Archief Etcetera


Drijvende koloniën



Drijvende koloniën

Drijvende koloniën

Clara Van den Broek

Tijdens mijn universiteitsjaren heb ik, via het toenmalige Erasmusprogramma, een tijdlang bij een stokoude Franse dame in Avignon gelogeerd. Madame Bergier. Zij sleepte de grandeur van een verloren tijdperk met zich mee, een tijd van hoge cultuur, van welgestelde, welopgevoede bourgeoisie. Ze woonde in een gigantisch huis, met ommuurde tuin. In de inkomhal hingen een paar apenschedels, een neushoornkop en een tiental Afrikaanse speren. In mijn kamer diende een Afrikaanse schildpad als luchter, in de balzaalachtige kamer van mijn studiegenote de bek van een zwaardvis. Onze halfzwarte Frans-Beninse collega logeerde op de vroegere bediendengang, net als het Mozambikaanse meisje later op het jaar. Op een avond zat ik samen met Madame Bergier naar het journaal te kijken op Antenne 2 (toen nog op de kabel), toen ze zich naar me omdraaide en plots uitriep: 'Mais enfin, mademoiselle, combien de colonies nous reste-t-il?! Aucune!' Ze riep het vol ontzetting, alsof ze pas tot het indringende besef was gekomen. Ietwat onthutst antwoordde ik: 'En effet, madame'.

Onlangs ging ik in de Kaaitheaterstudio's kijken naar alma txina, een project uit het dansluik van Africalia 03, gerealiseerd in samenwerking met het Mozambikaanse cultuurcentrum Culturarte, het Portugese Danas na Cidade en het Europese netwerk Départs. Voor dat project reisden vijf choreografen, allen ex-studenten van of leraars aan de Brusselse dansschool PARTS, naar Maputo, de hoofd-

stad van Mozambique. Daar ontmoetten ze lokale, niet-professionele, jonge dansers. Elk van de choreografen gaf een workshop van twee weken aan aparte groepjes dansers, waarna elke choreograaf met 'zijn/haar' studenten een korte voorstelling creëerde. De choreografen zijn: Thomas Hauert (CH), Isabelle Deke-yser (B), Arco Renz (D), Riina Saastamoinen

(Finland), George Khumalo (Z.Afrika). De Mozambikaanse dansers zijn: Célia Ruco, Edna Jaime, Timóto Maposse, Macario Tomé, Alberto Jacinto, Elias Banze, Lionel Tembe, Moisés Marcelino, Sérgio Mandlate, Teresa Choco, Berta Mabilane, Jorge Ndlozy, Benedito Cossa, Idio Chicava, Janete Portugal, Hora-cio Macuacua, en Domingos Bié.

Ik bekeek deze voorstellingen in een houding zoals ik de meeste dansvoorstellingen bekijk: het notablokje op de schoot, de pen in de hand, de bril op de neus. Maar ik wist nog niet wat me te wachten stond. Van zodra de eerste voorstelling goed en wel van wal was gestoken, bekroop het mij. Wat moest ik in godsnaam opschrijven? Waar moest ik precies naar kijken? Wat moest ik eigenlijk denken? Hoe moest ik analyseren? Mocht ik wel verveeld zijn? Mocht ik de neiging voelen in slaap te vallen? Snel sloeg ik mijn mentale boeken open. Hoe zat dat nu weer met die dansgeschiedenis? Van waaruit kwam onze moderne dans? Wat was de typische taal van de choreografen in kwestie alweer? En wat weet ik van 'l'Afrique profonde'? Hoe danst men in Afrika? Wat willen deze dansers eigenlijk? Wat zijn ze gewoon? Hoe ongewoon of hoe gewoon is wat ze hier doen?

Ha maïs (There's more) THOMAS HAUERT i.k.v. alma txina (a soul for dance) CULTURARTE & DANCAS NA CID/

4

O O O etcetera 87



Wat doe ik hier eigenlijk? Waarom heb ik uit het dansaanbod van Africalia 03 precies dit alma txina-project uitgekozen? Waarom ben ik naar geen enkele volledig Afrikaanse productie gaan kijken? Luiheid? Waarom ben ik trouwens nog niet ingegaan op het nauwelijks aflatende gezeur van mijn man om met hem naar Afrika te reizen - Afrika, waar hij zijn hart zogezegd aan heeft verloren? Als ik naar hem had geluisterd, had ik nu tenminste een idéé gehad van de Afrikaanse context. Al zou ik dan naar Centraal-Afrika zijn gereisd, en niet naar Mozambique, vanwaar deze dansers afkomstig zijn. Stel je voor dat een Afrikaan naar Italië reist, en dan conclusies trekt over de Noord-Nederlandse dans. Dat is dus wat ik zou doen. En dat is wat ik doe. Al wat ik weet van Afrika: de documentaires over 'hun' woningbouw, de Afrikaanse doek die ik gekocht heb om mijn baby in te dragen, het Afrikaanse gebatikte kleedje dat in de kast hangt, de cursus Afrikaanse dans waarover ik een vriendin heb horen vertellen, waarna ik dat soort dans in mijn woonkamer begon te imiteren, de Afrikaanse beeldjes die mijn nonkel aansleept vanop zijn tientallen werkreizen rond de viskweek in Afrika, de verhalen over aids, de smaak van maniok in een Gents wereldrestaurant, de Afrikaanse

man die mij ooit ten huwelijk vroeg, Zwarte Piet, de foto's van ons Foster Parents-kind, de foto's op die brede kalenders die je in de Wereldwinkel kan kopen, de manier waarop Afrikaanse vrouwen hun kinderen grootbrengen, tenminste zoals dat verteld wordt in de Kraamvogel, het alternatieve moeder- en babycentrum in Antwerpen, alles, enfin, wat in de verste verte met Afrika te maken heeft en wat mijn idee van Afrika met stukjes en beetjes heeft samengesteld - dat alles sleep ik mee in dat ellendig kleine zaaltje van de Kaaitheaterstudio's. En ik heb het gevoel dat mijn zitje onder mij begint te wiebelen. Ik heb het gevoel dat mijn hoofd almaar langwerpiger wordt en uitgroeit tot een sliert die krult in de vorm van een vraagteken, met allemaal kleine vraagtekentjes rond, vertrekkend vanuit mijn hele lichaam, dat niet meer weet wie het is, of hoe het moet antwoorden op die dans die daar getoond wordt, die nochtans zo vreemd niet is en zeker niet altijd fantastisch goed. Ik put mij uit in gelijkheids- en verschildenken: Ah dit is van ons, ah dat is typisch Afrikaans, ah dit is de taal van die choreograaf, ah dat is toch wel een manier van bewegen die wij niet zouden hanteren, die wij niet kennen.'

Maar nogmaals, 'l'Afrique, qu'est-ce que j'en sais, moitf wil ik roepen. Neem nu die dansers. Het zijn stuk voor stuk goede dansers, objectief gesproken (eindelijk iets objectiefs!). Ze schijnen elk spiertje en botje te beheersen, en dus zijn het goede dansers. Ze hebben bovendien podiumprésence. Maar ze zijn ook vrij, ze zijn lenig, hun ledematen lijken veel losser in hun gewrichten te hangen dan die van ons. En daar ga ik: 'Dat komt misschien omdat zij die verschrikkelijke disciplinering sinds de Renaissance niet hebben gekend, hun lichamen zijn niet ingesnoerd, zij moesten niet met hun ellebogen dicht bij hun lichaam aan tafel zitten! En zeggen niet zowel de cursus Afrikaanse dans van mijn vriendin als de handleiding Afrikaanse babydraagtechnieken, dat de lichaamsbeleving in Afrika (een continent x maal zo groot als Europa, maar goed: de lichaamsbeleving in Afrika...) helemaal anders is dan bij ons. Jaja, dat moet het zijn. Het is een vrijheid die wij verloren hebben, en waar de moderne dans zo lang en zo hard heeft naar moeten zoeken, om ze terug te vinden op de bodem van ons lichaam. Ons "natuurlijke", "oorspronkelijke" lichaam.' Wat een flauwekul, het is zonneklaar dat deze Afrikan-se dansers net zo geculturaliseerd zijn als iedere Europese danser, alleen hebben ze een andere geschiedenis, een andere inbedding.

Gelukkig kom ik gaandeweg toch tot een aantal meningen. De enige choreograaf die de dialoog echt is aangegaan is Thomas Hauert. Het is alsof Hauerts bewegingsonderzoek een antwoord gevonden heeft in de lichamen van de Mozambikaanse dansers. Hauert is steeds op zoek naar onvermoede bewegingen. In de lichamen van deze dansers vindt hij een goudmijn aan beweeglijkheid. Tevens is hij vrijwel de enige bij wie het eindproduct niet geforceerd aandoet in het keurslijf van de voorstellingsvorm. Toegegeven, het is duidelijk dat hij zijn eigen dada's op de dansers heeft losgelaten. Maar dat is nu eenmaal het eigene aan choreograferen. Bij Hauert voelt het echter niet aan als een krachtmeting, een disciplinering, een figuurlijke 'christianisatie', wat bij vele anderen wél het geval is. Bij Arco Renz, bijvoorbeeld, hoewel de clash uiteindelijk wel interessant wordt naar het einde van de voorstelling toe. Toch heb je niet echt het gevoel van een wederzijdse bevruchting. Veeleer gaat het hier onr: 'hoe kan ik deze dansers verder brengen?' Maar verder dan wat? Verder naar waar? Naar ons? Waarom?

iONCALVES

5



Act One/Acto um ARCO RENZ i.k.v. alma txina (a soul for dance) CULTÜRARTE & DANCAS NA CIDADE foto jorgé concalves

Bij Isabelle Dekeyser werkt de voorstellings-fonnat behoorlijk tegen. Alles wordt gekneed naar overgangen toe, naar begin- en eindpunten, naar betekenis. Bij Riina Saastamoinen loopt dat streven naar een betekenisvolle voorstelling beter af. Ze heeft een mooi poëtisch werkje afgeleverd, dat ze echter bijna evengoed zelf had kunnen dansen. Dan had het wel ander materiaal opgeleverd, maar de premissen zijn hier zo eigen aan Saastamoinen dat ik me afvraag of er op dat vlak een uitwisseling heeft plaatsgevonden. En in Khumalo's stuk, streng en repetitief, vraag ik me af of de dansers het zelf leuk vinden.

Maar buiten die algemene bedenkingen, ben ik van niets zeker. Misschien zie ik allerlei contextgebonden dingen niet? En vind ik daarom sommige passages niet zo interessant? Hoe komt het dan dat die zogezegd oninteressante passages mijn geest toch op volle toeren doen draaien, en mij op die manier een ervaring bezorgen die zelfs goede voorstellingen me vaak niet geven? Waarover gaat dit project eigenlijk, over hen of over mij? Over mij? Heb ik daar dan om gevraagd? Trouwens, wat is dit eigenlijk voor een project? Waarom eigenlijk een groep Europees (Brussels) geschoolde

makers naar Mozambique sturen? Om de dansers daar uit hun 'beperktheid' te halen? Waarom geen Afrikaanse makers naar hier halen om onze makers/dansers uit hun beperktheid te halen? Stel je voor dat een Afrikaans choreograaf hier een workshop zou komen geven, en tijdens een nagesprek zou zeggen: 'Ik wilde ze een aantal methodes bijbrengen zodat ze later zelf nieuw dansmateriaal kunnen creëren.' Stel je voor dat een Afrikaanse choreograaf ons zou komen leren hoe betere dansvoorstellingen te maken, aan ons hier in het centrum van de hoogontwikkelde danswe-reld, in Brussel, dansstad der danssteden! Arco Renz zag het zelf in. Tijdens een nagesprek zei hij vertrokken te zijn van concepten, vormen en ideeën die de Mozambikaanse dansers vreemd waren, zoals traagheid bijvoorbeeld. Het resultaat leek inderdaad op een disciplinering, waarbij de spanning tussen eigen en vreemde elementen ('eigen' en 'vreemd' in te vullen naargelang het standpunt van waaruit je het bekijkt) best wel interessant was. Maar Renz gaf zelf toe dat hij de volgende keer op een andere manier te werk zou gaan, namelijk meer vanuit een dialoog. Hij wilde geen uitgangspunt meer opleggen dat hen vreemd

was, maar vertrekken vanuit henzelf. 'Aha', dacht ik, 'dat is een goed idee. Dan kunnen we beter zien hoe deze mensen dansen.' Maar waar verheug ik me eigenlijk op? Verlang ik naar het vreemde, het exotische van deze dansende lichamen? Verlang ik ernaar beter naar hun glanzende huid te kunnen kijken? Wil ik me nog meer laten verwonderen door het feit dat hun gezichten bij een zwakke belichting veel minder zichtbaar zijn dan blanke gezichten? Wil ik de geprojecteerde vrijheid voelen door naar hun 'eigen' bewegingen te kijken? Kick ik op het vreemde? Kan ik dan niets, maar dan ook niets zien, los van dit uitputtende verschil- en gelijkheidsdenken? Is er dan geen ander kijken mogelijk? Zwetend van onzekerheid en inspanning verliet ik de zaal. Ik wist slechts één ding: Madame Bergiers ontzetting was ongegrond. 'II nous reste bien des colonies: les colonies de l'esprit.' Maar het zijn drijvende eilanden, nergens aan vastgeankerd, brokstukken in het sneeuwdoosje van ons hoofd. Ze zullen er nooit uit weggeraken.


Development and design by LETTERWERK