Date 1991-06-28

Publication De Standaard

Performance(s) Der Theatermacher

Artist(s)

Company / Organization Maatschappij Discordia

Keywords brusconlamersbernhardbrusconspatologischmonoloogdoekoostenrijksegestouwdpastorie

Het muffe van teaterspelen

BRUSSEL -- Der Theatermacher van Thomas Bernhard is een verkapte monoloog. In een vervallen achterzaaltje van een herberg in een godvergeten oord ergens in de Oostenrijkse Voor-Alpen braakt de gedesillusioneerde auteur-akteur Bruscon zijn afkeer en walg van het teater, zijn familie, het leven en Oostenrijk uit. Jan Joris Lamers van Maatschappij Discordia leeft, als Bruscon, een complexe haat-liefde-verhouding met het gevestigde realistische repertoireteater uit in deze rol.

De vormgeving van de voorstelling is uitstekend en geraffineerd. De toeschouwers worden letterlijk in een heel smal richeltje van de zaal van Kaaitheater gestouwd, met vlak voor hun neus een hoop opeengestapelde café-stoelen en een doek. Als het doek neergaat, verschijnt aan de andere zijde van de zaal het "echte" doek, met tussenin een lege ruimte.

Wat gereprezenteerd wordt is het vermolmde cafézaaltje, maar de muffe werkelijkheid ervan en de abominabele verlichting kan je voortdurend zelf aan den lijve ervaren. Na de pauze staan de caféstoelen in slagorde opgesteld voor het stuk Het rad der geschiedenis van Bruscon.

Tevergeefs, want een brandje aan de pastorie door een blikseminslag zal alle publiek vlak voor de vertoning uit de zaal lokken. Het leven verslaat het teater, met glans. De enscenering van het noodweer is te mooi om hier te verklappen.

Lamers wordt omringd door vier andere akteurs, en ook dat gebeurt met een voorbeeldige efficiëntie. Muizelaar, de grimmige cafébaas, is als de vleesgeworden lompheid. Zijn voortdurende stomme aanwezigheid maakt de ontreddering van Lamers -- niemand geeft om theater en kunst, zelfs de architektuur is tegen hem -- op een verhoogde wijze tastbaar.

De baas wordt de belichaming zelf van de paranoïede kijk van Bruscon op het leven; we zien hem in feite door Bruscons ogen, als een attribuut van zijn monoloog. Hetzelfde gaat trouwens op voor zijn vrouw en twee kinderen, die mee het stuk gaan opvoeren: ze zijn achterlijk, dom, onbekwaam, of toch zo gemaakt door Bruscon. De monoloog, en heel zijn entourage leggen Bruscons gedachtenstruktuur naakt open voor je ogen.

Dat is komisch en tragisch tegelijk; voortdurend zit Bruscon op de rand van het patologisch discours, maar tegelijk is wat Berhard schrijft vaak onontkoombaar pertinent. Een lachkramp komt voortdurend op, en besterft weer op het laatste moment. De vraag van het stuk is onder andere of er wel een ander dan een patologisch discours mogelijk is in deze (Oostenrijkse) wereld.

Lamers laat zich in zijn interpretatie schaamteloos gaan in het meest vettige akteren dat denkbaar is: de patetiek druipt er gewoon af, en wordt zo een pastiche van dat akteren. Je ziet dat hij het graag doet, maar met een soort huiverend, afkerig plezier. Hij maakt deel uit van een teatertraditie, zoals Bernhard een Oostenrijker is, en tegelijk konstateert hij dat er niets mee aan te vangen valt, dat er zelfs niet mee te leven, alleen mee te lachen valt.

Waar ik zelf evenwel steeds minder mee kan lachen, en het is een belangrijke schoonheidsfout aan deze anders uitstekende voorstelling, is dat Lamers het gewoon vertikt zijn tekst van buiten te leren. Hij trakteert ons niet alleen op zijn inzichten in Bernhard en teaterspelen, maar ook op storende onderbrekingen op de meest ongeschikte momenten.

Nog te zien in de Studio van het Kaaitheater, O.L. Vrouw van Vaakstraat 83 te 1000 Brussel op zaterdag en zondag, telkens om 19 u.