DE WEEK VAN JAMES ENSOR II

Karel Van de Woestijne, 1922-08-20


Source

N.R.C, 1922-08-20


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: DOOD VAN IWAN GILKIN... 1924-10-04
  2. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: DE WEEK VAN JAMES EN... 1922-08-25
  3. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: GEORGES EEKHOUD'S EE... 1920-03-28
  4. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: EEN RUSSISCH DICHTER... 1921-08-25
  5. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: LETTERKUNDIGE PRIJZE... 1922-03

DE WEEK VAN JAMES ENSOR II

Oostende, 20 Augustus.

- "Het Boek".

Met zijne kleine, bleeke, weeke handen lei James Ensor, het, niet zonder plechtigheid doch tevens met een schuchter schouderophalen, voor me neer, tusschen de talrijke tijdschriftnummers, de mappen met teekeningen waarin hij ging bladeren terwijl zijne oogen mij terzijde ondervroegen, het palet waar in een lang ovaal de kleine kloddertjes helle en teedere verf op liggen die samenvloeien tot een iriseerend meer vol ongeboren regenbogen: een schilderij op zich-zelf, dat denken doet aan den "Val der Engelen" die de Meester thans ten toon stelt in het salon te Gent, en dat eveneens een baaierd van lichtende kleur is, alleen wat vuriger, waaruit de vormen nog moeten geboren worden (want dat magistrale doek, jaren oud, is vormloos, maar houdt alle vormen in, die er nu en dan, als bij flitsen, ineens uitspringen), - een palet is als de woordenschat van een dichter, waar hij in scheppingsdrang onbewust uit kiest, en waarvan de schaal der schakeeringen, zonder vooropgezetheid en ten hoogste bij een gril naast elkander gelegd, zelfs het gevoel van het gedicht vermag te bepalen.

Ik zat voor het Boek, en Ensor naast mij, die blijkbaar op een oordeel wachtte. Het Boek was groot, breed, dik, massief, - als definitief bedoeld. De schrijver ervan, die een Gentenaar is, de Gentenaar Grégoire Le Roy, heeft grootsch willen doen, naar Gentsche geaardheid. En tevens wetenschappelijk, want hij is de officiëele conservator van een Belgisch musaeum, dat helaas het Wiertz-musaeum is. Ik kon niet vergeten natuurlijk dat hij tevens een dichter is, hij de oude makker van Maurice Maeterlinck en de boezemvriend van den grootsten dichter dien wij ooit hebben gehad: Charles van Lerberghe; hij-zelf schrijver van fijne, gevoelige verzen, èn schilder tevens èn kweeker van rozen, destijds, die zijne vreugde en zijne fierheid waren; en daarbij de handigste kerel der wereld, die prachtige lijsten snijdt voor schilderijen, en vroeger electricien is geweest, een ambacht dat hij zich koos om ervan te leven. Van een man met zulke menigvuldige en onderscheiden begaafdheid: men kon er natuurlijk heel wat van verwachten, zelfs op wetenschappelijk gebied. Ik zocht dan ook in de eerste plaats achteraan, waar de bibliographie moest staan en de catalogus der werken. Het viel tot mijn spijt verkeerd uit: de bibliographie is stellig onvolledig, en de catalogus ook.

Om te beginnen ontbraken in deze de aanvangswerken - de twee schetsen die ik daareven had gezien - en heel het geëtste oeuvre, dat bij Ensor van zulk groot gewicht is; vele potlood- en krijtteekeningen leken mij vergeten; althans, ik ken albums vol aquarellen en krabbels in Oost-Indischen inkt gedaan, die heel goed te dateeren zijn, en waarvan later, als Ensor ze aan de openbaarheid zal overleveren (waarom zou hij dat niet doen? Rodin deed het wel!) - waarvan later al het belang zal blijken voor de ontwikkeling van zijn talent. Het is nu eenmaal het eigenaardige van een catalogus, dat hij volledigheid eischt zelfs tegen den wensch van den behandelden schilder in. Was ik Grégoire Le Roy geweest, die stevig is, ik zou er desnoods een worstelpartijtje voor hebben gewaagd met Ensor, die in deze zwak mag heeten. Waarom zou hij teekeningen hebben verloochend, die den "Lampenpoetser", de "Oestereetster", de "Burgerlijke Pronkkamer", en zoovele prachtstukken uit de eerste bloeiperiode, die der jaren tachtig, mogelijk hebben gemaakt? De loopbaan van Ensor is niet ongelijk aan die van sommige Fransche dichters: die van Jean Arthur Rimbaud bijvoorbeeld: zij is een opgang naar het Licht (en aan het woord Licht moogt gij nu ook de beteekenis geven die gij wilt: alle beteekenissen kunnen hier tot hun recht komen). Van struische werkelijkheid op te rijzen naar innige, soms tragische mystiek: het is het meest-volkomen, het zuiverste en zekerste teeken der Roeping. En de mystiek van James Ensor moge nu niet religieus zijn - hierbij is vergissing trouwens heel goed mogelijk! -, zij moge zich beperken tot vlinderlichte evocatie van Watteau-tuinen, schroomvol gedaan met aarzelend-elegante potlood-streken van diverse kleur, maar met eene vurige ingetogenheid die is in die kleur als in het onderbewuste gemoed: het belet niet dat de stoere en ruige teekeningetjes uit den forschen tijd van het twintigste jaar, met dikke halen van zwart krijt of het blokje aquarelverf gedaan, en die uiting geven aan ongebreidelde gretige zintuigelijkheid, dienden vermeld naast de wazige en weemoedige dingetjes die de schilder maakte om het zestigste jaar, als eene verklaring daarvan, zooals de aanvangsverzen van een Rimbaud, den geweldig-sensuëelen Rimbaud, eene verklaring zijn van den dichter der laatste, schijnbaar-onbeholpen, inderdaad goddelijk-afgetrokken liederen.... Toen ik den catalogus had doorgebladerd, natuurlijk met de oppervlakkigheid die de gelegenheid meebracht - en gij zult van mij niet verwachten dat ik hem hier uitpluizen zou, - ging ik den tekst inzien.

Natuurlijk herinnerde ik mij onmiddellijk het boek, dat Emile Verhaeren, jaren geleden, bij denzelfden uitgever - G. Van Oest - aan James Ensor had gewijd. Men kan aan Verhaeren niet denken, zonder ontroering, men kan het te minder, zou ik haast zeggen, als hij zich geheel aan anderen wegschenkt. Het was voor Verhaeren eene opperste vreugd, zijner bewondering lucht te mogen geven. Het kan betwist, dat hij een goed criticus is geweest; al had hij enorm veel gelezen en gezien, al ontdekte hij met verbazende echtheid eene bijzonderheid, die het dééd of de karakteristiek, die een blijvend kenmerk is: hij was te lyrisch en te apologetisch van aard, dan dat hij werkelijk verklaren zou. Trouwens, zijne rol was niet te ontleden; zij was te bezingen. Hij was hymnisch, en dit zonder de minste gedwongenheid. Zijn boek over Ensor zou te schooner worden, dat hij Ensor door en door had gekend, en al heel vroeg. Zij hadden samen medegewerkt aan dezelfde tijdschriften, de strijdbare tijdschriften, die waren ontstaan uit de scheuring in de "Jeune Belgique". Vurige geesten als een Georges Eekhoud, een Emile Verhaeren, een Eugène Demolder, zij konden het niet langer houden met tamme Parnassiens als een Albert Giraud en Ivan Gilkin, die hun laatste toevlucht vonden in den schoot van een Théodore de Banville. Thans, na veertig jaar, kunnen wij eclectisch oordeelen. Verplaatsen wij ons echter in die jaren tachtig, dan kunnen wij heel goed opgaan in den strijd der omwentelaars tegen de behoudsgezinden, hoeveel talent die behoudsgezinden ook hebben mochten, en het verwondert ons al even weinig, hoe bedoelde omwentelaars eene grenzelooze bewondering konden hebben voor den genialen jongeling, die Ensor toentertijd was, prachtig prozaschrijver evengoed als prachtig schilder.

Van die grenzelooze bewondering legt het boek van Verhaeren getuigenis af. Het staat buiten kritiek, zooals liefde buiten kritiek staat. Het begrijpt, zooals liefde begrijpt, die in de gebreken slechts en hoogstens den weerslag van deugden ziet. Er zijn nog steeds menschen in België, en wellicht daarbuiten, die op Ensor's gebreken azen; Verhaeren, hij, kon er alleen de vurigheid van het genie in zien. En het is met het eigen geweldige genie, met de eigen prophetische en exegetische drift, dat Verhaeren ging schrijven over Ensor: een boek, dat in vele deelen eene pleitrede is, en men zou haast zeggen eene zelfverdediging, doch zonder terughouding of valsche nederigheid, en soms als eene aanklacht tegen hen, die niet mede-bewonderen wilden.

Dat overvloedig-lyrische, tevens diep-bewogen boek van Verhaeren over Ensor, het gaat niet zoo licht uit het hoofd. Bij nadenken zou men het soms wat rustiger wenschen: betoogen kan ook een vorm van beminnen zijn. Gaat men er echter weer in lezen, dan heeft het u te pakken als een bundel van Verhaeren's schoonste verzen. En men kan er dan ook slechts dat ééne gebrek aan ontdekken: dat het ons niet verder brengt dan ongeveer Ensor's veertiger jaren.

Dat gebrek kan de reden van bestaan worden voor een nieuw boek, - eene aanvulling. De voortbrengst van Ensor tot bij dit veertigste jaar grenst aan het wonderbare, zoo naar de hoeveelheid als naar de hoedanigheid. Reeds was de voornaamste evolutie voltrokken. Van bij de "Dame met den wipneus" over de fantastische masker-schilderijen heen, tot bij de godsdienstige werken waar de satanische kwelling door grijnst en huivert: het was werkelijk een gansche carrière, of beter: de geschiedenis van eene ziel. Maar James Ensor is nu twee-en-zestig geworden, en in die twintig jaar heeft hij penseel of teekenstift nooit neergelegd. Wel maakt de eeuwig-onrustige de geweldige sprongen niet meer die, op een paar jaren afstand, den "Lampenpoetser" van de "Kinderkamer", en die "Kinderkamer" van de "Blijde intrede van Christus te Brussel" scheiden, er is de aanhoudende verfijning van het zintuig, de onverpoosde vergeestelijking, de loutering van het gemoed, die zoo diep ontroeren in het "Portret der doode moeder", in de stillevens met rozen, in het Chineesche park, - zijn jongste werk, waar ik het hier een paar dagen geleden over had. Van naturalistisch was het werk vanEnsor meer en meer geestelijk en niet zelden godsdienstig geworden: steeds echter met een hallucinatorischen ondergrond die, onbewust, het sarcastische verklaart van reeds het aanvangswerk. Doch meer en meer wijkt dat hallucinatorische voor het sentimenteele. De teederheid gaat in zijn werk een steeds ruimere plaats innemen. Streng en gedwongen in zijn portretten van geliefde afgestorvenen; beminnelijk in zijne bloemen; fantastisch in zijne kleine pastelteekeningen als in het Park waar hij thans aan werkt, is voortaan het innige gemoedsleven de bron waar Ensor aan put. Heeft hij zijn laatste woord gesproken? Zeker niet. Maar de geleidelijke kentering in zijn werk, zooals het zich voordoet in de laatste twintig jaar, maakte een nieuw boek over den Meester aannemelijk en zelfs gewenscht. Deze taak heeft Grégoire Le Roy op zich genomen. Hij zelf heeft blijkbaar gevoeld dat het, na Verhaeren, moest worden een aanvullingswerk. Doch hij ziet nu eenmaal grootsch: hij heeft den lust niet weerstaan, het definitieve standaardwerk te schrijven dat Ensor ongetwijfeld toekomt.

Dat boek: ik herhaal het slechts doorbladerd te hebben. Doch ik heb er genoeg van gezien, om het gevoel van drukte, dat het geeft, te hebben ondergaan. Verdeeld in vele, wat bont door mekaar gegooide hoofdstukken; vol aanhalingen, liefst uit Verhaeren, die bewijskracht missen omdat ze bij iemand als Le Roy onnoodig moesten zijn, geeft het dikke betoog een indruk van verwarring, van gebrek aan evenwichtige compositie, die verre van prettig is. De schrijver heeft Ensor willen situeeren, zijne juiste plaats in den tijd aangeven, en dat is voorloopig gewaagd, hoe dan ook te billijken. Trouwens, alles is te wettigen als het maar geslaagd is. Doch het lijvige boekdeel van Grégoire Le Roy lijkt onsamenhangend, met overhaasting samengesteld, en verder onpersoonlijk. De leidende idee, die is, Ensor reeds nu voor een classicus te doen doorgaan, is wel stout; men zou ze aannemen indien de stelling met stevigheid verdedigd was. Dat schijnt mij niet het geval te zijn. En daarom mist het boek zijn doel.

Ik kan mij overigens vergissen. Dieper doordringen in het werk zou mijn oordeel misschien wijzigen. Dat werk heeft trouwens buiten zijn tekst eene heel groote aantrekkingskracht: het is overvloedig en doorgaans kieschkeurig geïllustreerd. Vergelijkt men echter de illustraties met die uit het boek van Verhaeren, dan blijkt met eene stelligheid, die niet valt te loochenen en ditmaal alle vergissing uitsluit, dat zij in de meeste gevallen minder-goed zijn uitgevoerd, zij het dan ook dikwijls op dezelfde cliché's. Het boek is wel heel goed gedrukt, en op uitstekend papier. Aan de platen had men echter meer zorg kunnen besteden. En......

En van al die dingen heb ik aan Ensor niets gezegd: ik wilde zijn knagende onrust niet weer gaan wekken. Hij was trouwens reeds aan het praten over zijn "violon d'Ingres" over zijn ballet.

N.R.C., 30 Augustus 1922.


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: DOOD VAN IWAN GILKIN... 1924-10-04
    Maurice Maeterlinck • Grégoire Le Roy • Théodore de Banville • La Jeune Belgique • Iwan Gilkin • (author) Karel Van de Woestijne • Emile Verhaeren • Georges Eekhoud • Albert Giraud • Charles van Lerberghe • dichter • emile verhaeren
  2. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: DE WEEK VAN JAMES EN... 1922-08-25
    james • (author) Karel Van de Woestijne • James Ensor • schilder • (date-month) 1922-08 • james ensor • (date-year) 1922 • ensor
  3. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: GEORGES EEKHOUD'S EE... 1920-03-28
    Maurice Maeterlinck • Grégoire Le Roy • La Jeune Belgique • (author) Karel Van de Woestijne • Emile Verhaeren • Georges Eekhoud • Albert Giraud • Charles van Lerberghe • Eugène De Molder
  4. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: EEN RUSSISCH DICHTER... 1921-08-25
    natuurlijk • (author) Karel Van de Woestijne • Emile Verhaeren • dichter
  5. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: LETTERKUNDIGE PRIJZE... 1922-03
    goed • (author) Karel Van de Woestijne • (date-year) 1922 • Charles van Lerberghe • dichter
  6. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: MAURICE MAETERLINCK... 1922-08-29
    Maurice Maeterlinck • (date-month) 1922-08 • (author) Karel Van de Woestijne • (date-year) 1922 • Charles van Lerberghe
  7. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: HAMLET TE GENT II... 1926-06-27
    Maurice Maeterlinck • natuurlijk • (author) Karel Van de Woestijne • goed
  8. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: HULDIGING... 1922-01-22
    (author) Karel Van de Woestijne • (date-year) 1922 • Charles van Lerberghe • Emile Verhaeren • laatste
  9. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: GEDACHTENIS VAN PROS... 1922-07-04
    goed • (author) Karel Van de Woestijne • (date-year) 1922 • dichter • laatste
  10. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL... 1922-04-27
    Maurice Maeterlinck • goed • (author) Karel Van de Woestijne • (date-year) 1922