De Poesje te Antwerpen

Willem Heylen, 1926


Source

Ons Volk Ontwaakt, 1926-00-00 pp. 390-392


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◼◻◻ Michel de Ghelderode: Het poppenspel... 1926
  2. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEELHERVORMINGEN ... 1926-08-23
  3. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "I... 1926
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Gaston Martens: "Der... 1926
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Karen Bramson, "Tijg... 1926

DE POESJE TE ANTWERPEN

door Willem HEYLEN

Wij hebben hem zoolang vergeten,

Maar keeren thans tot den Poesje weerom.

« Ils ne se rendent pas, ils meurent... »

't Zelfde kan gezegd van volksgebruiken en- zeden. Die ook veranderen niet in een ommezien: ofwel -- spijtig genoeg -- ze sterven uit; ofwel ze gaan met den tijd mee en dan... schiet er gewoonlijk niet veel meer van over.

Maar dat sterven is iets dramatisch in al zijn uitteren: 't Gaat langzaam; o, zoo langzaam; tot den minsten vezel moet uitgerokken, moet uitgerafeld, moet vernietigd op-en-top. Zelfs niet één geslacht is bekwaam alles uit te roeien: elk geslacht erft iets over van het vorige; teert een stuk op het vorige; ademt een stuk leven in van het vorige, al is het soms niet meer dan den geur.

De poppenspelen zijn denzelfden lijdensweg opgegaan. Vele zijn reeds gestorven. Hier en daar bestaat er nog een enkele; sommige nieuwe werden opgericht. De nieuwe zijn hervormden, leven het moderne gedoe en kunnen alzoo bestaan. Maar de oude? Die hebben gevochten, gebokst, om nog een straaltje leven.

Antwerpens Poesje leeft, gelukkiglijk, nog! Niet meer gelijk vroeger: zulke oude instelling kan niet loopen in 't moderne gareel met zijn taksen en lasten. Voor zijn « echt » publiek heeft de Poesje moeten sluiten. De « getrouwen » verminderden ; de ouden stierven uit; de jongeren, helaas, die worden al te modern. En zoo komt het, dat de bestuurder geen vertooningen meer op « eigen risico » kan inrichten.

Maar toch speelt hij nog dikwijls; in den winter zelfs verscheidene keeren per week. Dan is de « gansche » zaal afgehuurd door een of andere maatschappij of een of andere vriendenclub, voor wie de avond worden zal een avond vol jolige, volksche vreugde. Weliswaar gebeurde het, dat het een of ander kringetje wel een schreef te ver liep in het zoeken naar vreugde en plat- of gemeenheid in de plaats van joligheid stelde. Is niet alles leelijk wat ontaard is; kan iedereen niet leelijk zijn als hij een masker opzet of scheeve gezichten trekt?

Door het orkest van de Poesje -- een harmonicaïst -- wordt de bezoekende ploeg van d'een of d'andere plaats afgehaald. Muziek voorop, spelend de laatste aria's, trekken de blije schouwburgbezoekers, soms dragend enkele ballonnetjes, naar den beroemden kelder.

Want dat is misschien wel iets Antwerpsch! De Poesje woont in een kelder! Dat hoort zoo. Een Sinjoor kan zich de Poesje niet voorstellen in een zaal; dan is de Poesje zijn eigen « cachet », zijn echte omgeving kwijt. Zelfs als hij eens optreedt -- wat ook gebeurt -- in een zaal, dan is de Poesje niet meer « onze » Poesje, maar een doodeenvoudig poppenspel; dan heeft hij voor een Sinjoor maar half zooveel waarde. En zoo gebeurt het dan ook, dat op een Vlaamsche kermis te Antwerpen een poppenspel met veel plecht zal geïnstalleerd worden in een kelder!

Sinds jaren woont de Poesje op den Bloedberg, rechtover het aloude Vleeschhuis. Vele jaren hier was hij ingeburgerd in het St-Andrieskwartier; maar dat is lang geleden. Sinds een tijd is er sprake dat hij weer zal moeten verhuizen. Gezocht is er wel, natuurlijk naar een kelder ; maar 't loopt niet op wieltjes. Dat is te begrijpen. Hoe groot ook de woningnood, gemakkelijker vindt ge een huis dan een geschikte, onderaardsche woonplaats voor den fameuzen-, eerbiedwaardige Poesje!

De « schouwburg » is tamelijk groot, een zevental meter breed. Een tiental smalle banken, in klimmende hoogte, kunnen een negentig man de eer en het genoegen geven d'edele vertooning bij te wonen. Natuurlijk moeten kinderen op de voorste, heel lage banken. En wat de hoogste bank betreft, te hopen is dat ge niet al te groot zijt en ge niet met een hoogen hoed de vertooning wilt bijwonen, want zonder dit alles zult ge nog wel den ganschen avond mogen dragen en stutten het ronde gewelf, gelijk Atlas zijn aardbol torst. Maar och, vroeger was men licht tevreden ; of zijn wij het soms, die nogal vies en kieskeurig zijn?

Konden de gewelven en de banken spreken! Konden ze verhalen wie vroeger den schouwburg bezochten ! Hoe menige havenarbeider, nog zwart van het lossen en laden, na zijn zware taak, hier zijn lastig leven voor een paar uren kwam vergeten; hoe menige ouderling, hoe moeilijk hij ook gaan kon, nog kwam afgeslefd om toch het spel te zien; hoe vele kinderen daar met glinsterende oogen, vol gloed en vreugde, te kijken zaten naar het gedoe, dat ze verstonden en begrepen, omdat het weergaf een beeld uit hun eigen bestaan, uit het leven hunner fantasie. Geen electrische bellen waren er noodig, om het geacht publiek het zwijgen op te leggen. Waagde maar een der kleuters het een oogenblik, de dramatische scène door een enkel woord of storend gebaar te onderbreken, dan zou van hooger wel een tiental « zwijgen » de orde herstellen. En moest iemand zoo stout en driest zijn, dit opgelegd bevel te trotseeren, dan zou wellicht het tweede gedeelte der spreuk, die in gothische letters aan den muur boven het tooneel prijkt, op hem worden toegepast: « Wie vecht, vliegt buiten ».

Dat volksche publiek -- kinderen uit het oeroude schipperskwartier -- ging op in het spel, omdat dit spel aan hun geest en verbeelding was aangepast. Zij die de poppen deden en nu nog doen bewegen, zijn zelf mannen, geheel en al ingeburgerd en opgegroeid in dit kwartier. Wat ze voorstellen, zijn heel oude sagen en legenden, maan vervormd door hun geest en verbeelding. Geen boek, geen bladschrift wordt gebruikt; alles uit het geheugen. En in elk stuk eischen de vier « voddebalen » -- poppen in lampen gehuld, die zijn de rakkers, de spotters, de levende incarnatie van het echte volksgedoe, die spijts alles en allen, even optimistisch en even jolig-gezind en even levenslustig blijven, al « spelen ze kaart in hun darmen » of « moeten ze slapen in een citroenkas » -- eischen de vier voddebalen een merkelijk deel der vertooning op. Steeds met volledig succes! Want wie ook, al is hij de meest-zure, de ergst-grollende knorpot, wie ook zou kunnen weerstaan bij 't hooren dier guitige gezegden, die, al zijn ze soms zout tot op 't randje af, doch steeds zoo volbloed volksch, zoo geestig en raak kunnen zijn? Die voddebalen -- de Neus, de Schele, 't Kopke en hun trawanten -- zijn eenig; in elk poppenspel kunnen misschien Jan Klaassen of Pierrot of tutti quanti optreden; maar nergens kunnen ze het halen tegen « onze » voddebalen, omdat deze laatsten op-en-top Sinjoorsch zijn, Sinjoorsch in handelen en spreken, in poetsen-bakken en op avontuurreizen, Sinjoorsch in merg en been! En dan is het niet te verwonderen, dat het reine gemoed van onze vroegere volkskinderen, dat de eenvoudige ziel onzer volksmenschen daar behagen in vonden. Want vergeet niet -- laatst zegde het nog de bestuurder -- voor dat publiek spelen is heel wat moeilijker dan voor een kring of vreemde maatschappij. Dat gewezen « trouwe » publiek kende de stukken zoogoed als de spelers; de minste verandering kon protestatie uitlokken; het vertoonen eener verkeerde pop, alhoewel die evengoed voor die rol paste, werd begroet met een « dat is die of die » ; het eventjes te hoog houden of te veel doen zakken van een pop werd onthaald met een « Ze vliegt » of « Ze zakt door heur knieën ». Dat publiek leefde mee met het spel en daarom moest alles tot in de puntjes -- 't is te zeggen, gelijk het van eerst af gespeeld was -- worden verzorgd.

Sommigen glimlachen misschien: een poppenspel hanteeren is immers geen kunst; alleen wat gewoonte en handigheid. Maar dan hebt ge den Antwerpschen Poesje niet gezien! Iets wonder, iets ongelooflijks is het voor een vreemden toeschouwer te bemerken, hoe die poppen door kleine bewegingen, door schokkingen van 't gansche of een deel van 't lichaam, door 't zwaaien van den arm, de beteekenis der woorden onderlijnen. Dat treft ieder, die voor de eerste maal het spel bewondert. Maar ook niet ieder theater zal er kunnen op bogen, er tusschen zijn spelers te hebben, die vijitig jaar op de planken staan, die vijftig jaar lang na hun dagtaak en 's Zondags hebben getracht een welkomene stuiver bij te verdienen. En niet ieder zal op zulke gewetensvolle spelers kunnen rekenen !

Weliswaar, bij velen heeft de Poesje niet gestaan in een geur van heiligheid. De eenen gewaardigden zich niet, van uit hun ivoren toren te komen en eenige gemeenschap met de volksmenschen te onderhouden. De anderen hun fijngevoelige ooren werden wel eens hard getroffen door die voor hen ruw klinkende, zoute zegswijzen en woorden. Maar een taal is de ziel van een volk, en een volk uit zich in al zijn eenvoud, natuurlijkheid en kinderlijkheid, een volk uit zich in zijn eigen klanken, die in de omgeving mondgemeen zijn en waar niemand aanstoot in vindt. De taal van een volk is soms ruw en hard, gelijk zijn werk en levensomstandigheden ruw en hard zijn. Maar bovenal, het volk uit openhartig en zonder omwegen zijn meening en zijn gedachten, zonder bij- of nevenbedoeling, en juist die openhartigheid schokt vele teergevoelige ooren, die slechts verwend zijn aan talrijke insinuaties en verbloemde gezegden.. En moest het toch waar zijn, dat de taal van het volk onbeschaafd, ongemanierd is, wie zal dan het « mea culpa » mogen uitspreken en vol schuldbesef op zijn borst moeten kloppen?

De Poesje is oud... Maar tijdens zijn leven heeft hij reeds glanstijdperken gekend en werd hij met zooveel luister getooid, dat wellicht menige zijner broeders en zusters afgunstig naar hem hebben opgeblikt. Vele Sinjoren, wier grijze haren hun ouderdom verraden, kunnen nog vertellen over het reuzensucces, dat de Poesje weken achtereen behaalde in de wereldtentoonstelling van 1895. Zelfs "de toenmalige koning Leopold II heeft een vertooning bijgewoond in de daarvoor bijzonder ingerichte, zaal, met zijn oude, druipende lampen -- meer dan een kan verhalen van de schending van een kleedingstulk -- en zijn rare, groteske muurschilderingen met guitige onderschriften. En nog meer adellijke en niet-adellijke heeren en dames hebben zich toen gewaardigd hun blikken te richten naar die houten, sommige echt karakteristieke poppen en die niet zonder verdienste geschilderde schermen, die, bij decorverandering, op een gegeven teeken, plotseling worden omgedraaid bij open doek. Dat was een gulden glansperiode!

Later heeft de Poesje nog veel bijval gekend op zijn reizen, bijzonder naar Nederland. De meest lovende artikels verschenen in de Hollandsche bladen over ons gewichtig Sinjoorsche theater, vast en zeker de oudste van al de schouwburgen onzer wereldstad, wellicht wel van gansch het land. En dit jaar weer zal hij in Nederland worden bekeken en bewonderd op de internationale poppententoonstellang in Den Haag.

Maar Nederland vergete niet, dat de Sinjoren hun Poesje slechts hebben geleend en dat ze hun schat terug verwachten in zijn eigen tehuis!


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◼◻◻ Michel de Ghelderode: Het poppenspel... 1926
    oude • poppen • (date-month) 1926-00 • leven • (date-year) 1926 • eigen
  2. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEELHERVORMINGEN ... 1926-08-23
    spel • publiek • zaal • (date-year) 1926
  3. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "I... 1926
    publiek • (date-month) 1926-00 • leven • volk • (date-year) 1926
  4. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Gaston Martens: "Der... 1926
    (date-month) 1926-00 • leven • (date-year) 1926
  5. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Karen Bramson, "Tijg... 1926
    (date-month) 1926-00 • leven • (date-year) 1926
  6. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Piet Langendijk : "D... 1926-07-15
    spel • vertooning • (date-year) 1926
  7. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Felix Timmermans en ... 1926
    (date-month) 1926-00 • leven • (date-year) 1926
  8. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Schürmann: "... 1926
    (date-month) 1926-00 • leven • (date-year) 1926
  9. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
    (date-month) 1926-00 • leven • (date-year) 1926
  10. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Puteman: "De ... 1926
    oude • (date-month) 1926-00 • leven • (date-year) 1926