"De reis van Benjamin III"

Anon., 1928-09-07


Source

Jong Dietschland, 1928-09-07 pp. 576-577


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◻◻◻◻ Anon.: Modern Vlaamsch toon... 1928

« DE REIS VAN BENJAMIN III. »

Het «Joods Academies Theater » uit Moskou, onder leiding van Alexis Granovsky, maakt een Europese tournee.

Te Brussel en te Antwerpen heeft deze Russiese troep o.a. opgevoerd : « De Reis van Benjamin III ».

Doorheen dit gesproken, gepsalmodieerd en gezongen, gemimeerd, gedanst en gesprongen toneelspel, waarvoor Granovsky het gegeven ontleende aan Abramovitch en Leo Poulver de muziek schreef, vlaagt het tragiese heimwee van een volk zonder vaderland, vlamt de driftige jacht van het met rampen geslagen, dolende Israël naar de glorie van een onvervulbare droom...

Ik wil u vertellen, wat er allemaal in het Spel gebeurt.

Als het gordijn opgaat, komt daar aangestapt met zijn oud versleten paardje en zijn krakenden wagen : de reizende boekverkoper Mendele. Hij draagt een mosgroene jas en dito hoedje ; zijn haar is wit en wit is zijn baard ; zijn brilleglazen schitteren. Hij zingt een liedeken, doet zijn zweep klappen en praat met zijn knol.

« Je ben een klein, dapper paardje », zegt Mendele tot het afgejakkerde dier, dat zijn meester antwoord geeft, -- «en het is lief van je, dat je mij naar Tunejadowska hebt gebracht. Je bewijst er mijzelf en ook de Joodse litteratuur een grote dienst mee. Wat een mooi verhaal zal dat zijn : Tunejadowska en zijn bewoners ! »

In het stadje Tunejadowska zitten de mannen -- bleke gezichten, verwilderde baarden, jassen en mutsen van allerlei vorm! -- op de drempels der kleine melaatse woningen, bij 't vallen van den avond, te jeremiassen over de goede oude tijd, die nooit meer terugkomt. Met armen en benen, met romp en hoofd rhythmeren zij hun lui-golvende lamentatie. Kinderen komen ineens aanhollen en hun dartele levenslust brandt los in het donkere dorp als een vuurwerk. Maar dan verschijnt daar : Reb Mendele, de boekverkoper. «Zeg ons, wat er geschreven staat in je boeken over het Beloofde Land ! Zeg ons, wat er gebeurt in de wijde wereld, en of de Messias nu spoedig komen zal -- zo klinkt het uit de mond van grijsaards en kinderen. Mendele begint te verhalen. Hoe leven zij allen mee, jong en oud, met de wondere visioenen, die hij haalt uit het hart van zijn vergeelde schriftuuren ! Als het nacht geworden is, gaat iedereen naar huis.

Iedereen, behalve Benjamin, die onder de indruk van Mendele's woord naar de woning loopt van zijn vriend Senderl en daar zijn brandend verlangen uitzegt, om te reizen naar het land van de « Rode Joden » (het land, waarover de Legende weet mee te delen, dat de kinderen Israëls er leven in overvloed van eer en rijkdom. Senderl laat zich overhalen om mee te gaan. Bij 't morgenkrieken zullen de twee gezellen vertrekken.

Zij worden gestoord in hun plannen-makerij door de vrouw van Senderl, die, gewapend met een hooivork, van achter het grijze geveltje, dat reliëf geeft aan de twee mannenfiguren, te voorschijn « bliksemt » en haar echtgenoot naar zijn bed jaagt.

's Anderendaags ontmoet Mendele op zijn baan de vrouwen en kinderen uit Tunejadowka, die schreiend en handenwringend -- treffend is het kontrast tussen de hevige wanhoopsuitdrukking der vrouwen en hun... feestelik-bonte kostumes, die een karnaval van kleuren op de planken brengen ! -- het verhaal doen van de plotse verdwijning van Benjamin en Senderl. Al hun roepen en zoeken mag niet baten. De twee gezellen hebben het dompige stadje al een flink eind achter de rug. Zij ontdekten de schoonheid der velden en vragen aan een paar maaiers de weg naar het Beloofde Land. De maaiers echter weten de weg niet. Vooruit dan maar ! Benjamin en Senderl zien aan de horizon het silhouet oprijzen van een stad. « Dat is Stamboul », juicht de naieve Senderl, doch Benjamin lacht hem uit. Zij laten zich over een stroom zetten -- de stroom is een blauwe lap, die een paar jongentjes over de breedte van de scène komen uitspannen ! -- en vertellen aan den roeier het doel van hun tocht. Maar ook de roeier kan hun niet zeggen : welke weg leidt naar het land van de « Rode Joden ».

In een volgend « tafereel » zijn Benjamin en Senderl aangekomen te Geupsk. In de badinrichting van Fischka, de kreupele, de wijze, waarop hier de spelers van het « Academies Jood Theater », zonder één enkele druppel water, een échte water-« orgie » weten te suggereren, is gewoon kapitaal ! -- worden zij door andere Joden voor de gek gehouden. Met hun handbezems en hun emmers-zonder-bodem gaan zij elkaar te lijf... Nu volgt er een kermis-tafereel. Fischka met zijn houten been is overal te gelijk en maakt reklame voor de rarekiek, die hij draagt op zijn buik, als een draaiorgel ! Straatmuzikanten in fantastiese pakken, kramers en bedelaars treden op. Ballet en arlequinade wisselen af met mekaar. De twee pelgrims zijn op zoek naar een herberg. Een gauwdief gaat er van door met hun geld. Hij wordt achternagezet door het volk en gearresteerd door een gendarm, die het geld in zijn zak steekt en de dief... vrijlaat! Daar lopen Benjamin en Senderl in eens op een Jood uit Tunejadowka, Aisik-Dowid, die vergezeld is van Senderls vrouw. De pelgrims slaan op de vlucht, bereiken eindelik een herberg, waar zij de nacht zullen doorbrengen. Moe en hongerig -- nadat Benjamin eerst nog de anecdote heeft verteld van de grote Joodse philantroop, Sir Mozes Montefiore -- strekken zij zich uit op hun harde legerstede. Een grote maan, met een wijs-lachend satergezicht, is verschenen boven de slapende aarde...

Langs de mysterieuze poort van de droom treden Benjamin en Senderl binnen in het land van hun verlangen. Fischka, de kreupele, is hier geworden de legendariese Pipernoter, maarschalk van Alexander de Grote en van de Indiese keizer, Ali Turach. Op frappante wijze werken folkloristiese motieven hier samen, met muziek en belichting tot het scheppen van een onvergetelike feeërie, waarin, de verschijning van een lintworm-vormige draak met vurige beweegbare tong (de draak wordt «gemanoeuvreerd » door de vrouwen uit Tunejadowka) een element brengt van groteske verschrikking. Alexander de Grote, schenkt aan Benjamin, te gelijk met de hand van zijn dochter, de wonderschone Rochow, de heerschappij over het Rijk der « Rode Joden ».

Benjamin en Senderl ontwaken. « Senderl, met de rechtervoet éérst! » kommandeert Benjamin. De pelgrims, vervolgen hun tocht. Zij gaan én gaan, en de plaats waar zij terechtkomen is... het stadje Tunejadowka !

De epiloog wordt gezegd door Mendele Judelewitch, boekhandelaar, : te Zwietittchi... »

Zelden woonde ik een opvoering bij, zo sekuur van rhythme, zo streng van harmonie en tevens zo vol van hartstochtelikheid, als die van « De Reis van Benjamin III », door het « Academies Joods Theater ».

Granovsky karakteriseert « De Reis... » als een muzikale komedie. Men kan evengoed, naar mijn mening, spreken van een spektakelstuk. Een spektakelstuk dan, waarin al de mogelikheden der Toneelspeelkunst -- tegelijk met al de middelen, in de jongste jaren aangewend tot vernieuwing van wat men noemt het « scène-beeld », de aankleding èn constructie der plaats waar gespeeld wordt -- zijn saamgebracht rondom een kern van echte, vurige menselikheid.

M.


Items that may be related to this text

  1. ◼◻◻◻◻ Anon.: Modern Vlaamsch toon... 1928
    (author) Anon. • (date-year) 1928