Archief Etcetera


Als ironie cynisme wordt...



Als ironie cynisme wordt...

Als ironie cynisme wordt...

Roel Verniers

De werkelijkheid is wat blijft bestaan als je ophoudt erin te geloven. Dat hoorde ik ooit iemand zeggen op Radio 1. In zo'n gastprogramma waarin gelovigen, of niet-gelovigen, enfin, mensen onder elkaar, over hun levensbeschouwing komen vertellen. Ik blijf daar altijd aan hangen. Wat me aanspreekt is hun overtuiging. Noem het doorzettingsvermogen. Noem het idealisme. Engagement. Zonder ironie, laat staan cynisme. Recht uit het hart.

Laten we wel wezen: in het theater is 'recht uit het hart' spelen een illusie. Film- en televisieacteurs komen daar misschien nog mee weg (die tranen van Verhofstadt op televisie gezien aan het eind van dat belangrijke VLD-congres in februari?), maar mij maak je niet wijs dat een acteur die op twintig voet van mij staat te zweten, recht uit het hart of dwars uit de buik staat te lullen. Neen.

Ironie is voor een groot deel van de spelers in de podiumkunsten anders wel een dankbaar mechanisme gebleken. Als stijlfiguur op een podium stelde het hen immers in staat om wars van enig filmisch spel doorgeefluik te zijn van de inhoud van een tekst, van de boodschap, de ideologie, de onderliggende levensbeschouwing. Zodoende kon er eindelijk weer iets over leven, werken en visie van auteurs, spelers en publiek gezegd worden. Eens de ironie haar weg had gevonden naar de scène -pin me er niet op vast, maar laten we zeggen zo'n jaar of twintig geleden- zijn we weer in theater gaan geloven.

Ironie ontlastte spelers van zoiets verfoeilijks als identificatie van het publiek met een personage op de planken. Ironie ontsloeg spelers ook van de dwang rekening te houden met onmiddellijkheid van emotie zoals pakweg Stanislawski dat doceerde. Neen. Niet mee bezig houden, weg met die negentiende eeuw. Trouwens, tussen ons gezegd en gezwegen hield Stanislawski zich meer met processen in zijn spelers bezig dan met het publiek.

En zo is en blijft ironie bij het gros van de gezelschappen die nu al één & twee decennia aan de slag zijn wellicht het middel bij uitstek om die harde hoofden van het publiek te kraken. Komen identificatie en emotie nog aan bod, dan vooral met ironische toets. Uitvergroot. Geminimaliseerd. Er nooit óp. Er altijd bewust 'naast' gespeeld. Schaamteloze retoriek, ransels vol cita-

ten en het feest van het banale. Dat krijg je. Deels voor de sport. Deels uit tactische overwegingen. Het is aangenaam om naar te kijken. En mits goed gebracht, steek je er nog wat van op. Op zijn best plaatst de stijlfiguur van de ironie de speler immers pal op de brug tussen podium en zaal. Hij is het doorgeefluik, de interpretator die je blik stuurt, de aangever en afwerker tegelijk.

Dit gezegd zijnde, dient ook gezegd dat er grenzen zijn aan die speelse, ietwat baldadige, ja zelfs treiterende ironie. Eens die dunne grens doorbroken, smaakt alles alleen nog maar bitter. Die kant van de ironie is het cynisme. Een bejaarde is dan plots niet meer iemand die er bijna was, maar iemand die er bijna geweest is. Vrij naar Godfried Bomans, begot. Het leven is dan alleen nog maar 'alsof' geworden. Volledig uitgedacht. In de betekenis van verzonnen. Maar ook in de betekenis van tot een eind gebracht.

Alsof er achter die mild ironische lach niet langer een inzicht schuilt, maar enkel nog desillusies. Alsof wij ons met z'n allen (ik ga er nu voor het gemak vanuit dat ik in een vakblad schrijf met voornamelijk professionele lezers) geen illusies meer kunnen maken. (Hier overweegt mijn sentimentele kant vurig om ook'willen' en 'durven' te schrijven...) Noch over het Midden-Oosten, noch over de mensheid, noch over een theatervoorstelling. De oorlog is voorbij, laten we de vorst plezieren. En een loftrompet op alle banken, want met veel fijne ironie is er een punt gemaakt dat staat als een huis. Namelijk: wij bedoelen het tegenovergestelde! En ook: het is al bladgoud dat schittert in de zon.

De spiraal waarin dit soort ironie verdrinkt, is er één die -en dat geloof ik graag- in gang gezet wordt door de blinde koestering van het eigen ideaal, de eigen analyse, de eigen levensbeschouwing. Het cynisme zegt: niet de schone schijn, maar de werkelijkheid die daardoor wordt verborgen, is van belang. En in zijn poging het kwaad (ja, vanuit die termen wordt in de ideologie vertrokken) dat de cynische blik aanschouwt te begrijpen, wil het niets anders meer zien dan dat. Alles is schone schijn! Alles dus bedrog, vals. En de olie in die motor? Het inschrijven (in dossiers, programmaboekjes, persartikelen, websites,...) van de ontmaskering van die 'verkeerde' wereld waarin nooit iets is wat het is.

Kijk: nu is het cynische theater pas op kruissnelheid gekomen. Nu is het moment aangebroken waarop het in het voetlicht genieten is van een superioriteit die het naïeve publiek verbaasd en verschrikt zou moeten achterlaten, vol bewondering en dankbaarheid voor een inzicht dat het zelf niet bezat of had verdrongen. Maar om nu toch -zomaar lukraak- een naam te noemen: denkt STAN bij die voorstelling Poqitelin nu echt dat ze met een ironiserende flyer, een dienst-mededeling bij aanvang van de voorstelling en verder een hoop Molière-gekraai ook maar iets vertellen over het onderwerp waar ze het in al hun idealisme over willen hebben? De Wereld? Het Onrecht? De Onrechtvaardigheid? Het Kapitalisme? De Oorlog?

Wanneer eenieder van onrecht en scheef-gelopen situaties overtuigd is, klinkt de wijsheid van de cynicus banaal. En niets is zo erg als een cynisme dat uitmondt in banaliteit. Eens zover, lijken voorstellingen die het vat van de ironie aanslaan maar niet meer dan schuimloos cynisme tappen, voort te komen uit een droef verlangen naar zekerheid. De zekerheid van het eigen analytische gelijk, de drang te scoren voor eigen tribune. Als je dan bedenkt dat die ironie er in oorsprong is bijgehaald als beschuldigende vinger, richting traditie, gewoonte en métier. Of hoe het tij in twintig jaar toch keren kan.

De superioriteit waarmee de cynicus zijn ideologie, levenshouding en boodschap verdedigt, verleent hem tegelijkertijd die oh zo nagestreefde onaantastbaarheid. Want als je geen andere antwoorden wil kennen, kan je je ook maar beter boven alle vragen stellen. De cynicus is een triest lot beschoren. Niet kunnen zonder het geloof van anderen in een schijnwereld waarvan hijzelf de sluier oplicht. En niet zonder die zelfbegoocheling kunnen die hem juist die zekerheid geeft dat hij als enige niet begoocheld wordt. Indien ik een plastische chirurg was in een televisie-aflevering van Goedele, zou ik iets zeggen in de aard van: 'ga toch voor een ander gat staan keffen.' Vraag is echter: maar wat dan? Wat dan wel? Het is slechts een suggestie, maar laten we het eens met naïviteit en sentiment proberen. Want als sentiment en naïviteit gepaard gaan met angst en met de wetenschap dat de werkelijkheid nooit het slechtste noch het beste is waarin je kan geloven, dan weten we tenminste dat er iets op het spel staat dat niet bij voorbaat een gewonnen of een verloren zaak is. Wellicht slagen we er dan wel opnieuw in verschillende antwoorden te geven op verschillende vragen. En kunnen we de werkelijkheid misschien wat oprekken.

etcetera 91 ••• y\


Development and design by LETTERWERK