Date 2001-11-10

Publication De Tijd

Performance(s)

Artist(s)

Company / Organization

Keywords kwantenlaermanswetenschappendanswerkplaatskunstenaarskunstencentranoodkoenrudiomgooien

Nieuwe danswerkplaatsen gevraagd

Nieuwe danswerkplaatsen gevraagd

Het gaat goed met de dans in Vlaanderen, dank u. Of toch niet? Gevestigde namen uit binnen- en buitenland kan je op vele podia aan het werk zien, ook en vooral in de kunstencentra die deze mensen in de jaren tachtig en negentig mee groot gemaakt hebben. Maar een nieuwe generatie choreografen heeft het veel moeilijker om werk te maken en te tonen. Zelfs in de kunstencentra, die nochtans de expliciete missie hebben jong talent kansen te geven. Een gesprek met Rudi Laermans en Koen Kwanten. Pieter TJonck

De jongere generatie laat zich niet zo makkelijk inpassen in de bekende formats. Ze experimenteren er duchtig op los met ongewone locaties, kleine publieksaantallen en bizarre mengvormen, die in niets lijken op wat gemeenlijk onder dans verstaan wordt. Dat maakt de zaken niet eenvoudiger. Rudi Laermans en Koen Kwanten willen het hebben over de nood aan meer inventief programmeren voor een kunstvorm die in volle evolutie is.

Rudi Laermans doceert sociologie aan de KU Leuven, maar is ook als docent verbonden aan PARTS, de dansschool van Rosas en de Munt. Hij publiceert ook regelmatig over theater en dans in verschillende tijdschriften. Koen Kwanten leidt al enkele jaren Dans in Kortrijk (DIK), een danswerkplaats die uitblinkt in het presenteren van opmerkelijk jong, onbekend en avontuurlijk werk.

Omgooien

Rudi Laermans: Je kan in de huidige constellatie haast evengoed van performance als van dans spreken. Bij een choreografe als Meg Stuart merk je bijvoorbeeld duidelijk de verschuiving van de klassieke avondvullende voorstelling naar een hybride vorm waarin video, muziek, performance en dans tegelijk een rol spelen. Dat geldt nog sterker voor de choreografen die zich nu aandienen. Het interessantste hedendaagse werk vraagt om een reflectie over de toonvoorwaarden, thematiseert dat zelfs. Het is vaak beter gediend met een presentatie in pakweg een hangar of een museum, in samenwerking met muzikanten of videasten. Wellicht moet je zelfs alles omgooien, en dit soort werk tonen in nieuwe formules zoals een performanceweekend. Formules die trouwens bestaan. Maar die evolutie, die nood aan reflectie wordt tegengewerkt door een dubbel fenomeen. Enerzijds de canonisering van grote namen en het dansparadigma waarvoor ze staan. Anderzijds de format van de avondvullende voorstelling waaraan men blijft vasthangen.

Koen Kwanten: Hoe groter de huizen, hoe geringer die reflectie zelfs is. De werking van kunstencentra lijkt op dit ogenblik vooral gedicteerd vanuit de programmatoren. De kunstencentra gaan volledig op in een institutionele logica. Dat staat haaks op het uitgangspunt ervan. Het gevolg daarvan is dat kunstenaars zich steeds meer zelf gaan organiseren, los van bestaande instituten. Les bains in Vorst is zon collectief dat een eigen, haast clandestiene werking heeft. Maar het moet toch mogelijk zijn om tussen die twee uitersten, institutionalisering en clandestiniteit, een boeiende middenweg te vinden. Wat daarvoor vooral nodig is, is een bescheiden programmator, die luistert naar wat de artiest te vertellen heeft, in plaats van een programma te maken waarin de artiest moet passen.

Laermans: Het probleem zit zelfs dieper. Het beleid dat op dit ogenblik gevoerd wordt is een beleid van infrastructuren, van gebouwen. De discussie over het concertgebouw in Brugge bijvoorbeeld is in feite een architectuurdiscussie geworden, en geen discussie over wat Brugge nodig heeft op artistiek vlak. In de hedendaagse podiumkunsten hebben we echter geen nood aan dure offers voor gebouwen, maar aan lichte koffers. Geen gebouwen maar technologie.

Hoe verklaar je die plotse opstoot van choreografische energie, die in hoog tempo werkmethodes uit de jaren zestig recycleert en herwerkt, en breekt met alle bestaande modellen?

Laermans: Jonge kunstenaars zijn een kind van hun tijd. Het zijn zappers, net als hun publiek. Dat kan tot een kwalijk evenementalisme leiden, maar het hoeft niet. Je merkt dat kunstenaars nu zowat van overal hun materiaal bijeen sprokkelen. Ze hebben geen nood meer aan de geijkte vorm van het theater. En dat is maar goed ook. Het theater zoals dat nu gemaakt wordt, verglijdt immers langzaam maar zeker naar een oud, quasi-museaal medium, het slechtste model dat we hebben. Maar hoezeer ze daar ook afstand van nemen, toch exploreren deze jonge kunstenaars wel degelijk theatraliteit. Daarmee bedoel ik dat ze in hun werk begaan zijn met een vorm van kijken die zich bekeken weet. Door de mediatisering van de samenleving is daarin echter een belangrijke verschuiving opgetreden. Het bewustzijn van het effect van een camera hebben zij bijvoorbeeld met de paplepel meegekregen. Daar zit nu de theatraliteit. Vaak denk je dat podiumkunsten en hedendaagse mediatechnologie als een tang op een varken passen. De combinatie wil ook nogal eens in ondingen resulteren. Maar als je dan ziet hoe intelligent choreografen als Tom Plischke, Vincent Dunoyer of Meg Stuart dat in een livevoorstelling aanwenden, moet je dat vooroordeel herzien. Jonge kunstenaars zijn daar op een heel reflexieve manier mee bezig. Maar ook op een sterk maatschappelijke manier: ze denken na over de institutionele logica waarbinnen zij opereren. En dat is allemaal niets te vroeg: in dans krijg je nu de omwenteling die de beeldende kunst al 80 jaar geleden doormaakte, namelijk dat kunst zich over haar eigen bestaansvoorwaarden bezint.

Startsubsidies

Een choreografe als Trisha Brown heeft zich inderdaad in de jaren zeventig, na haar experimenten uit de jaren zestig, bekend tot de klassieke voorstellingsformule, in hoofdzaak omdat ze niet meer wist van welk hout pijlen maken. Er moest brood op de plank komen. Dat lukte niet met het vroege werk, al behoort het tot het allerbeste.

Kwanten: Het verschil met de huidige generatie is dat avant-gardechoreografen uit de jaren zestig in New York niet op een institutioneel niveau redeneerden. Dat ligt nu anders. Daar wil ik met DIK op inspelen. Maar veel navolging krijgt dat niet. Niemand volgt dit nieuwe kunstenaarsdiscours op de voet. En dat komt omdat het denken en het beleid door theatralisten gemonopoliseerd wordt. De subsidieregeling is ook niet aangepast aan de situatie. Je moet bij jonge kunstenaars niet aankomen met project- en productie-eisen. Je moet beginnen met ze via een danswerkplaats een kleine startsubsidie te geven. Daaraan verbind je enkel de eis van een toonmoment. Als dat wat oplevert kunnen ze nog altijd doorgroeien naar een projectsubsidie.

Laermans: Vergelijk het met de situatie in de letteren of de wetenschappen. Voor je een boeksubsidie krijgt moet je eerst via een tijdschriftpublicatie passeren. Zon tijdschrift functioneert als kwaliteitsbewaker en als een eerste confrontatie met het publiek. Idem voor de wetenschappen: je laat jonge onderzoekers enkele jaren aanmodderen in een lab, en ofwel vloeit daaruit een doctoraat voort, ofwel wordt het niets. Maar dan weet je het ook.

Kwanten: Zoiets kan een commissie niet bestieren. Die kan het veld niet van zo dichtbij volgen. Daarvoor ontbreken eenvoudigweg de tijd en de middelen. En aan een papieren projecttoelichting heb je bij beginnende kunstenaars niets. De enige die dus kunnen oordelen en impulsen geven zijn danswerkplaatsen, als ze tenminste open genoeg gedefinieerd zijn. Het moeten plaatsen zijn waar mensen de twijfel kunnen koesteren. In Kortrijk streven we zon internationale danswerkplaats na. Dans is daarin het minst belangrijke woord. We willen steeds meer in de richting van een grensoverschrijdende samenwerking met de regio Rijsel. Internationaal betekent voor ons dat wat op je paspoort staat geen criterium is om bij ons te mogen werken.

Laermans: We moeten leren omgaan met de spanning Vlaams/internationaal. Ook daar zijn de wetenschappen het voorbeeld. Publiceren in het Nederlands wordt er zelfs ontmoedigd. Vlaams geld rendeert er internationaal en omgekeerd.

Kwanten: Als het stadsbestuur meewil gaan we ook qua genres steeds meer grensoverschrijdend werken. Andere media, zoals film, video of websites moeten bij ons hun plaats krijgen. Dat is het model van de toekomst. Dat is waar jonge kunstenaars mee bezig zijn.