De Japanse architect Yoshio Taniguchi sleepte tot veler verrassing de prestigieuze opdracht voor de MoMa-uitbreiding in de wacht. Taniguchi is in het Westen niet zo bekend. Om daar een mouw aan te passen is er nu een omvangrijk fotoboek over Taniguchi's oeuvre. Jammer alleen dat er bij de prachtige plaatjes zo weinig verklarende praatjes staan.
Eind 1997 viel het doek over een boeiende architectuurwedstrijd: de Japanse architect Yoshio Taniguchi werd aangesteld tot ontwerper van de uitbreiding van het vermaarde Museum of Modern Art (MoMa) in New York. Hoewel Taniguchi in Japan op dat vlak een grote reputatie heeft, is hij niet echt een voor de hand liggende keuze. Niet alleen is hij (veel) ouder dan de andere geselecteerde architecten, maar zijn profiel is minder markant - ,,braver'' - dan dat van andere mededingers als Rem Koolhaas, Toyo Ito en Bernard Tschumi. Deze drie zijn schoolvoorbeelden van architecten die naast hun werk als ontwerper, ook een belangrijke theoretische bijdrage leveren aan het architectuurdebat (dat is wellicht zelfs Tschumi's grootste verdienste) en/of ontwerpen maken met een belangrijke conceptueel-theoretische inslag.
Taniguchi's werk heeft op het eerste gezicht vormelijk, noch conceptueel, veel bravoure. Het schijnt zich te beperken tot een vakkundige toepassing van modernistische of, zo je wil, ,,minimalistische'' formules. Bovendien heeft Taniguchi, in tegenstelling tot landgenoten als Toyo Ito, of ,,stars'' als Isozaki of Ando, een niet echt omvangrijk oeuvre, dat geografisch beperkt blijft tot Japan.
Die onbekendheid verklaart wellicht waarom er net nu een omvangrijke, en fraai uitgegeven monografie over Taniguchi is uitgebracht door de New Yorkse uitgever Harry N. Abrams. Abrams is ook de uitgever van de prestigieuze serie ,,Studies in Modern Art'' van het MoMa, waarvan het zevende deel, Imagining the Future of the MoMa volledig aan deze wedstrijd is gewijd.
The Architecture of Yoshio Taniguchi verraadt helaas maar al te duidelijk zijn ontstaansgeschiedenis als presentje voor de milde financiers van de MoMa-uitbreiding, die zo in een moeite door ook weten welk vlees ze met deze Japanner in de kuip hebben. Een grondige studie kan je het boek moeilijk noemen. De biografische data blijven beperkt tot wat de man er zelf over kwijt wil in een eigen bijdrage over zijn parcours als architect. De enige andere toelichting in het boek is een uitstekend kort essay van de wereldvermaarde architect en professor Fumihiko Maki over de eigenheid van Taniguchi's werk. Maar daar moet je het dan mee doen: de rest van het boek bestaat vooral uit prachtige foto's, meestal paginagroot en aflopend afgedrukt, van 17 projecten, waaronder de MoMa-uitbreiding. Planmateriaal blijft beperkt tot enkele verzorgde, maar op postzegelformaat afgedrukte plannen, gevels en sneden per project.
Dat is een eerder paradoxale manier om de kwaliteiten van dit oeuvre aan het licht te brengen. Zoals nagenoeg alle Japanse architectuur van betekenis uit de naoorlogse periode wordt dit werk getekend door zijn verhouding tot twee bepalende krachten. Enerzijds is er de verrassende manier waarop het omgaat met de tweespalt tussen de chaotische ontwikkeling van Japan, in het bijzonder in de grootstad, en de traditioneel informele Japanse ruimtelijke ordening en preoccupatie met de natuur. Anderzijds is er de doorwerking van de Europese erfenis.
Taniguchi was een van de eerste Japanners die in het begin van de jaren zestig een architectuuropleiding volgden in de VS, namelijk aan Harvard. De Barcelonees Josep Lluis Sert drukte toen zijn stempel op een opleiding die de nakende crisis van het modernisme counterde met een groeiende belangstelling voor ,,urban design''. Als je Maki's tekst leest, en je bestudeert de projectdocumentatie, dan krijg je stilaan een idee van de originele wijze waarop Taniguchi zich tot die krachten verhoudt. Maar je merkt ook dat foto's alleen volstrekt inadequaat zijn om tot de essentie van dit werk door te dringen.
Mies van der Rohes werk, en via hem de erfenis van Karl-Friedrich Schinkel, is hier op dubbele wijze belangrijk. Maki stipt de verwantschap aan tussen het ordenend principe van het Gemeentelijk Kunstmuseum in Toyota City en een vroeg werk van Mies als het Barcelona Paviljoen. Een centrifugale ordening van uitwaaierende muren en vlakken op een podium leidt er, net als in dit museum, tot een centripetale concentratie op de omsloten ruimtes. Maar daarnaast vormen ook de uiterste precisie en het technisch meesterschap van het materiaalgebruik in beide gevallen een cruciaal element van het werk.
Een doorgedreven analyse van de bouwplaats is de andere grote constante in Taniguchi's werk. Zo is het contrast treffend tussen het Toyota-museum, dat zich bevindt in relatief ongerepte natuur, en het Genichiro-Inokuma Museum in Marugame, gelegen in een drukke stedelijke context. Daar plooit het museum zich niet open in het landschap, zoals bij het Toyota Museum, maar heeft het een compacte vorm, als het ware een stad in de stad. Op genereuze wijze schuift het podium van de begane grond echter naar buiten in de richting van een plein. Die aanzet van een ordening van de omgeving wordt op uitnodigende wijze in het gebouw doorgezet. Zonder veel vormelijk vertoon, maar uiterst subtiel.
Dat Maki, die zelf opmerkelijke pogingen ondernam om in zijn architectuur de stedelijke chaos van antwoord te dienen, veel sympathie voelt voor dit werk, is daarom niet verwonderlijk.
Werk dat zo genuanceerd omgaat met het bouwdetail en de planvorm en zo intensief dialogeert met de plaats, schreeuwt haast om een projectdocumentatie die het zoekproces toont, eerder dan het gebouwde resultaat. Schetsen en details zijn uiteraard niet de hapklare brokken verleidelijk beeldmateriaal die een foto-documentatie kan bieden, maar ze laten toe een scherper inzicht te verwerven in wat op het spel staat. Tot nader order moeten we het dus echter stellen met een ,,glossy'' weergave van een oeuvre dat alles behalve ,,glossy'' wil zijn.
The Architecture of Yoshio Tanigushi, Harry N. Abrams, New York, 284 blz., 35 £. (Voor België: Exhibitions International.)