Nederlandse bewerkingen en vertalingen van Antigone
Camper (1834)
(Zie, uitvoeriger, de leesnotities bij deze vertaling.)
Dit is de eerste (moderne) vertaling van Antigone, als men de versie van Van Ghistele uit 1545 tenminste niet meetelt.
Amper twee jaar later zal ze al gevolgd worden door een nieuwe bewerking, nl. van Sifflé.
Uit het ‘Voorbericht’ blijkt, dat Camper het niet onrealistisch vindt om aan een OPVOERING van zijn Antigone-vertaling te denken; daarom heeft hij het stuk in bedrijven en tonelen opgedeeld, zoals in het moderne toneel gebruikelijk is.
Voorts hekelt hij de ROMANTISERING van Antigone in het hedendaagse toneel, vooral dan de ‘uitheemse’ (= Franse?) bewerkingen van Antigone , die haar relatie met Haimon in de verf zetten. Dat is ongewettigd, zo Camper: in het origineel is Haimon zeker verliefd op Antigone, maar er is weinig indicatie dat die gevoelens ook wederzijds zijn.
Behalve de opdeling in bedrijven en scènes, lijkt Camper op het eerste gezicht een behoorlijk accurate vertaling te geven -- heel anders dan de grondige herwerking van Sifflé (van 1836).
Bijvoorbeeld de aanspreking van Ismene door Antigone (v. 1): “Ô my verzusterd hoofd, ISMENE, teêrgeliefde” (1).
Of nog, in dezelfde ‘scène’ (v. 48): “Wat rechtigt hem om my te weeren van het mijn?” (bij Benloew-Bellaguet: “Mais il n’appartient en rien à lui, de m’écarter des miens.”)
Wel is dit een BERIJMDE vertaling, en in die zin kan de vertaler vaak de oorspronkelijke woordvolgorde niet aanhouden. Bijvoorbeeld:
(3) ANTIGONE. Wat rechtigt hem om my te weeren van het mijn?
ISMENE. Ai my! mijn zuster, ô gedenk toch, moet het zijn,
Hoe snood berucht, verguist, mijn vader ging verloren
Dien wanhoops folter dreef zich de oogen uit te boren
Wen hy van 't wee des lands zich schuldige oorzaak vond!
Voor de KOORZANGEN bedenkt Camper een hybride structuur. Hij brengt ze wel degelijk in scènes (‘toneelen’) onder, maar toch behoorlijk dicht aanleunend bij de vorm van de tragedie zelf. De strofes worden ‘keren’, de antistrofes ‘tegenkeren’. Opnieuw een BERIJMDE vertaling.
Voorbeeld:
(6) Dag-rade's oog! gezegendst licht
En mildst in hartverkwikbre glansen
Voor Thébees zeven torentransen,
Gy lieflacht, Gouden heilgezicht! —
(“CHOEUR. Rayon du soleil / la plus belle clarté / des clartés antérieures, apparue / à Thèbes aux-sept-portes ; tu t'es montré enfin, paupière / du jour doré”)
De TAAL en STIJL geeft een barokke, gedragen indruk. Men kan zich moeilijk indenken hoe dit (zelfs op het 19de-eeuwse toneel) een plek op de scène zou kunnen gevonden hebben.
Voorbeeld: “Zeus aanzag den tocht dier wapendrageren / Omzuizeld door een zee van goud. / Hy zwenkt zijn vlamzwaard” (7).
Dat gaat zelfs zo ver, dat de vertaler af en toe een voetnoot plaatst bij een woord dat hij koos. Blijkbaar is hij zich er zelf van bewust, dat zijn taalgebruik bepaald archaïsch kan overkomen, en voelt dan ook de nood om zich daarvoor te verantwoorden. Bijvoorbeeld “Aterling is snodaart, en als zoodanig bekend. Het adjectief aterlingsch zal men by SPIEGHEL, VAN DER VEEN en anderen uit de goede tijd, aantreffen.” (13)
Hier ook geen modernisering van de inhoud, in de zin van een explicitering van de Griekse gebruiken. Campers neemt gewoon de woordenschat van Sophocles over. De ‘Staffier’ die Kreön komt melden dat het lijk begraven werd: “Welaan! Een heeft voor korts... den dooden... toegedekt / Met dorstend heuvelgruis; heeft de offerplechtigheden / Gezwind voleindigd, en — van daar gelicht zijn schreden” (12). (“Tout-à-l'heure je le dis à toi, quelqu'un s'en est allé, ayant enterré récemment le corps et ayant répandu de la poussière aride sur la chair, et ayant rempli-les-cérémonies qu'il faut.”)
De REGIEAANWIJZINGEN die Camper invoegt, zijn ook geen ‘verfraaiingen’ of toevoegingen, maar proberen betrekkelijk accuraat de sfeer van het Griekse origineel te weerspiegelen en te verduidelijken. Zo bijvoorbeeld op het einde, het naar buiten dragen van het lijk van Kreons vrouw Eurydice:
(60) (Dienaars in treurdosch brengen 't lijk der Koningin, op eene baar, die zy' zwijgend ter neder zetten. Kreön vlijt zijn ontzield kind neffens de moeder, vouwt zijne nederhangende handen te samen, en berst uit:)
Sifflé (1836)
Een verregaand romantiserende bewerking. (Zie, uitvoeriger, de leesnotities bij deze vertaling.)
Sijbrandi (1867)
NB de vertaling van Klaas Sijbrandi -- zoals ook de titelpagina aangeeft (‘Niet in den handel’) -- heeft hij alleen voor zijn vrienden laten drukken. Het werkje werd gedrukt een tiental jaar voor zijn dood in
van Herwerden (1890)
Kloos (1898)
Burgersdijk (1903)
Een duidelijke keuze voor modernisering. Burgersdijk wil van Antigone, Ismene en Kreon hedendaagse mensen maken, niet vreemde creaturen uit een lang vervlogen tijd. De taal is ook niet langer die van het 19de-eeuwse toneel. Burgersdijk kiest niet voor rijm, maar voor een onberijmde vertaling.
Openingswoorden:
“ANTIGONE. Ismene, eed'le zuster, lieve bloedvriendin, / Kent gij een enkel, Oedipus ontsproten leed, / Dat Zeus aan ons, ons die nog leven, niet voleindt ?”
De verdeling van het originele stuk wordt ook aangehouden. Burgersdijk zoekt een omschrijving voor de technische termen van de koorzangen (vb. ‘Intochtslied van het koor’), maar plaatst die termen zelf er tussen haakjes bij (‘Parodos’).
Voorbeeld:
(4) Koor. Straal van Helios, schooner licht
Werd der zevenpoortige stad
Thebe nooit door u gebracht !
O gij, oog van den gouden dag,
Een vergelijking tussen Camper (1834) en Burgersdijk (1903) van de eerste antistrofe van het eerste station.
CAMPER (1834) | BURGERSDIJK (1903) |
Doch, klaauw en snavel dreig’ de vest; | Boven de daken den snavel wijd |
Omwaak hy met de grâge lansen, | Sperde en den zevenmondigen buit, |
Elke oopning der bemoschte schansen; | Sperenvellend, rondom besprong. |
Hy zwicht, den gorgel niet gelest | Ja, hij vlood, aleer hij den muil |
In ’s landzaats bloed. Geen pijn noch dennen | Had verzaad met ons bloed, aleer |
Zijns vuurgods, die de steêkroon schennen. | Onzer torens hoogen trans |
Zoo prangt en vangt hem, barsch en bang | Toortsengloed geblakerd had |
't geweld van Mars wien Kadmus slang | Achter zijn rug verhief zich fel |
Heur krachten leent in 't woén op 't heir van zijn belageren. | Oorlogsgedruisch; geen wederstand |
Duldend, dreef hem de draak voort. |
Brommer (1947)
De Waele (1962/’66)
Hawinkels (1970)
Een duidelijke keuze voor hedendaagse taal, zonder al te veel ‘Griekse’ franjes. Kreon tegen Antigone: “Je gaat nu onder de grond; als je genegenheid wilt schenken, kun je die daar kwijt. Zolang ik leef, zal geen vrouw mij de wet voorschrijven.”
Een vergelijking van Kreons woorden over de vrouw
in verschillende vertalingen:
A.J. ten Brink (1861):
ANTIGONE. Tot liefde, niet tot haat, werd ‘t leven mij gegeven.
KREON. Sterf dan, wanneer gij zo door liefde wordt gedreven,
En geef uw liefde aan hen, die bij de schimmen zweven;
Mij echter zal, zolang ik leef, geen vrouw weerstreven.
K. Sijbrandi(1867):
ANTIGONE. Ik ben mijzelf geen vijandschap bewust.
In liefde en vriendschap heb ik enkel lust.
En voer die met mij in het sterven mede.
KREON. Nu, als gij lieven wilt, ik ben te vrede.
Lief, wie gij wilt, in de onderwereld! Ziet,
Zoo lang ik leef, regeert een vrouw hier niet
C.W. Opzoomer(1868)
ANTIGONE. Mij schiep natuur tot liefde, niet tot haat.
KREON. Zoo toon, als gij gedood zij t, hun uw liefde.
Hier voert, zoolang ik leef, geen vrouw gebied.
H. van Herwerden (1890):
ANTIGONE. Voorwaar, ik kan hun liefde deelen, niet hun haat!
KREON. Bemin hem daar beneden, zoo ge minnen wilt,
Maar hier op aarde stelt mij nooit een vrouw de wet.
J. van Leeuwen (1897):
ANTIGONE. Zij mijne roeping dan de liefde, niet de haat
KREON. Zoo daal gij met uw liefde tot de dooden neer: -
Mij zal geen vrouw beduiden hoe ik handlen moet.
H.C. Muller (z.j.):
ANTIGONE. Niet medehaten, medeminnen is mijn aard.
KREON. Zoo sterf dan, als gij minnen wilt, bemin de doôn,
Doch bij mijn leven voert geen vrouw hier ooit bevel.
Bertus van Lier (1954):
ANTIGONE. Nimmer meehaten, meebemmnen wil mijn hart.
KREON. Beneden dan, als gij beminnen wilt, bemin hem daar. Mij bij mijn leven overheerst geen vrouw!
Emiel de Waele (1962):
ANTIGONE. Geen haat, wel liefde-delen is mijn aard.
KREON. Ga dan daarginds, als ‘t liefde worden moet voor hen. Waar ik leef, stelt geen vrouw de wet.
Pé Hawinkels (1970):
ANTIGONE. Ik ben nu eenmaal niet geboren voor vijandschap, enkel om genegenheid te schenken.
KREON. Je gaat nu onder de grond; als je genegenheid wilt schenken, kun je die daar kwijt. Zolang ik leef, zal geen vrouw mij de wet voorschrijven.
blog comments powered by Disqus