Een nieuwe fase voor A.-T. de Keersmaeker
Small hands (out of the lie of no), het nieuwe stuk dat Anne-Teresa de Keersmaeker choreografeerde en danst met Cynthia Loemij, werd aangekondigd als een bescheiden voorstelling. Hoewel er slechts twee danseressen op het podium staan, is dat een understatement voor een werk met veel ambities. Niet de minste daarvan is dat ze het traject herijkt dat sinds Fase, het op een na eerste werk van De Keersmaeker voor twee danseressen, op twintig jaar werd afgelegd. Wat daar aangezet werd, is hier aan herbeschouwing toe. Alhoewel, Small Hands toont de kijker naast veel dansplezier en zottigheid ook twijfels, angsten en vragen.
Met een rijk palmares als dat van De Keersmaeker getuigt dat natuurlijk wel van bescheidenheid of minstens kwetsbaarheid. De spanning tussen die kwetsbaarheid en het lef waarmee hier nieuwe vormen uitgeprobeerd worden, is het waarmerk van het vat vol tegenstrijdigheden, het Tippeke uit Woud, dat De Keersmaeker is.
De ruimte van het stuk is ongewoon groot, en ook de opstelling is buitenissig: de performance-space van Rosas is verbouwd tot een reuzenovaal van zitjes rond een speelvlak van wel 15 bij 50 meter. Deze vorm keert de ruimtelijke premissen van Piano Phase, de solo uit Fase om. Die dans werd gebouwd op een dwingende cirkel, en gedacht als een frontale confrontatie met de kijker die moest worden veroverd. Hier is dat dwingend perspectief opgeheven. Je kunt zelfs niet alles tegelijk zien, daarvoor zijn de afstanden tussen de danseressen soms te groot. Maar ook zij kunnen het publiek niet in een oogopslag schouwen. Nog minder kunnen zij, door de opstelling en rond, de impact van de dans maximaal berekenen. Het is niet de eerste keer dat De Keersmaeker het frontale perspectief verbreekt: ook in Medeamaterial deed zij dat met een extreem langwerpige scène die de actie letterlijk versplinterde. Maar versplintering is in Small Hands niet aan de orde.
De eerste, symbolische actie van de danseressen is immers een helend en verkennend gebaar. Met hun kleurige tulen rokken voor hun borsten opgeschort, stormen zij de trappen van de bruggen hoog in de zaal af en hollen rakelings langs de kijkers rond de ovaal. Twee jonge vrouwen die even ontsnappen uit de sleur van het echte leven. Dat blijkt nog meer als ze hun rokken uittrekken en op een ragfijn onderkleedje na haast naakt in de ruimte staan. De ovaal wordt zo dadelijk een wereld, hun wereld. Een wat plechtige, verheven wereld, ma non troppo, zo suggereert de muziek van Purcell. Die wereld raakt aan die van de kijkers rondom, maar is er door de eerste omschrijvende beweging ook precies van afgebakend. Op het einde zullen die twee werelden weer samenkomen als de vrouwen dagelijkse kledij aantrekken voor de laatste beelden.
Het hollen gaat dadelijk over in dans. Ook hier is het contrast met Fase maximaal. Eerst dansen de vrouwen in een puntspiegeling tegenover elkaar. Die eenvoudige vorm spant de gigantische ruimte duidelijk op. Maar de bewegingen zelf zijn niet de gesyncopeerde, precieze zwaaien van ledematen uit Fase die uit dwingende herhaling hun sterkte halen. Integendeel, ze zijn grillig en vloeibaar, als een ter plekke verzonnen repliek op de muziek. Dat begint sierlijk. Niet de sierlijkheid van een verleidingspoging of een balletoefening die haar spanning ontleent aan het steeds op de loer liggende falen. Wel de sierlijkheid die je betracht als je voelt dat het verstrooide en lompe bewegen van elke dag niet meer past omdat je in een verheven elders, in de muziek, bent. Dat hoef je dus ook niet vol te houden. Je kunt er ook plezier in scheppen om het sierlijke overdrijven: bewegen als een poppetje met stijve beentjes en je armen in een cirkel. Of je kunt experimenteren met je lijf: wat als je je heup en je knieën op slot zet en toch vooruit wil lopen.
Al bewegen de danseressen in het begin unisono, het heeft allerminst de exactheid van Fase. De verschillen in de uitvoering zijn groot, zelfs zeer groot. Cynthia Loemij straalt, als altijd, kracht en zelfverzekerdheid uit in haar beweging. Zelfs in bruuske momenten - en die zijn er bij overvloed - plaatst zij haar passen met een merkwaardige rust. Het lijkt alsof zij niet meer denkt, geen lichaam maar enkel nog beweging is. Anne-Teresa de Keersmaeker daarentegen is theatraler, delicater misschien maar ook grilliger. Je ziet een wil aan het werk die zijn uitweg zoekt in bewegingen. Die complementariteit wordt uitgebuit, maar zonder in anekdotiek te vervallen. Ze staat de compliciteit tussen de danseressen ook niet in de weg. Blikken en lachjes verraden hoe ze bij alle verschillen toch een gemeenschappelijk spel spelen.
Spel is het sleutelwoord van de voorstelling. In meerdere opzichten. Het strakke eerste schema van de puntspiegeling wordt snel verlaten voor meer ingewikkelde figuren zoals een canon-structuur: de ene danseres achtervolgt de bewegingen van de andere, en begint erop te variëren. De greep op de ruimte wordt daarbij stilaan losgelaten. Soms krijg je de stellige indruk dat er al doende wel eens gesleuteld wordt aan de spelregels, en een figuur heel even ontspoort. Een even belangrijk spelelement is de voortdurend wijzigende psychologische kleur van de dans. De voorstelling lijkt daarin op het filmpje Tippeke dat aan de voorstelling Woud voorafging. Daarin loopt De Keersmaeker door een bos terwijl ze het kinderrijmpje opzegt van het mannetje dat niet naar huis wou, of het moest gedragen worden. In die actie lichtte een heel palet aan emoties en fantasieën op, zonder er ook maar een rechtstreeks te benoemen. Ze leek een kind dat door zijn spel vat tracht te krijgen op de gebeurtenissen van de grote wereld om haar heen. In Small Hands gebeurt hetzelfde, maar het spectrum is groter: niet alleen het meisjesachtige, het stampvoeten en rollebollen, is hier aan de orde. Je ziet ook een volwassen vrouw met haar melancholie opduiken. De handen spelen in de expressiviteit van de beweging een ongewoon belangrijke rol. Het contrast tussen de kwaliteiten van de twee danseressen versterkt die emotionele gelaagdheid nog. De Keersmaeker en Loemij staan vaak als yin en yang, soms zelfs als het vrouwelijke en het mannelijke, tegenover elkaar. In beider solos in het tweede deel van de voorstelling, waarin De Keersmaeker het bewegingsmateriaal in een notendop demonstreert en Loemij haar eigen interpretatie brengt, is dat heel duidelijk.
Het resultaat is een voorstelling die het gesloten, gebalde en veroverende van Fase laat omslaan in zijn tegendeel: een voorstelling met een losse, openhartige, poreuze structuur. De uitbeelding in doofstommentaal van het gedicht van E.E. Cummings waaraan de voorstelling zijn titel ontleent, onderstreept die intentie bij het slot van het stuk. Dat poreuze heeft ook zijn nadelen: de spanningsboog wil wel eens verslappen. Dan gaat de overmaat aan ruimte tegen de dans werken. Dat neem je er evenwel uit de aard van het voorstel graag bij. De scenografie daarentegen is, gek genoeg, een ballast. Terwijl de scenografie van Jan Versweyveld in pakweg Rain een kapitale bijdrage leverde aan de kracht van het stuk, leiden belichting en vloerpatronen hier vooral de aandacht af van de essentie van de dans. De verwijzingen erin naar het universum zijn redundante toevoegingen aan de muziek, de dans en de ovaal van de scène. Een overdaad aan esthetiek die verbergt wat werkelijk te zien is. En dat is heel wat. Goede wijn behoeft geen krans. PTJ
De voorstelling is nog te zien tot en met 1 juli in de Performance Space van Rosas aan de Van Volxemlaan in Vorst, en wordt daar hernomen op 30 en 31 augustus en 1 september,
telkens om 20u.30.
Voor meer inlichtingen: www.rosas.be.