Enkele jaren geleden schreef Stefan Hertmans een theatertekst, ‘Kopnaad, die op het eerste gezicht onspeelbaar leek. Jan Ritsema deed het nochtans. Op haast wonderbaarlijke wijze bracht hij de tekst tot leven: een taalbrij werd plots een springlevende getuigenis van vragen die ons allemaal bezig houden. Iets gelijkaardigs lijkt nu te gebeuren met een nieuwe tekst van Hertmans, die geënsceneerd wordt door Gerardjan Rijnders met Toneelgroep Amsterdam. De bron waaruit de auteur deze keer put is de Griekse mythologie en theatertraditie, meer bepaald de verhalen van Antigone, Klythaemnestra en Medea, met Oidipous als schim op de achtergrond. Maar vooraleer u denkt: o ja, Griekse tragedie, dat is zoiets met koren en calamiteiten, ‘Mind the Gap!
De tragedies van deze drie vrouwen worden in de nieuwe Hertmans-tekst niet met al hun saillante details opgedist. Integendeel, de vrouwen zijn, haast op de wijze van Heiner Müller, aan het woord vanuit een hiernamaals, een tijdloze ruimte waarin ze vertellen wat hen ertoe dreef te doen wat ze gedaan hebben. Antigone, dochter van de onfortuinlijke Oidipous, begraaft haar broer Polyneikes, tegen het expliciete verbod van haar oom Kreoon in. Uit wraak omdat haar man, Agamemnoon, haar dochter Ifigeneia offerde om de Grieken een gunstige wind te bezorgen bij de afvaart naar Troje, brengt Klythaemnestra hem met hulp van haar vrijer Aigisthos om het leven bij zijn thuiskomst. En uit wraak voor het liefdesverraad van haar man, Iasoon, vermoordt Medea op gruwelijke wijze Glauke, zijn geliefde, en zijn twee zonen.
Uiteraard verwijst de tekst naar de toedracht van deze verhalen. De feiten duiken echter op als in een 'monologue intérieure', waarin een half woord genoeg is om ze aan te geven. De ruimte die zo vrijkomt, loopt echter vol met hedendaagse beelden. De titel alleen al, 'Mind the Gap', is de mededeling die in de Londense metro omgeroepen wordt om reizigers bij het instappen te wijzen op de spleet tussen metrostel en perron. Maar ook andere beelden stromen binnen, zoals de aardbeving in Turkije, waarbij duizenden onder het puin tegen hun wil levend begraven werden (dit is ook Kreoons straf voor Antigone, en het lot van de vele soldaten voor de muren van Thebe...). Dat is geen toeval: de gebeurtenissen in Griekse tragedies zijn onveranderlijk catastrofaal, rampen en straffen die de mens zonder verklaring treffen. En om het vatten van de duistere grond van die tragedies gaat het hier. Geen historische reconstructie, maar het opgraven van de ondergronds nog steeds aanwezige resten van een oud denken, een oude wijze om de wereld te ervaren.
Stefan Hertmans: 'Neem nu Oidipous. de vader van Antigone. Hij doet al het mogelijke om het noodlot, dat hij zijn vader zal doden en met zijn moeder zal samenleven, te ontlopen. En toch gebeurt het, buiten zijn medeweten. Voor ons is hij onschuldig, een speelbal van de goden. Maarzo werkt dat niet voor de Grieken: hij is schuldig, want hij is uitverkozen om schuldig te zijn. De schuld voltrekt zich aan hem. Oidipous is overigens een heel vrouwelijke man. Denk maar hoe hij, om zijn schande niet te moeten zien, zijn eigen ogen penetreert. Op het einde van mijn stuk laat ik hem wel zijn mannelijke zijde tonen: hij slaat zijn eigen zoon dood. Hij vereffent zo een rekening. Maar een rekening vereffenen is iets anders dan een probleem oplossen. In dit stuk, net zoals in de authentieke Griekse tragedie, wordt niets opgelost. De tekst kent een 'catastrofaal' verloop. Elke opeenvolgende monoloog van de vrouwen wordt korten het gaat steeds sneller naar het onvermijdelijke en onverklaarbare einde toe, zonder catharis. De 'catharsis' van de eindscène wordt een vaudeville, waarin Eteokles en Polyneikes als yuppies opgevoerd worden. De 'gap' blijft open.'
ROFFELEN
'Griekse tragedies zijn kosmische drama's. Goden lijken op mensen, en komen tussen in hun leven. In onze opvatting van het goddelijke is het altijd de mens die faalt, niet God. Bij de Grieken geldt om die reden echter: als de mens faalt, falen de goden ook. Met dit stuk wil ik, in de woorden van Jacques Derrida, 'tympaniser la tragédie'. Het woord 'tympaniser' betekent op het trommelvlies slaan. De Grieken roffelden ook op trommels om een stuk uit te jouwen. Je kan je nauwelijks voorstellen wat dat betekend moet hebben, een heel amfitheater dat begint te rommelen. De wijdlopigheid van Antigones associaties komt om die reden ook in het begin van het stuk: zij kondigt al de tekens aan dat de wereld aan het wankelen gaat. Eens de wereld instort, gaat het steeds sneller.'
'Bij het schrijven van deze tekst heb ik heel vaak zitten denken aan de woorden van de Italiaanse auteur Roberto Colazzo: 'In de moderne literatuur, sinds Baudelaire, zijn de goden als brokstukken in een verlaten kamp. Daarom zijn ze het vermoeden van elk gebaar'. Dat deed mij op zijn beurt terugdenken aan 'Malpertuis', een boek van Jean Ray dat ik als 18-jarige las. Daar wonen de goden, nog slechts schimmen van hun vroegere macht, in een huis in Gent. Af en toe, in een flits, komt iets van hun oude kracht weer boven. Dat is, meer dan een verzinsel, een reële ervaring. Bijvoorbeeld: ik voer Polyneikes, in de woorden van Antigone, even op als een nachtportier, een zwarte man met koninklijke allure. Dat verwijst naar een herinnering in Londen, waar ik een boomlange zwarte man in een donker pak in de metro opmerkte. Heel even, in een gebaar, kreeg hij een goddelijke allure. Toen was het weer weg. Maar die ervaring blijft, op andere plaatsen en momenten, steeds weer in een flits opduiken.'
LARA CROFTJES
‘Waarom ik voor deze drie vrouwenportretten koos? Kwaadheid vermoed ik. Christa Wolff, schreef een tekst waarin ze Medea opvoert als een slachtoffer van een door mannen overheerste samenleving. Allemaal heel politiek correct volgens het boekje van de tweede feministische golf, maar geef mij dan toch een klein Lara Croftje, dat niet 'aanvaardbaar' is. Ik heb ook een hekel aan het fantasma van de dionysische, onverzadigbare en irrationele vrouw, dat we al kennen sinds Nietzsche en Freud. Deze drie vrouwen laten een principieel nee horen. Antigone staat centraal. Door haar nee zal de stad in het verderf gestort worden. Kreoon wordt bang van haar nee. Hij begrijpt haar niet. Hij is een moralist, en wil een voorbeeld stellen. Maar zijn politieke rationaliteit is zwakker dan de intuïtieve rationaliteit van Antigone. Haar nee is immers een ja. Geen ja in de morele zin, maar een ja ingegeven dooreen drift van medegevoeligheid. Zij voelt de ongeschreven wet van het mededogen aan. Zij zorgt ook voor de hygiëne. Lijken laten rotten in de lucht, dat kan niet.'
'Medea verschijnt hier als een zeer rationele vrouw: 'Als Iasoon denkt dat ik mij volgens zijn normen redelijk zal opstellen in het huidige conflict - als ik mij dus schik in een tweederangsrol als hoedster van de kinderen -, dan zal ik eens tonen wat het ultiemrationele antwoord is op het geweld dat hij mij aandoet.' Medea herstelt een machtsbalans. De moord op de twee zonen is een symbool van castratie, want ze ontneemt Iasoon zijn voortplanting. In de tekst breng ik ze daarom ook weer samen: ze zijn weer elkaars evenknie. In de tekst van Medea speelt ook 'Who's Afraid of Virginia Woolf' mee op de achtergrond. Daar heb je het gedesillusioneerde koppel Martha en George, even grote loeders als deze Iasoon en Medea. Ze jennen elkaar voortdurend. Het gemis van een kind compenseren ze door een gefantaseerd kind. Op een avond misbruiken zij bezoekers om een spelletje partnerruil te spelen. Maar hun 'liaisons dangereuses' mislukken, want ze worden jaloers. Na een verschrikkelijke nacht ontwaken ze weer en verzoenen zich. Maar George heeft het 'kind' gedood. Hij speelt voor God die over leven en dood beslist. Daar heeft Martha geen verweer tegen. Op dat ogenblik verzoenen ze zich weer. Maar die verzoening is een nog grotere misdaad dan hun huwelijk.'
GODDELIJKE ACTRICES
De eenvoud waarmee deze tekst geënsceneerd wordt, blijkt bij een doorloop verrassend. Omwille van de gelaagdheid van de tekst zag regisseur Gerardjan Rijnders maar een mogelijkheid: alle concentratie op de taal richten. Het decor van Eric Kouwenhoven, een pikzwarte doos die op zich in de scène-opening staat, draagt daar toe bij. Met de acteurs werd snel overeenstemming bereikt. Was er aanvankelijk nog wat actie, al snel verstilde het gebeuren. De regie concentreerde zich volkomen op frasering, tempo en muzikaliteit, die in elk deel anders liggen. Sara de Bosschere als Antigone en haardubbelgangster Mnemosyne, gespeeld door Janni Goslinga, hebben de langste, ook meest vrij associërende tekst. De Bosschere geeft hier op buitengewone wijze gestalte aan de paradoxale vermenging van onverzettelijkheid en breekbaarheid in Antigone met een trage, bedachtzame wijze van spreken. Haar houding, van de rechte rug tot het vooruitgestoken hoofd wijzen op een opperste concentratie op haar weigering om de goddelijke wet te verraden voor de menselijke. Janni Goslinga zit erbij als de stemmen, niet alleen van de godin Mnemosyne, maar ook van Ismene en anderen, opklinken in Antigones hoofd. Vaak overlappen hun stemmen elkaar tot een wolk van woorden waarin het onzegbare van de slachting voor de muren van Thebe tastbaar wordt. Wim van der Grijn vertelt hier als wachter, in een pakkende passage, het verhaal van de broedermoord, als ging het om een afrekening in een hedendaags metrostation. Klythaemnestra, gespeeld door Celia Nufaar, is het tegendeel van Antigone. Uitgezakt als een verlopen, opgebrande slons, een Jeanne Moreau op leeftijd, geeft ze haast terloops, alsof de kijker een toevallige passant in een café was, haar cynische kijk op de mannenwereld ten beste. Marieke Heebink zorgt wellicht voor de meest opmerkelijke tekstinterpretatie. Haar tekst, al de kortste van de drie, ratelt ze zonder ook maar een adempauze in één trek af. Het licht bundelt zich steeds sterker tot uiteindelijk enkel nog haar gezicht zichtbaar is in het vaalrode licht. De ijselijke logica van het verhaal brengt het stuk zo in een ultieme stroomversnelling.
De eindscène, waarin Wim van der Grijn als Oidipous terugkeert in een vaudevilleske wereld waarin Polyneikes en Eteokles yuppies zijn, vormt een anticlimax, waarin het voorgaande drama luid en onbeantwoord blijft nazinderen. Op een of andere manier blijkt zich hier het wonder van 'Kopnaad' weer te voltrekken. Een schijnbaar 'hermetische' en 'onspeelbare' tekst krijgt in de belichaming door acteurs, deze keer met haast niets meer dan loutere voordracht, een onvermoede helderheid.