Improviseren als denkproces:
Improviseren als denkproces
XAVIER LE
IN HET THEATER zijn voorstellingen zonder regisseur schering en inslag geworden. Nieuw is dat natuurlijk niet. Tot diep in de negentiende eeuw was de figuur van de regisseur nauwelijks bekend. Tot het einde van de achttiende eeuw deed de commedia dell'arte het zelfs, in zijn meer volkse variant, zonder een tekst. De dramaturgie werd overgeleverd en steeds opnieuw gecreëerd, aangepast aan de omstandigheden. Als de regisseur eind negentiende eeuw ten tonele verschijnt krijgt hij dadelijk een zeer specifieke rol die tot op heden nauwelijks gewijzigd is. De voorstelling wordt steeds minder als een publieke gebeurtenis en steeds meer als een betekenisgeheel, een te ontcijferen teken, beschouwd. De regisseur is degene die daartoe de leessleutels aanreikt, en om die reden ook als vanzelf gaat nadenken over hoe het theatrale dispositief daartoe kan ingezet worden. Regisseurs zijn de eersten die zeer bewust een verhouding tussen publiek en podium gaan manipuleren. Blijkt dat het publiek daarbij in toenemende mate, figuren als
Met het wegvallen van de regisseur krijgen andere, oudere registers van het theatergebeuren terug een kans. Betekenis lezen wordt in dit theater zonder regisseur aan beide zijden van het podium ondergeschikt aan het opbouwen of verhevigen van de ervaring. Die ervaring kan het gevolg zijn van een opzet waarbij een zeker risico, een grote onzekerheid moedwillig ingebouwd wordt in het verloop van de gebeurtenissen, maar het kan evengoed om een theatrale set-up gaan waarin plaats blijft voor plotse invallen en nieuwe bewegingen, zodat de ontmoeting tussen de acteurs iets van een spannend steekspel krijgt. De betekenis ontstaat in
elk geval steeds ergens tussen het podium en de zaal, zij het nog steeds op aanstichten van de acteur. De tekst, maar vooral de theatersituatie, 'overkomt' de acteur als het magisch effect van een maagdelijke ontmoeting die toelaat onvermoede lagen in een tekst aan te boren en in één beweging het eigen 'zijn' mee in rekening te brengen. In de danswereld heeft die tendens een eigen naam en traditie: improvisatie was en is nog steeds het toverwoord dat ons belooft dat er een onherhaalbaar, uniek moment, een bijzondere chemie tot stand zal komen op de scène. Die zou ook op de kijker moeten overslaan in de vorm van een moeilijk te articuleren ervaring, die iets te maken heeft met het (h)erkennen van een lichaamstaal.
ONWERKELIJKHEID blijkt het zowel in theater als in dans zelden zo'n vaart te lopen. Onbevangenheid wordt door subtiele ingrepen weliswaar vaak gesuggereerd of gesimuleerd, maar is daarom niet reëel aanwezig en/of betekenisvol. Het spontane blijft meermaals de
andere situaties zo veel duidelijker dan ze in het gewone leven waren. Het negentiende-eeuwse publiek werd, in tegenstelling tot zijn voorganger uit de vorige eeuw, immers steeds terughoudender als het erop aankwam zich publiek 'te kennen' te geven. Iets wat aanleiding gaf tot een hevige onderdrukking van de eigen gemoedstoestand, met als gevolg ook meer twijfel en onzekerheid over eigen en andermans gevoelens en drijfveren. Dat de kijker in het duister van de zaal terechtkwam en verzocht werd zijn mond te houden, was in zekere zin dus ook zijn eigen wens. De acteur was de enige die als het ware maatschappelijk aangesteld was om zijn hart op tafel te gooien, om zich letterlijk aan te stellen. Toch besefte ook toen iedereen dat het hier om een gezichtsbedrog ging. Om dat probleem op te lossen werden zo theorieën bedacht over suspension of disbelief. er werd even 'vergeten' dat het een spel was. Dat was iets wat men in de eeuwen daarvoor nooit uit het oog verloor. Integendeel: iedereen stortte zich aan beide zijden van het podium met overtuiging in het spel.
Grosso modo wordt er nog steeds op de negen-tiende-eeuwse manier gekeken, al staat het model aan steeds meer bevraging bloot. Er wordt echter ook zo gespeeld... Ook op het podium is er nog steeds een wijdverbreid geloof in de mogelijkheid van een spontane, 'echte' actie, die de hele persoonlijkheid van de acteur engageert op een manier die het spelmatige te boven gaat. Alsof dat spel op zich niet genoeg is. Aan het geloof in de mogelijkheid van een 'echte' gebeurtenis op het podium, die dan ook nog de kijker treft, kleeft dus een problematische erfenis, die verband houdt met wat zowel acteurs/dansers als publiek geloven of willen zien. En dus ook met wat ze niet willen zien.
etcetera 90 tf # 21
In november liepen in
Bij le roy kan je er gewoon niet naast kijken. Project/Projet opent met een bizar balspel, dat gespeeld wordt zonder bal. De gelijkenis met het eindbeeld van Antonioni's film
object van belangstelling, van verlangen aanwezig te stellen op de scène om een dialoog tussen de zaal en het podium op gang te trekken. Integendeel zelfs, men zou, met deze voorstelling in gedachten, kunnen stellen dat het ontbreken ervan juist de mogelijkheid opent voor een uitwisseling tussen acteurs en toeschouwers, hoezeer zij uiteraard in twee verschillende werelden leven die naar elkaar kijken.
Project/Projet ontstond uit Extensions, een eerder onderzoek van Le Roy. Daarin ging hij de betekenis en de mogelijkheidsvoorwaarden van improvisatie binnen de dans na. Zijn uitgangspunt was eenvoudig. Om een voorstelling die ontstaat uit improvisatie levendig te houden zou, idealiter, de repetitie moeten samenvallen met de voorstelling. Volgens dat utopisch uitgangspunt moet het moment zelf alles betekenen. Maar Le Roy besefte onmiddellijk dat het onmogelijk zou zijn een danser op podium volledig samen te laten vallen met zijn acties en dat ook nog met een publiek te kunnen delen. De notie 'spel' bleek veel beter dan 'improvisatie' in staat om te beschrijven wat dan wel gebeurde. Spelen is nauw verwant aan theater. Elk spel is ook een fictie: je speelt in alle ernst een rol, in het volle besef dat het niet 'echt' is. Een spel is een parallelle realiteit, die regels en gebruiken van de samenleving opneemt en transformeert op een ander vlak. In Extensions ontbraken echter vooraf gegeven spelregels, zodat de dansers uit de observatie van andermans handelingen een actie-strategie dienden te distilleren om vervolgens te kijken of die aansloeg. De spelregels ontstonden dus gaandeweg. Merkwaardig genoeg dachten toeschouwers vaak dat ze de spelregels doorhadden, hoewel dat, bij gebrek aan vooraf gegeven regels, onmogelijk was. Anderen voelden zich dan weer buitengesloten en haakten af.
De voorstelling, of het 'product' Project/Projet -Le Roy keert hier inderdaad terug naar de idee van een afgeronde voorstelling, een product- vertrekt vanuit deze frustratie over een gemiste communicatie. Mensen zoeken in het theater blijkbaar iets anders dan alleen maar het plezier om naar een spel te kijken, iets waarvan ze wel degelijk genieten bij een sportwedstrijd. Meestal wordt aangenomen dat de meerwaarde van het product theater tegenover
een wedstrijd ligt in de betekenis die eraan ten grondslag ligt. Dat is wat we overhouden, meenemen. Maar is dat wel zo? Is er zo'n betekenis nodig achter de betekenaars -acteurs, scenografie, kostuums- om theater iets te laten voorstellen? Is er, kortom, een 'tennisbal' nodig, of kunnen we het ook zonder stellen? Misschien niet. Om het in de woorden van Le Roy te zeggen: de inzet van deze voorstelling is het tonen van een 'sens dans In présence'.
Project/Projet toont op welk moment andere publieke evenementen als sportmanifestaties, rituelen, film, performances of plechtigheden theater of dans worden. Het stuk toont ook en vooral dat die verschuiving niet ontstaat door een inhoud die vooraf gaat aan de voorstelling. In Project/Projet wordt, bij wijze van extensie van Extensions, de parallel getrokken met een sportmanifestatie. Je ziet vele kleine wedstrijden, soms meerdere door elkaar, en bovendien worden ook punten omgeroepen. Door een reeks strikt formele ingrepen wordt echter de overgang van wedstrijd naar theaterspel duidelijk gemaakt. Het gaat telkens om expliciete, arbitraire wijzigingen in het spelverloop die tonen waar de speler acteur wordt en, als het lukt, ook waar de aanwezige in de zaal toeschouwer wordt. Op een bepaald ogenblik worden bijvoorbeeld letterlijk de rollen verdeeld: de spelers wisselen hun voornamen en dus ook hun identiteit binnen het spel uit. Andere ingrepen, zoals het verduisteren van de scène, verleiden de toeschouwer er dan weer toe om zelf het beeld af te maken. In de abstracte, zinloze bewegingen, die echter door een zorgvuldige manipulatie van hun opeenvolging en vorm 'bezienswaardig' gemaakt zijn, herken je het basisstramien van elke dansvoorstelling. Die draait in laatste instantie steeds om de manier waarop het gebeuren ons aankijkt en onze verbeelding tot leven wekt, zonder per se een verhaal of betekenis te bevatten.
22
® ® # etcetera 90
theater, met alle bijhorende attributen. Dat is komisch, maar ook in zekere zin obsceen: wat er vingerdik op ligt is na het voorgaande nog moeilijk te aanschouwen.
Op het eerste gezicht trapt Collect-if by Collect-if met open ogen in de val die Le Roy zo polemisch te kijk stelde in zijn Extensions. De voorstelling is inderdaad een aaneenschakeling van scènes die hun improvisatorische oorsprong nauwelijks kunnen verhullen en ogenschijnlijk zelfs als los zand aan elkaar hangen. De voorstelling zelf fixeert dat moment van improvisatie en maakt het herhaalbaar. (Tot enkele uren voor de première werd weliswaar nog druk gesleuteld aan de samenhang van het stuk, maar toch...) Maar van onmiddellijkheid is geen sprake meer. De vraag die deze voorstelling initieert is een totaal andere: is het nog mogelijk om als een collectief te denken en te werken na de ineenstorting van alle ideologische systemen die gebouwd zijn op de idee van een collectief? Wat houdt dat dan in? Heeft dat ook een politieke betekenis? En hoe bepalen de verschillende geschiedenissen van
DE WIJZE waarop de groep op scène verschijnt is alvast een haast schreeuwerige affirmatie van het collectief-idee. Allen dragen hetzelfde blauwe mao-hemdje in ruw katoen boven een beige broek van westerse makelij. Hemd en broek zijn elk op zich een symbool van een bepaalde bevrijding, een marxistische en een westers-liberale, die geëindigd is in een stringente groeps-dwang. We zijn vrij om te zijn zoals de anderen. Vraag is dan natuurlijk: wat is een collectief dan
waard, aan welke zijde van de ondertussen geslechte ideologische barrière men zich ook bevindt? Het pad van de groep liep inderdaad niet over rozen. Naarmate het werkproces vorderde, bleek de 'vrijheid' om samen en elk voor zich de verantwoordelijkheid te nemen voor een voorstelling steeds moeilijker te dragen. De uiteindelijke voorstelling toont dit ook. In een scène met Ugo Dehaes en
Je kan je levendig inbeelden dat een dergelijk samenzijn in 'vrijheid' een hel is. Voorstellen verliezen bijvoorbeeld, in het intensieve zoeken naar een gemene deler of een wederzijds begrip, hun scherpte of zelfs hun samenhang. Er is een scène waarin vier vertellers naast elkaar op de grond liggen om een verhaal te vertellen. De ene heeft
nauwelijks een halve zin gezegd of de andere neemt al over, maar blijkt telkens weer vanuit een ander perspectief of zelfs een volkomen verschillend verhaal te denken. Die scène wordt gevolgd door een dans die zich in quasi-totale duisternis afspeelt. Alsof de performers inderdaad in het duister tasten over wat ze aan het doen zijn. (Er is een andere verklaring voor deze scène: ze doet ook een appèl aan de verbeeldingskracht van de kijker, ze zet hem rechtstreeks voor zijn eigen verantwoordelijkheid, en is daarmee zeer verwant aan een gelijkaardige verduisterde scène in Le Roys Project/Projet, maar daarover verder meer). Het boeiende van deze voorstelling is inderdaad dat haast elke scène voor meerdere interpretaties vatbaar is in een immer verschuivende dialectiek van woorden en beelden. Deze disparate hel valt alleen te dragen als er ook momenten van eendracht zijn. Dat kan een gewild zoeken naar nest-warmte zijn, wat uitmondt in de constructie van een tribale identiteit. Zo krijg je in het begin van de voorstelling een haast kinderlijk-naïeve allusie op dat idee als de spelers al bewegend eikaars kleren aan- en uittrekken. Ook dat beeld krijgt op het einde een echo als Eynaudi en Hrvatin zich uitkleden en eikaars kleren aantrekken. Gelijkheid betekent, na de transitie via het naakte lichaam, ook de mogelijkheid van een verschil.
BIJ DE VOORSTELLING hoort een boekje waarin het traject dat de groep afgelegd heeft nauwgezet in kaart gebracht werd. Dat logboek mondt uit in een vijf-puntenmanifest dat samenvat wat ondanks alle verwarring en dwaalsporen de artistieke en politieke relevantie van dit werk is gebleken. Het programma waarmee deze groep eindigde is, eerder dan een samenwerkingsprotocol, de blauwdruk van een utopische, politieke gedachte. Het gaat de groep, naar eigen zeggen, om contacten in plaats van contracten. De groep gaf zichzelf ten eerste alle tijd om (g)een beslissing te bereiken, zonder zijn toevlucht te nemen tot klassieke beslissingsmechanismen van de parlementaire democratie zoals stemmen of veto's. Als het kon, werden ook machtsspelletjes kortgesloten. De resulterende babylonische spraakverwarring namen zij voor lief. Bleek immers dat de verregaande inmenging van elke deelnemer in de voorstellen van de anderen bijzonder productief bleek om de eigen denkwijzen en voorstellingen te vernieuwen: 'Je leert je in te leven in het standpunt van een ander.' De groep nam dus -punt twee- tevens de verantwoordelijkheid voor de eigen mentale onzekerheid die volgde uit het erratisch werkproces, én -punt drie- voor
etcetera 90 tf # 23
Project/
de inefficiëntie van dat werkproces. En hier komt de kat op de koord. Voor de groep is die inefficiëntie een soort geuzendaad: ze steken hun tong uit naar de manier waarop zaken in de westerse samenleving beredderd worden. Daar zijn organisaties volgens hen zo gestructureerd dat iedereen zeer efficiënt binnen een groep zijn deeldomein, zijn specialisme heeft. Anderen worden niet verondersteld daar aan te raken. Bij Collect-if geldt het omgekeerde. Iedereen kan binnendringen in het 'domein' van de andere, en doet dat ook. Dat is ook een hemelsbreed verschil met de gang van zaken in gewone dansgezelschappen, waar beslissingen, ook artistieke, in een collectief vaak op pragmatische basis genomen worden. Die werkwijze bestempelt Collect-if als een 'contractuele' houding tegenover het werk. Bij deze groep is er echter maar één contract: je doet mee of je doet niet mee. Al wat dan volgt gebeurt op basis van het 'contact' dat je met de ander ontwikkelt.
De politieke betekenis van het werk ligt in het verlengde hiervan. In de neo-liberale wereld, stelt de groep, koopt iedereen zijn vrijheid om niet met de andere in contact te moeten komen. Individuele eigenschappen als tolerantie en vrij-
heid worden hoog gewaardeerd, maar verhelen dat zo problemen op afstand gehouden worden. Het is een verkapte vorm van cynisme. Uiteindelijk is het pas als in de achtertuin van de verlichte westerse burger een hinderlijke vreemdeling de rust verstoort, dat er sprake is van contact. Maar uiteraard is dat niet per se een geslaagd contact. In het werkproces van Collect-if is dat verstoppertje spelen onmogelijk. Iedereen blijft verantwoordelijk voor zijn verhouding met de andere groepsleden, ook al is die geen succes. Het is dus niet door wantoestanden in de buitenwereld te hekelen dat dit theater maatschappijkritisch werkt. Elke expliciete inhoud werd zelfs doelbewust geweerd. Hrvatin stelt het lapidair: 'We spreken niet over de buitenwereld. We creëren geen betekenis, maar zijn zelf, in wat we doen, betekenis. Dat moet je niet verwarren met navelstaarderij.' Eynaudi legt dit naast het werken in een ander gezelschap: 'Je kan een choreograaf te kennen geven waaraan je twijfelt, maar die twijfel is steeds gerelateerd aan een bepaalde scène. Terwijl het hier om de twijfel op zich gaat'.
Het vierde punt is even polemisch. Hoe meer vrijheid, hoe zwaarder de dingen worden. Als alles mogelijk lijkt, is in werkelijkheid niets
mogelijk. Ondanks alle openheid moet men zich er ook bij neerleggen dat er steeds in de vertaalslag tussen individuen, in de communicatie, ontzettend veel verloren gaat. Nog meer gaat verloren in de vertaling naar de toeschouwer. Die kan enkel nog vermoeden wat in het geding was tijdens het werkproces. Maar dat is geen reden om dit probleem toe te dekken. Dat is ook het laatste programmapunt:'Being in by being out'. Hoe penibel ook, de groep bleef weerstand bieden aan het verlangen om volledig op te gaan in het geheel, om alle twijfels terzijde te schuiven. Ze bleven eikaars betrokkenheid op de proef stellen. Geen lieve vrede dus.
De voorstelling is zo op zijn manier een kritische commentaar op het gemak waarmee collectieven dezer dagen voorstellingen maken. Professionalisme komt hier in een eigenaardig daglicht te staan, als een beslissing om elkaar de ruimte te geven om te scoren zonder zich te ver te engageren in een doorgedreven articulatie van een inzicht. Maar wat is dan het inzicht dat hier komt bovendrijven, afgezien van het polemische vijf-puntenstate-ment? Is dit uiteindelijk meer dan een zeer ern-
24
Project/Projet xavier le roy foto
stig opgevatte, maar uiteindelijk zeer klassiek gerepresenteerde improvisatieslag? Nagenoeg alle voorstellingen van collectieven delen immers een kwaliteit die ontbreekt in een theatervorm waarbij één overkoepelende zienswijze de gebeurtenissen stuurt. Door hun persoonlijkheid, hun manier van zijn mee in het geding te brengen, geven ze steeds een min of meer expliciete representatie van ons gedrag buiten het theater. Ze theatraliseren het theater van alledag. Dat gebeurt hier ook. Maar er is, door de briljante montage van de voorstelling, ook iets meer. (Al zou die montage volgens de groep haast bij toeval ontstaan zijn, ze werd dan toch gestuurd door een zeer juiste intuïtie).
Er zijn zeven performers, maar aan beide zijden van de scène staan de hele voorstelling lang vier stoelen, één teveel dus. Die lege plek krijgt aanvankelijk een schijnbare verklaring. Ugo Dehaes leest een brief voor van iemand die zelfmoord pleegde omdat hij het leven als totaal zinloos ervaarde. Niemand komt daar nog op terug. Integendeel: zoals al bleek lanceren de deelnemers het ene voorstel na het andere om de leegte van de scène, en vooral hun positie daarin, juist wel zin te geven. Maar
net op het ogenblik dat je je begint af te vragen wat deze artistieke navelstaarderij met de kijker te maken heeft, wat je 'belang' als kijker is, kijkt de voorstelling letterlijk terug.
project/projet
concept
met
Dominguez,
Sequette,
Munduate,
Kobe Matthys,
muziek
productie in situ productions (D),
en een heleboel coproducenten
project/projet was op 21 en 22 november 2003 te zien
in het
collect-if by collect-if
met
COLLECT-IF was op 19,20 en 21 november 2003 te zien
etcetera 909®$
25
Auteur Pieter T'Jonck
Publicatie Etcetera, 2004-02, jaargang 22, nummer 90, p. 21
Trefwoorden hrvatin • xavier • groep
Namen Alice Chauchat • Alix Eynaudi • Amaia Urra • Anna Koch • Blow-Up • Borut Cajnko • Brussel • Carlos Pez Gonzalez • Christine De Smedt • Collect-If • Collect-if by Collect-if en Project • Dieter Rüchei • Dieter Rüciiei • Emil Hrvatin • Gent • Geoffrey Garrison • Graal van • Igor Delorenzo Omahen • Juan • Kaaitheater • Kangro • Katarina Stegnar • Le Kwatt • Linda Suy • Ljubljana • Léonard de Léonard • Marina Abramovic • Mart • Maska • Meyerhold • Miran Sustersic • Märten Spângberg • Nadia Cusimano • Natasa Zavolovsek • Nejc Sähe • Oost- • Paul Gazzola • Pieter T'Jonck • Pirkko Husemann • Projet Xavier • ROY EN COLLECT-IF • Raido Mägi • Raquel Ponce • Rebecca Murgi • Rosas'-scène • Rosas- • Sarah Bernhardts of de Keans • Sloveense • Susanne Berggren • Tino Sehgal • Ulay • Varinia Canto Vila • Vooruit • West-Europa • Xavier Le Roy
Development and design by LETTERWERK