Worp, J.A. De invloed van Seneca's treurspelen op ons tooneel. Amsterdam: L.J. Veen, 1892.
Grotius: Troades is ‘regina tragoediarum’ (bij Vondel, 1625, gecit. Worp 1892, 48) Heinsius: Hippolytus en Troades zijn ‘goddelijk’ (1611, gecit. Worp 1892, 48)
Over Hooft, Achilles en Polyxena (1614)
‘Hooft ontleende zijn Achilles en Polyxena aan de classieke mythologie ; hij maakte gebruik van verschillende plaatsen uit classieke schrijvers en vertaalde in zijn stuk eenige brokjes nit de treurspelen van Seneca. Zijn treurspel is in 5 bedrijven afgedeeld en er treden, evenals in een paar tragedies van den Latijnschen dichter, twee verschillende koren in op. In zoo verre is dus de vorm van Hooft's Auk gelijk aan lien der treurspelen van Seneca.’
Over Hooft, Ariadne (1614); Geeraerdt van Velsen (16?)
‘Het zou niet moeilijk vallen, om in de Geeraerdt van Velsen eene samensmelting aan to wijzen van het rederijkersdrama en het Latijnsche treurspel. Wij vinden toch pier eene menigte allegorieen, die echter juist handelen als de schimmen en Furien bij Seneca . Voor den "Tijd", die zoo menig rederijkersspel besluit, is hier de Vecht in de plaats gekomen. Een toovertooneel, eene verschijning in den droom, zooals bij Seneca, nog al eens wordt aangetroffen, ontbreken niet ; de dialoog is dikwijls zeer levendig. Maar door het tweeslachtige, dat de Geeraerdt van Velsen kenmerkt, kan het stuk, in weerwil van vele fraaie ged.eelten, niet behagen.’
Samuel Coster: Itys (1615), vreemde mengeling van pastorale vrijages met tragische taferelen (gruwelijk verhaal van Tereus en Philomela, net zoals in Thyestes); Iphigenia (1617), Isabella (1619), Polyxena (1619, gedeeltelijk aan Troades ontleend)
Toenemende invloed van Seneca (en afnemende invloed van rederijkersdrama en middeleeuws mysteriespel) valt af te meten aan (Worp 1892, 63):
- Indeling in vijf bedrijven (tegenover willekeurige indeling met ‘pausa’)
- Geen allegorische personages, maar mensen van vlees en bloed
- Aanwezigheid en belang van reizangen (tegenover beperkt lyrisch element in de zinnespelen)
- Schimmen, tovertonelen, droomgezichten, tovenaars, onderaardse geesten, droomverschijningen (+ bijbehorend spektakel uiteraard), verrijzenis uit de dood
‘Men ziet uit al deze voorbeelden, welk een invloed Seneca en Hooft op velen onzer dramatische clichters hebben geoefend; toovertooneelen en geestverschijningen zijn allergewoonste verschijnselen; Pluto, Hecate en de Furien waren figuren, met welke de schouwburgbezoeker op den besten voet kwam te staan.’ (192)
Navolging van Seneca in het Latijn:
- Hugo Grotius, Adamus exul (1601); Sophompaneas
- Daniel Heinsius, Auriacus sive Libertas saucia (1602); Herodes infanticida (Herodes de kindermoordenaar, ontstaan 1607-1608, gepubl. 1632)
Kenmerken van de navolging van Seneca:
optreden van een schim • lange alleenspraken • belangrijke rol van het koor • veel erudiete, mythologische verwijzingen • bij Vos: spectaculaire gruwel
schooldrama (jezuïetendrama?): Latijnse tragedies, later ook komedies, met bijbelse onderwerpen (belangrijke namen: Macropedius, Schonaeus)
Seneca: voor schoolgebruik. In 1544 een opvoering van Hercules furens door scholieren in Deventer! (vgl. The Tragedie of Gorboduc, 1561, door Thomas Norton and Thomas Sackville)
Aan het einde van de zeventiende eeuw geen navolging van Seneca, Hooft of Vondel meer! Alleen nog Franse brol!
‘Doch wij keeren tot de navolging van hot gewone Fransche treur- spel terug. In hot laatst der 17de en in de eerste helft der 18de eeuw is de Fransche invloed bijna oppermachtig geweest op ons tooneel. Niet alleen het treurspel van de navolgers van Seneca en Hooft, maar ook het romantische treurspel verdween geheel. Bovendien word er vooral vertaald en bijna mots oorspronkelijks geleverd . Dat deden nog in hot laatst der l7de eeuw Bernagie en in het begin der 18de Rotgans, die hunne drama's geheel op de wijze der Fransche treurspelen inrichtten. Het koor is vervangen door een zwijgend gevolg en de vertrouwden nemen eene belangrijke plaats in. Hetzelfde vinden wij in Schermer's Meleager en Atalante, in de treurspelen van Balthasar Huydecoper, F. van Steenwijk en S. Feitama. (...) Maar de schim van Seneca was niet meer op te roepen. Men brak niet aIleen met het oude, men wierp het weg. Men ruilde Rembrandt en Jan Steen voor allerliefste, glad gepoetste stukjes met herdertjes en herderinnetjes, verkocht boter en kaas in belang- rijke archiefstukken en zette Hooft en Vondel op zijde voor gelikte vertalingen van de kleine epigonen del' Fransche meesters, die op hare beurt weer verdrongen zouden worden door het burgerlijke treurspel. De invloed van Seneca's treurspelen op ons tooneel is in het midden cler 18de eeuw geheel verdwenen.’ (286-90)