wie intens leefde en veel leed, groeit tot een groot kunstenaar. Molière's kunst sproot uit zijn eigen smarten en intieme vreugden, uit zijn haat en zijn vereering.

De eerste ontgoochelingen in zijn huiselijk leven doen hem « L'école des femmes » (1662) schrijven. In Georges Dandin, den bedrogen echtgenoot, bespot Molière zich zelf. In « La critique de l'école des femmes » (1663) en « l'Impromptu de Versailles » wreekt hij zich op de markiezen, die zijn « Ecole des femmes » door hun critiek neerhaalden.

Andere voorbeelden liggen voor het grijpen. De dokters heeft Molière met een bijzondere kwaadaardigheid vervolgd en in een voor hun prestige weinig gunstig daglicht gesteld.

In 1668 verklaart hij voor 't eerst den oorlog aan de geleerde faculteit in « L'Amour médecin» nadat hij in « Don Juan ou le Festin de Pièrre » de geneesheeren reeds even gehekeld had. In « Le médecin malgré lui » zet hij den krijg voort. Ook in gedeelten van « l'Amphitrion» en « Monsieur de Pourceaugnac ». Doch het zerpst lijkt zijn spot in « Le malade imaginaire» dat zijn zwanenzang werd.

Wat kan Molière hebben aangezet om de geneesheeren te blijven vervolgen met zijn dikwijls bijtenden spot ? Die hardnekkigheid baart verwondering, zelfs bij dezen dichter, die het komische het sterkst voelt in het wrange van het leven, dat hem niet bepaald gunstig was.

Grimaret schrijft de humeurigheid van Molière tegenover de dokters toe aan een heel gewoon feit, en wel het volgende :

Molière woonde bij een dokter, wiens vrouw ongemeen gierig was en meermaals zijn huur had willen verhoogen. Maar Armande, die men la Molière heette, gebaarde van niets, zoodat ze ten slotte tot verhuizen gedwongen werd wijl de huisbazin haar appartement aan een ander actrice, Mlle du Pare had toegezegd. Deze Du Pare gaf uit dankbaarheid aan de vrouw van den dokter vrijkaarten voor den schouwburg. Maar niet zoodra had « la Molière » heur kwelgeest in het parterre opgemerkt of ze zond twee mannen om haar buiten te zetten. Deze afstraffing verwekte schandaal. De echtgenooten der ruzieënde vrouwen geraakten ook aan het bakkeleien en Molière zou dan, om zich op den man zijner huisbazin te wreken, « l'Amour médecin » geschreven hebben toen Lodewijk XIV een « comédie ballet» bestelde.

In de vijf practizijns uit « l'Amour médecin » erkende men de bekende hofgeneesheeren van dien tijd. En door wat zij deden en vertelden werd de belachelijke zijde van de medische wetenschap der XVIIe eeuw in een grel dag licht geplaatst.

Misschien heeft deze heele historie, welke het ontstaan van « l'Amour médecin » verklaart, enkel maar de waarde eener min of meer pikante anecdote. De weerzin voor de geneesheeren en hun kunst wortelde dieper. In zijn jeugd had Molière de lessen gevolgd van den filosoof Gassendi, die een goede faam bezat en wiens verdienste het is de theorieën van Epicurius « gekerstend » te hebben. Deze leermeester nu, gaf herhaaldelijk af op de geneesheeren en trachtte de nutteloosheid hunner wetenschap aan zijn toehoorders te bewijzen. Molière wist ook, dat de dood van Gassendi voor een groot deel aan de onkunde der dokters, welke slechts van aderlaten spraken, moest toegeschreven worden. Hij zelf geloofde niet in de macht hunner kunst. Zij konden hem immers niet genezen ! Toch hield hij van zijn eigen geneesheer de Mauvillain. Aan den koning, die hem vroeg hoe de dokter hem verzorgde, antwoordde Molière :

« Sire, wij redekavelen samen. Hij schrijft me geneesmiddelen voor, die ik niet neem en ik genees ».

Die Mauvillain, welke reeds tweemaal uitgesloten werd door de geleerde faculteit, bracht Molière op de hoogte van het vak, kleineerde zijn konfraters, waaraan hij een hekel had. En zoo was de schrijver uitstekend ingelicht omtrent de dwaze leerstellingen, door vele praktizijns gehuldigd, die niet alleen luidruchtig discusieerden over den door Harvey (1578-1657) ontdekten bloedsomloop (er wordt daarop gezinspeeld in « De ingebeelde Ziekte») doch ook over theses als: Zijn de helden galachtig ?... Is de vrouw een onvolkomen natuurgewrocht ?... Moet men bij het snijden van het haar rekening houden met de schijngestalten der maan ?

Die kwakzalverij hinderde Molière doch amuseerde hem tevens. Bovendien, de dokters zelf waren uiterst lachwekkend in voorkomen en doenwijze. Wie ze op het tooneel bracht hoefde hun persoonlijkheden niet veel te veranderen om de menschen te doen schateren. Hun opschik was potsierlijk. Om hun klanten te bezoeken reden ze op een muilezel. Steeds stond hun gelaat strak en plechtig en om de eenvoudigen van geest te verbluffen, kakelden ze bij voorkeur in het latijn en bezigden een macht van gezochte technische termen. De dokters vormden een zeer gesloten kring waartoe niemand gemakkelijk toegang kreeg en alhoewel er te Parijs slechts honderd vijftig woonden maakten ze zooveel rumoer alsof hun gilde tienmaal talrijker was !

Na « l'Amour médecin », waarvan een Nederlandsche bewerking door A. Leeuw reeds in 1666 op den Amsterdaamsche schouwburg werd gespeeld onder den titel « De Liefden Dokter », maakt Molière het de geneesheeren weer lastig in « Le Médecin malgre lui» (1666), kort nadat hij een ernstige ziekte pas te boven kwam.

Eigenlijk was dit blijspel de bewerking in drie bedrijven van een klucht, door zijn gezelschap vroeger tijdens zijn omzwervingen door Frankrijk en ook later te Parijs reeds ten tooneele gebracht onder de titels : « Le Pagotier» of « Le Médecin par force ». In dit stuk komt het beroemde tooneel voor der raadpleging met het bekende « voila pourquoi votre fille est muette » van Sganarelle.

Enkele jaren later schept Molière zijjn « Malade imaginaire », waarin hij zelf de rol van Argan, den ingebeelden zieke, speelde terwijl Béralde, Árganas broer de eigen ideeën van den schrijver vertolkte. Pieter de la Croix vertaalde het in 1686 in het Nederlandsch.

* * *

« Il y a -- aldus Maurice Donnay -- de tout dans ce « Malade imaginaire » : de la comédie gaie, de la comédie cruelle, de la grande comédie, de la farce. Malgré la gaîté qui circule à travers la plupart des scènes, malgré le dialogue si amusant, c'est la comédie de la Maladie et de la mort; c'est la comédie de la désillusion médicale, comme « George Dandin » était la comédie de la désillusion conjugale ».

Molière wist dat voor zijn kwaal geen heul meer bestond en hij had ook de zekerheid, dat niets ter wereld de jonge temperamentvolle Armande Béjart zou beletten hem ontrouw te zijn. De ontgoochelingen werden hem de baas. Hij had met het leven afgerekend. Toch was zijn Argan-vertolking uiterst komisch... du « dernier comique » zegt Donnay met een woordspeling en doelend op Molière's tragisch einde.

De verwikkeling is in « Le malade imaginaire », zooals in vele spelen van Molière, van weinig belang. Hoe dikwijls heeft de auteur niet hetzelfde procédé gebruikt om de menschen die hij ten voete uit schilderen wilde, op de planken te brengen. De dwaze hebbelijkheid van een vader, die zijn dochter tegen wil en dank uithuwelijken wil, terwijl het meisje reeds een eigen keus deed, moet de intrige, welke de drie bedrijven verbindt, doen ontstaan. Menschen uitbeelden, doen leven met hun gebreken en deugden, ziedaar het doel van Molière, die zich meer om de werkelijkheid dan om de literatuur bekommert. Meestal strekt zijn aandacht zich niet verder uit dan tot den hoofdpersoon van zijn spel, al slaagt hij er heel dikwijls in zeer plezierige nevenfiguren te doen ageeren achter het voetlicht. In Tartuffe wordt alle aandacht geconcentreerd op den schijnheiligen stiekemerd. In De Vrek op Harpagon. En toch hoe leuk is de vrijpostige Dorine uit Tartuffe geschilderd en hoe drastisch blijkt het beeld van Maître Jacques, kok en koetsier !

In « De ingebeelde Zieke » valt de volle klaarte op Argan. Zijn broer Béralde is een raisonneur lijk Molière er vele schiep. De aardig-geteekende soubrette Toinette lijkt wel het meest op de Dorine uit Tartuffe. Maar zij is jonger en bezit meer fantasie. Menschen lijk Angélique, Cleante haar beminde, Beline -- de tweede vrouw van Argan -- vindt men terug in menige comédie van Molière, net als de notaris, wien den naam van « Bonnefoi» niet zonder bedoeling gegeven werd. De drie dokters: Diafoirus sr en jr en Purgon zijn daar om de belachelijke zijden van hun beroep aan het goedlachsche publiek te toonen. Evenals Mr Fleurant, de leverancier van laxeermiddelen en drankjes, die zich verrijkt ten koste van Argan.

Heel ter snee merkt Donnay op: « Van als het doek opgaat ruikt het naar de apotheek ! »

-- Argan beeldt zich in, dat hij ziek is en voert al de voorschriften der geneesheeren stipt uit. Zonder deze hebbelijkheid zou hij een goed vader zijn. Nu is hij een werktuig in de handen zijner in veinzen behendige tweede vrouw, die tuk is op zijn goederen en Angélique, de oudste dochter van haar man, liefst in een klooster zag gaan. De dokters en de apothekers overbluffen Argan door hun geleerdheid en hij is hun slachtoffer. Argan maakt een testament ten voordeele der listige Beline. Hij wil zijn dochter Angélique, die Cleante bemint, doen trouwen met den jongen Dr Thomas Diafoirus -- om een geneesheer in zijn familie en ten zijnen dienste te hebben. Zoo ze weerstaat moet ze naar een klooster. Béralde wil Argan bewijzen hoe de artsenijkunde een der grootste dwaasheden van het menschdom is.

Wijl Argan het verzuimde een voorgeschreven lavement te nemen, laat Dr Purgon hem aan zijn lot over. Dan verkleedt Toinette zich als geneesheer en geeft heur meester raad. Dit parodieeren eener geneeskundige raadpleging is een der grappigste deelen uit het stuk.

Toinette raadt heur meester aan zich dood te houden om te weten hoe hij zou betreurd worden. Nu komt Beline's hebzucht aan den dag en blijkt het hoe teer Angélique heur vader lieft. Argan laat nu zijn dochter met Cleante trouwen. Doch deze moet dan dokter worden. Béralde stelt voor, dat Argan, die door ondervinding zeer bedreven zijn moet in de artsenijkunde, zelf den graad van geneesheer verwerven zal. Dan begint de burleske ceremonie, waarin de promotie van een dokter -- hier Argan -- gevierd wordt. Het was bij Mme de la Sablière, na een souper, waaraan deelnamen: Boileau, la Fontaine en Ninon de Lenclos, dat dit kluchtige slot van het blijspel opgevat en uitgewerkt werd.

* * *

In zijn gesprek met Argan zegt de wijze en evenwichtige « Béralde » -- door wiens mond Molière zijn eigen gedachte aan het publiek verkondt -- dat hij niet in de geneeskunde gelooft.

« Bien loin de la tenir véritable, je la trouve, entre nous, une des plus grande folies qui soit parmi les hommes, et, à regarder les choses en philosophe je ne vois rien de ridicule qu'un homme qui se veut mêler d'en guérir un autre ».

En later verwijst Béralde zijn broer naar Molière, dien hij aldus verdedigt : « Ce ne sont point les médecins qu'il joue, mais le ridicule de la médecine».

Wanneer Beline bij haar schijn-dooden man staat, schetst ze «Argan» met de volgende drastische termen:

«Un homme inconnu à tout le monde, malpropre, dégoûtant, sans cesse un lavement ou une médecine dans le ventre, mouchant, toussant, crachant toujours, sans esprit, ennuyeux, de mauvaise humeur, fatiguant sans cesse les gens, et grondant jour et nuit servantes et valets ».

Toinette beweerde vroeger spottend over hem :

« Hij gaat, slaapt, eet en drinkt, net als de anderen wat hem niet belet zeer ziek te zijn ! »

In « Le Mercure de France » heeft de geneesheer Etienne Levrat geschreven over « Le cas du malade imaginaire ». En deze geleerde aarzelt niet Argan wel voor ziek te houden. Molière teekende zijn ingebeelde zieke naar het leven en wat hij op het tooneel bracht was een « neuropaat ». Dr Levrat's diagnose is de volgende :

« Argan est un intoxiqué alimentaire, un entérocolité, un dyshépatique. Cette dyshépatie entérique chronique des arthritiques et des nerveux aboutit parfois à de graves désordres nerveux et fait de ses victimes des obsédés de leur ventre. N'est-ce pas là le cas d'Argan ? »

Dr Levrat's ziektebeschrijving doorspekt met wetenschappelijke termen zou Molière wellicht hebben doen grinniken net als de geleerde taal van Purgon en Diafoirus.

Lijders lijk Argan moeten er vele geweest zijn in de XVIIe eeuw toen zoo algemeen aan tafelgenot werd geofferd !

Hoe moet het personage van Argan nu opgevat worden? Als een heusche zieke : een « nervosé intestinal » of als een « ingebeelde kranke ? »

Coquelin Cadet heeft over de uitbeelding der rol getwist met Francisque Sarcey... Voor Coquelin is Argan een « uiterst komische rol », precies lijk De Vrek. De groote acteur verwijst den eminenten criticus naar het portret dat Beline van Argan maalt en hij voegt erbij...

« Hij is onverdraaglijk. Hij roept, hij loopt, hij woelt in zijn zetel, hij is norsch, opvliegend, kerngezond als de ingebeelde zieke. Hij lijdt niet aan neurasthenie... o, neen... Hij eet goed, drinkt flink, slaapt vast: slaapmiddelen behoeft hij niet. Hij wordt door een gedacht beheerscht: de ziekte ; en hij wordt de speelpop dezer ziekte !... De ingebeelde zieke is een prachtig karakter-blijspel, dat soms de klucht nabijkomt. »

Sarcey, die terloops zegt dat « Le malade imaginaire » geen « question de cabinets » is, houdt Argan voor een hypochonder, waaraan Molière een bloedrijk gestel schonk zoodat hij, bij de minste gebeurtenis opspringt, boos wordt, zich opwindt, tot één woordje hem eraan herinnert, dat hij ziek, zeer ziek is. Het komische in het stuk zou -- aldus Sarcey -- voortspruiten uit het steeds hernieuwd kontrast tusschen den egoïst, voortdurend tobbend over zijn ziekte en zijn gezondheid waarvoor hij zijn vrouw en kinderen opofferen zou, doch die aan deze tobberij ontsnapt telkens iemand uit zijn omgeving zijn gauw gewekten toorn doet opvlammen.

« Savez-vous, mon cher Cadet, que le « Malade imaginaire », c'est la comédie la plus rosse que l'on ait jamais écrite ! »

Ook waarschuwt Sarcey tegen het misbruiken van uiterlijke middelen als hoesten, spuwen, enz., waardoor de figuur van Argan te kluchtig wordt en buiten de lijst der comédie valt.

Over « Toinette » schrijft Sarcey, die eerbied had voor de traditie, nagenoeg het volgende : Toinette is niet spiritueel, wel vroolijk. Zij bezit een goed humeur, gezond verstand en fantasie. Zij dient als « repoussoir » voor Argan, die triest is, zwartgallig, humeurig. Deze tegenstelling werkt komisch. Het zijn de toestanden, die de gezegden van Toinette spiritueel en grappig maken. Zij-zelf denkt er niet aan om geestig te zijn. Zij is vroolijk 'lijk God haar schiep.

Wat later merkt Sarcey heel juist op:

« C'est la situation qui est comique, c'est Molière qui a l'esprit, mais point ses personages.»

En deze beschouwing in acht nemend zal menig acteur eenvoudig, natuurlijk spel verkiezen boven een zoeken naar geforceerde effecten. Toinette moet joviaal blijven en tevens leuk als een kwajongen, nl. wanneer ze op het denkbeeld komt zich als geneesheer te vermommen. Ze doet dit vooral wijl ze er zelf behagen in vindt. Dan wordt het tooneel der raadpleging éénig van komische kracht. Het is, men denke eraan, een grapje van de levenslustige, vrijpostige meid !

Sarcey vertelt hoe dat tooneel, waarin de snullige « Thomas Diafoirus» optreedt, in de Comédie Francaise op uiterst kluchtige wijze in zijn tijd werd gespeeld. Thomas krijgt van Toinette den hoogen kinderstoel der kleine Louison. Terwijl de oude Diafoirus den lof maakt van zijn zoon, wordt deze door Toinette geplaagd en gesard. Ze trekt aan zijn haar, maakt grimassen. En Thomas is beurtelings bang en boos. Hij heft den elleboog op om zich te verdedigen, of grijnst lijk een booze kater. Dit laatste effect nu werd door Sarcey volkomen afgekeurd wijl de toon der comédie erbij te loor gaat en het lachen van het publiek de zeer eigenaardige tirade van vader Diafoirus onverstaanbaar maakt. Beter is het, dat Toinette zich onderwijl inspant om te begrijpen wat er gezegd wordt en de oratie van den ouden dokter mee te leven, waarvan een expressieve mimiek kan blijk geven.

Sarcey waarschuwt ook de actrice, die « Angelique » -- een ernstige en tamelijk banale rol -- speelt, niet in het tragische te vervallen in het tooneel van Argan's geveinsden dood, opdat de eenheid van indruk, dien het stuk maken moet op den toeschouwer, niet zou verbroken worden...

* * *

Uit zekere tirades van « Le Malade imaginaire » blijkt hoe Molière aan de mogelijkheid dacht, dat hij weldra sterven moest. Hij laat Béralde zeggen, dat Molière, die de dokters belachelijk maakte, hun hulp niet zal inroepen en hun middeltjes niet wil gebruiken... Dit laat hij over aan de sterke menschen, die de kracht hebben om én de ziekte én de middeltjes te verdragen... Hij-zelf bezit slechts de kracht om zijn kwaal te torsen...

Op Vrijdag 17 Februari 1673, vóór de vierde opvoering van « De ingebeelde Zieke », voelde Molière zich onwel. Om de vijftig arme daglooners, die hij in dienst had, niet van hun inkomsten te berooven, speelde hij toch en beter dan ooit. Maar tijdens de burleske plechtigheid, die het stuk besluit, toen hij den Praeses moest antwoorden en het eerste « Juro » uitsprak, werd hij door een aanval getroffen. Slechts een deel der toeschouwers merkte het. Hijzelf verborg door een gedwongen lach het ongeval, dat hem overkwam en speelde voort. Thuis moest Molière zich te bed leggen. Hij spuwde bloed. Twee kloosterzusters, die hij gastvrijheid had verleend, verzorgden hem. Na veel inspanning slaagde de schoonbroer van Molière erin een priester aan 't lijdensbed van den patiënt te brengen. Het was evenwel te laat. Slechts met de grootste moeite werd voor den dichter de toelating, tot een kerkelijke begrafenis verkregen, wijl hij gestorven was zonder te hebben gebiecht. In den nacht van Dinsdag 21 Februari 1673 werd het stoffelijk overschot van Jean-Baptiste Poquelin, die den naam van Molière onsterfelijk maakte, ter aarde besteld op het kerkhof van Saint-Joseph.

Om te besluiten ontleenen we nog deze samenvattende waardeering van den grooten dichter aan het boek, dat Maurice Donnay aan zijn leven en zijn werk wijdde :

« Het werk van Molière is dat van een dichter-tooneelspeler, van een groot acteur, die, evenals Shakespeare -- echter in mindere mate dan deze dichter der rozen en der verschrikking, -- een wonderbare scheppingsgave bezat en een prachtige generositeit. Hij is een volledig tooneel-mensch: een heerlijke verschijning.»

« De ingebeelde Zieke », is een greep uit het volle leven en juist daarom een spiegel, ook voor latere geslachten.


Items that may be related to this text

  1. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
    L'Avare • leven • (author) Lode Monteyne • vrouw • M. • (date-month) 1926-00 • l'Imposteur ou le Tartuffe • (date-year) 1926
  2. ◼◻◻◻◻ A. Props: Over Molière... 1922-02
    l'Amour médecin • L'Avare • leven • molière • M. • ingebeelde zieke • Le Malade imaginaire • l'Imposteur ou le Tartuffe
  3. ◼◻◻◻◻ Lodewijk Dosfel: Molière, bij zijn d... 1922-03
    l'Amour médecin • Le médecin malgré lui • molière • M. • malade imaginaire • Le Malade imaginaire • l'Ecole des femmes • l'Imposteur ou le Tartuffe • L'Avare
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: P.C. Hooft: Hooft's ... 1926
    molière • (author) Lode Monteyne • M. • (date-month) 1926-00 • William Shakespeare • Le Malade imaginaire • L'Avare • (date-year) 1926
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Jules Romains: "Knoc... 1926
    Le médecin malgré lui • (author) Lode Monteyne • M. • (date-month) 1926-00 • malade imaginaire • Le Malade imaginaire • (date-year) 1926
  6. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Het Nieuwe Volkstoon... 1930-12
    ingebeelde zieke • zieke • M. • ingebeelde • Le Malade imaginaire
  7. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Karen Bramson, "Tijg... 1926
    (author) Lode Monteyne • vrouw • (date-month) 1926-00 • leven • (date-year) 1926
  8. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Puteman: "De ... 1926
    leven • (author) Lode Monteyne • vrouw • dokter • (date-month) 1926-00 • (date-year) 1926
  9. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
    leven • (author) Lode Monteyne • M. • (date-month) 1926-00 • l'Imposteur ou le Tartuffe • (date-year) 1926
  10. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Tolstoj: "Het levend... 1926
    (author) Lode Monteyne • vrouw • (date-month) 1926-00 • leven • (date-year) 1926