De 59ste editie van het Festival van Avignon, de tweede onder leiding van het duo Vincent Baudriller en Hortense Archambault zit er bijna op. Het duo slaakt wellicht een zucht van verlichting: al na de eerste week viel de gezamenlijke Franse pers het Festival, en zo onrechtstreeks ook 'artiste associé' Jan Fabre, heftig aan. Was dit festival inderdaad ondermaats, of is hier meer aan de hand?
'Bien étonnés de se retrouver ensemble', gispte het communistische blad L'Humanité in een vrije tribune het exces aan 'onanisme en autisme' op het festival, terwijl de rechtse krant Le Figaro minister van Cultuur Donnedieu de Vabres opriep orde op zaken te komen stellen. Zelfs de kwaliteitskrant Le Monde kon zure opmerkingen over de 'donkere sfeer' van het Festival niet laten, en deed ten onrechte Dirk Roofthoofts vertolking van Fabres 'De keizer van het verlies' af als een tweederangsprestatie.
Avignon 2005 brak in elk geval met de festivaltraditie die het gesproken woord op een voetstuk plaatst. Dit jaar bijvoorbeeld geen klassiek theater op de 'Cour d'Honneur', het belangrijkste Festivalpodium. Ontbrak ook nagenoeg op het appèl: theater met een grote boodschap, nog een specialiteit waar Fransen verzot op zijn. Daartegenover stond theater dat flirtte met de grenzen van de waanzin, zoals Jan Decorte, of perversiteit en geweld exploreerde, zoals Gisèle Vienne. Voorstellingen die de grenzen van het theater verkennen door het verband met video, beeldende kunst, performance of dans op te zoeken beheersten zelfs de affiche.
Extremisme
'Top of the bill' was in dat opzicht Marina Abramovic. Met Michel Laub herwerkte zij haar roemruchte performances tot een stuk van anderhalf uur. Deze 'Biography remix' onthulde de band tussen haar leven en artistiek werk. Dat bracht meteen een reflectie op gang over gelijkenissen en verschillen tussen performance en theater. Die zijn er al in praktische zin. Abramovic schoot er met sommige performances bijna het leven bij in, zoals bleek op een tentoonstelling van haar videowerk. Dat extremisme is in theater onhaalbaar. Op een meer fundamenteel niveau betekent zo'n attitude natuurlijk ook een uitdaging voor het eerder 'knusse' karakter van theater. Ongemakkelijke vragen krijgen daar al te vaak een elegante verpakking met een mooie boodschap als strik. Niet op dit festival dus.
Een ander buitenbeentje, de installatie 'L'Insulte Faite au Paysage' van de Senegalees Jean Michel Bruyère, vernietigde het feeërieke karakter van de oude Celestijnenkerk met zijn gruwelijk, zelfs schofferend 'environment' van geluid, video, acties en voorwerpen. In neonletters 'Dieu est con / mère est con / père est con / Langage est con' op de muur van de kerk hangen, al is die ontwijd, het is even slikken. Als bikkelharde evocatie van de ellende van een land dat in de post-koloniale periode afgesneden raakte van al zijn traditionele culturele bronnen was dit echter wel raak. Het beeld van uitzichtloze barbarij blijft lang door je hoofd spoken. Niet alle installaties zaten je zo dicht en rauw op de huid. William Forsythes 'You made me a monster' was een ontroerende terugblik op het overlijden van zijn vrouw, Jean-Lambert Wilds performance 'Aegri Insomnia' dat zich afspeelt in het water van een zwembad was zelfs charmant en poëtisch, maar allerminst zouteloos.
Lichaam
Telkens weer stond zo het lichaam, eerder dan het woord, in al zijn vormen en varianten, centraal op dit Festival. Naast performance was ook dans, of meer algemeen zuiver beeldend, woordenloos theater, alomtegenwoordig. Die keuze verraadde de hand van Jan Fabre zelf. Jammer genoeg was qua dans een van de topvoorstellingen, 'Frère et soeur' van choreografe Mathilde Monnier, een misser van formaat. Het werk bleef hangen in een onbestemde, erg korte verbeelding van de verbeten relaties tussen familieleden. Monnier levert nochtans doorgaans uitstekend werk af. Na eerdere 'missers' als de nieuwe Vandekeybus, Jacques Delcuvellerie of Pascal Rambert was dat stuk tijdens het festival de druppel die de emmer deed overlopen. De alomtegenwoordigheid van Fabres beeltenis en werk was niet van aard om de agressie tegen zijn persoon te verminderen. Het festival was ook zeker geen ononderbroken reeks topmomenten. Nochtans zou het verkeerd zijn om Fabre en/of het duo Archambault/Baudriller daarom van 'vergissingen' te betichten.
Gepasseerd
In zekere zin heeft het Festival zijn doel wel bereikt. Archambault en Baudriller zien het Festival uitdrukkelijk als hefboom om het Franse theater uit zijn geplogenheden, zelfs zelfgenoegzaamheid te halen. Daarom opteren ze voor creaties, eerder dan een hitparade van successtukken. Met alle risico's van dien, zoals blijkt. Maar ze slaagden er wel in om een ongekend debat te ontketenen, niet alleen in de pers, maar ook onder toeschouwers. De omkadering van het Festival met gesprekken en debatten was kwantitatief en kwalitatief van een ongekend niveau. Daarom ook halen zij ook elk jaar een 'buitenstaander' en spraakmakende artiest binnen als co-curator. Daarom tenslotte hebben ze het Festival veel hechter in de lokale realiteit van Avignon zelf verankerd.
Vroeger was dat Festival in Parijs gevestigd, en sloeg het enkel in de zomer zijn tenten op in de stad. Als erg jonge curators (35 jaar!) vinden zij om al die redenen echter aansluiting met een jonger publiek. Tijdens dit Festival waren 9 procent van de bezoekers jonger dan 25, een toename met 20 procent. Dat gebeurt op een ogenblik dat de aartsvaders van het Festival, samen met het oorspronkelijke publiek zo goed als verdwenen zijn. Tenslotte: ze keren zo terug naar de oorspronkelijke missie van Jean Vilar, de stichter van het Festival. Hij stichtte dat om het theater telkens weer een nieuw élan te geven. (Vilar zelf was trouwens in 1967 de eerste om met Maurice Béjart dans te programmeren, en ook toen sprak men daar schande van.) De bewering dat het festivalpubliek massaal zou afhaken is overigens puur stemmingmakerij: er werden dit jaar meer tickets verkocht, voor een kleiner aantal plaatsen dan de vorige jaren. In elk geval: de minister van Cultuur heeft ondertussen het mandaat van Archambault en Baudriller bevestigd, tot spijt van wie 't benijdt.
En nijd is er. Bij erg 'welingelichte' bronnen, kon je horen dat de pershetze aangewakkerd werd door een oudere Franse culturele elite, die 'gepasseerd' werd bij de keuze van een festivalleiding. De relaties tussen cultureel prestige en politiek zijn inderdaad nooit ver weg in dit land. Die drijverijen, eerder dan een reële bekommernis om de toekomst van het Festival, zouden dus wel eens de echte verklaring kunnen zijn voor de ophef die hier ontstond.