'Royaal Lyrisch' van het Speeltheater Gent wordt door choreograaf Ives Thuwis aangekondigd als een gedanst sprookje. "Sprookjes schijnen, vooral in het kindertheater, een dankbaar onderwerp te zijn. Ze spreken immers tot de verbeelding en maken gebuik van universele symbolen", zegt hij in het programmaboekje. De valstrik van die gedachte is dat je stereotypen voor universaliteit verslijt, dat je gebrek aan specificiteit in de theatertaal gaat verslijten voor symboliek, en dat je er van uitgaat dat een combinatie van die twee kenmerken sprookjesachtig is. Terwijl je natuurlijk sprookjes niet zomaar kan uitvinden, en de kans wel heel groot is dat je een morele fabel à la Andersen aan het vertellen bent. Ives Thuwis is er wel in geslaagd een heel onderhoudende voorstelling te maken, waarin het eenvoudige verhaal op een heel bevattelijke manier louter door dans wordt verteld, maar geen van die valstrikken is volledig vermeden. Ondanks de weinig orthodoxe dansesthetica heeft het resultaat dan ook zonder een zweem van ironie iets oubolligs en zelfs belerends. Dat belerende wordt door de zwier en vaart van het spektakel wel weggemoffeld, maar het is onder het oppervlak aanwezig. Dat het hier om een voorstelling voor kinderen vanaf zes jaar gaat lijkt mij geen voldoende of goede reden daarvoor.
De openingsscène van 'Royaal Lyrisch' is wel regelrecht sprookjesachtig. Terwijl piepschuim vogeltjes kwinkeleren, licht een rode, rijpe pompoen op uit het donker en in het schemerduister ontwaar je een dubbele toren. Hoge staken, met koninklijke bolletjes aan de uiteinden, steunen rondom rond twee hoog verheven cirkelvormige plateaus. Daar staat het kleine slot van de maagdelijke sprookjesprinses. Door een gat in de vloer van het plateau daalt de prinses, Iram Baatje, af naar de begane grond. Ze maakt een paar wilde sprongen met hoekige zwaaien van armen en benen bij de ontdekking van deze nieuwe wereld. Maar als ze terug wil naar haar kamertje komt ze tot de vastelling dat er geen weg terug is. Ze kan zich niet meer optrekken door het nauwe gat in de vloer. Het is een van de mooiste en meest accurate veelden van de hele voorstelling. De overgang van kind naar jong meisje, met de vreugde om de nieuwe mogelijkheden maar ook benauwenis om het verlies van een bevestigende kleine wereld zijn er op een objectieve, sterk visuele manier in voorgesteld.
Op dat ogenblik komt Paul Gilling, als eerste prins, in de achtergrond het podium opgewandeld. Een echte prins is hij niet dadelijk, zijn pas verraadt geen prins op een wit paard. Het type van de verlegen schooljongen is er gemakkelijker in te herkennen. De bestudeerde aandacht voor de grond verraadt dat. Maar het prinsesje wekt toch wel zijn aandacht en ze trekken even al dansend samen op, als kameraadjes. Paul Gilling helpt het prinsesje zelfs weer haar torentje in, maar - en hier heb je nog eens de tweespalt tussen de situatie voor en na de eerste scène - zelf raakt hij er niet in. En ook het prinsensje is lettelijk niet bij machte om hem in haar torenwereld te trekken. De zaken staan er definitief anders voor, en dat wordt pas goed duidelijk als ook twee andere prinsen ten tonele verschijnen. De stijl van Fabian Galama en Mat Voorter verschilt ook aanzienlijk van die van de eerste prins. Nog voor ze het prinsensje in het oog krijgen staan hun handelingen al in het teken van tegen elkaar opsnoevende rivaliteit. De vele synchrone open beensprongen en nogal waaghalzerige achterwaartse salto's (een vage echo van Louise Lecavalier in Lalala?) worden met veel energie, maar merkwaardig weinig precisie en elegantie uitgevoerd. Dat werkt in dit verband ook wel goed als een verwijzing naar jeugdige energie van de twee prinsen. Bij deze entree staat niet alleen het verhaal er definitief anders voor, ook in de manier van vertellen situeert zich hier een definitieve breuk. Eerst waren er twee figuren, een prins en een prinses, en twee objecten, de pompoen en de toren, alle bekleed met een heel precieze plaats in een onwrikbaar, onomkeerbaar proces, waar geen greintje psychologie aan te pas kwam. Een echt sprookje dus. Met de intrede van de twee andere prinsen ontwikkelt elke figuur een rudimentaire, en eerder stereotiepe, psychologie in een aantal typische choreogrofische trekjes. Je krijgt een heel ander soort theater. Eens de twee nieuwe prinsen het prinsesje in het oog krijgen ontspint zich een nogal harde strijd tussen de drie prinsen om de prinses te veroveren. Zonder dat ze zich daarom al te veel bekreunen om wat de prinses daarvan denkt. Het hele verhaal dat volgt is dan ook heel snel samengevat: op de lange duur verlaat de prinsens teleurgesteld de scène, terwijl de drie nog altijd aan het bakkeleien zijn. De hele duur van de voorstelling is een uitspinnen van die confrontatie. Heel even nog blijft de sprookjessfeer gehandhaafd. Vanuit haar herwonnen toren laat de prinses een ladder naar beneden naar de begane grond, en voor de verbaasde ogen van de drie prinsen daalt ze majesteitelijk af naar de begane grond. Ze heft haar handen als een egyptische sfinks boven haar hoofd en begint tussen de mannen te dansen. De aandacht die ze plots geniet wordt op een quasi-instinctieve manier aangescherpt door haar verschijning met oosters aandoende gebaren te mystificeren. Vanaf dit moment en ook hier door een nogal stereotiepe manier waarop haar meisjesaanstellerij wordt voorgesteld, betreedt de prinses het nieuwe verhaal.
Het principe van dat nieuwe verhaal is niet ongelijk aan dat van de poppenkast. Je wordt verleid tot inleving, je gaat nu eens met deze, dan weer met gene sympathiseren.
Je leeft je in in het verdriet van de ene prins die door zijn slungeligheid en onhandigheid niet aan de bak komt, of in de teleurstelling van de prinses die merkt dat haar drie bewonderaars in hoofdzaak zichzelf bewonderen. De rudimentariteit van de personages - de verhaalwijze met zuiver dans leidt niet dadelijk tot een grote subtiliteit in de tekening - is een extra uitnodiging voor heftige, spontane publieksreaktie. Op zich is noch dat poppenkast-effect, noch het feit dat het hele verhaal in dans verteld wordt een echt bezwaar.
En niet alleen omdat het hier om een voorstelling voor kinderen vanaf zes jaar gaat, en je dus niet meteen de meest complexe psychologie moet gaan verwachten. Je kan je best inbeelden dat een op de spits gedreven uitpuring van de personages, met een goede ritmering om de contrasten te maximaliseren sterk theater kunnen opleveren. Precies dat lukt niet altijd. Er zitten leuke vondsten in de voorstelling, zoals het spelletje met schoenen van Mat Voorter, of het kusjesspelletje tussen Irma Baatje en Paul Gilling. Maar noch het feit dat het om dans gaat, noch het feit dat het hier om heel elementaire types gaat, of anders gezegd, noch het ballet-, noch het circus-aspect wroden volledig uitgebuit. Veel vondsten hebben net iets teveel weg van amusant tijdverdrijf. De choreografie eet wat uit alle ruiven die je je kan inbeelden, en dat gaat van dans die sterk schatplichtig is aan diverse gevechtstechnieken (gewoon worstelen bij de mannen, oosterse gevechtstechniek bij een woedende prinses) over klassiek ballet tot moderne dans, met nog wat mime bij. De keuzes zijn daarbij telkens ad hoc, om een bepaald effect, een leuke vondst kracht bij te zetten.
Er is niet echt over de essentie van een bepaalde bewegingsstijl voor een bepaald personage gedacht, de bewegingen adstrueren een type door tics, ze maken het type niet. Dat is een gemakkelijkheidsoplossing. Het geheel wordt daardoor vaak zwak, weinig to the point en rommelig. Een goede algemene spanningsboog, een goede timing van de afwisseling van de scènes redt de zaak echter. Het blijft je daardoor wel boeien.
Ook met de moraal van het verhaal, eens de overgang naar het poppenkastfabeltje ingezet is, is iets obscuurs aan de hand. Iets waarvan de makers zich wellicht geen rekenschap gaven, in hun lovenswaardige wil om de jongens erop te wijzen dat ze wel eens wat meer aandacht aan de meisjes kunnen besteden. Je raakt er namelijk niet zo goed uit wat het prinsesje nu precies betekent in dit verhaal. Erg sturend is haar optreden, na haar glorieuze entree, helemaal niet meer. Ofwel wordt ze als een voddebaal heen en weer geslingerd tussen de prinsen (een van de meest spectaculaire momenten van de voorstelling is die waarin ze bija uiteengerukt wordt door twee van hen) ofwel laat ze zich de attenties van iedereen in gelijke mate welgevallen. In de mate dat het verhaal steeds meer een psychologie krijgt, wordt dat een probleem, want er dienen zich dan vragen aan als: ziet ze die jongens, in weerwil van hun daden, alleen als speelkameraadjes, of is het haar worst wie nu wint als er maar iemand wint..? Dat wordt helemaal niet duidelijk. Op een merkwaardige manier blijft de prinses dus met een half been in de sprookjeswereld hangen, behalve dat ene moment waarop ze, moegetergd van het gezeul, met martiale hauwen de drie prinsen van zich afschudt. Je voelt wel dat de kijker uit het stuk een voorbeeldige conclusie hoort te trekken, maar een averechtse lezing als deze is niet onmogelijk: jongens, maak de anderen snel genoeg van kant, het meisje windt je zo wel rond je vinger.
'Royaal Lyrisch' is een heel leuke voorstelling, maar door de onduidelijke keuzes van de verhaalstijl, de onduidelijke keuzes van de dansstijl, en het niet erg goed geformuleerde moraaltje, is het ook niet veel meer dan dat geworden. Met dit voorbehoud: de muziek van Joop Van Brakel ondersteunt op een uitstekende manier het gebeuren, en tilt de vorrstelling op een niveau die ze anders niet zou halen.
Choreografie Ives Thuwis i.s.m. de dansers
Muziek Joop van Brakel
Decor Antoine Timmermans
Kostuums Eva Mols
Licht Marc Claeys