Archief Etcetera


Het Litteken Lip



Het Litteken Lip

‘Zijn wij het die de woorden

verzinnen, of zijn het de woorden

die ons verzinnen?' Pieter De Buysser schreef een poëtisch-filosofische tekst. Wouter Hendrickx, Adriaan Van den Hoof en Geert Van Rampelberg maken er een plezierige voorstelling van, een speelse aanzet

tot een intrigerende zoektocht.

Drie acteurs in maatpak vertellen hoe elk van hen anderhalf jaar geleden een brief in de bus kreeg, op 10 januari 1790 afgestempeld in Koningsberg. ‘In de brief stonden zowel de sporen van ons verleden, als de voorafspiegelingen van onze toekomst.' Wouter Hendrickx, Adriaan Van den Hoof en Geert Van Rampelberg beschrijven hun ontreddering en hun vergeefse pogingen om aan deze voorbestemdheid te ontsnappen. Daarbij maken ze gretig gebruik van alle mogelijke theatrale verteltechnieken, maar telkens hun spel uit de bocht dreigt te gaan neemt een andere acteur het verhaal over, wat een relativerend effect heeft.

De voorstelling intrigeert van meet af aan door de combinatie van ongecompliceerd spel en raadselachtige tekst. Zo luidt één van de eerste zinnen in de beschrijving van de brieven: ‘Het werkwoord “zijn” kwam er niet in voor.' De zin misstaat niet in het absurde verhaal, maar echt gratuit lijkt hij toch ook weer niet. Ook het einde maakt nieuwsgierig:

zafir:

In elk van onze brieven verschenen na negen dagen en negen nachten, onderaan de steeds veranderende tekst, twee

blijvende zinnen:



ginvid:

Ziehier de woorden die jullie verzinnen.

ginvid:

Zijn wij het dan die de woorden verzinnen, of zijn het de woorden die ons verzinnen?

zafir:

En daaronder stond:

ginvid:

Door hen met hen en in hen,

zal het litteken lip verschijnen.

zafir:

Dat is nu anderhalf jaar geleden.

We hebben geprobeerd om nadien ons leven elegant verder te zetten.

‘Door hen met hen en in hen', de acteurs dreunen het af als waren ze in de mis. En waar mag dat litteken lip wel op slaan?

Het tweede ‘bedrijf', met als titel De vertelde vertellers, geeft niet meteen antwoord. De acteurs gooien het over een heel andere boeg. Ze stellen zichzelf en iedereen die bij de productie betrokken is voor, inclusief de verantwoordelijken voor tourneeplanning, verkoop en boekhouding. Ook hier weer die relativerende toon: ‘Van de promotieteksten werd u niet veel wijzer, en de schrijver heeft een reputatie van moeilijk en ontoegankelijk te zijn, maar u hebt alle vertrouwen in de acteurs, en naar het schijnt is het niet erg als je niet alles begrijpt.' Het einde van dit korte intermezzo leidt meteen het volgende ‘stukje' in: ‘Kijk, daar is “Zafir”, hij ziet een minister-president en zijn generaal, en hier is “Kaftast”: hij verzint zich een veldslag in de woestijn. Zie wat die brief met hen doet.'

De man die geen plaats innam

kaftast:

Generaal Asttenville?

zafir:

Tot uw dienst!

kaftast:

Wat weet jij van de man

die geen plaats innam?

zafir:

Niets!

kaftast:

Uitstekend. Vertel me alles wat je niet weet.

zafir:

Wel: de Semieten rukten op tegen de Westflank, achter hen daalden donkere stofwolken gevaarlijk neer op de granaatappels. Een kilometer verder zaten de Arabieren in de bomen en in de spleten van de rotsen, hun vrouwen hadden zich in de waterputten verstopt, hun tongen lilden, Ondertussen verzamelden de kinderen ratten die ze de mannen aanreikten op lange spiezen. (…)

Wat doen de brieven met hen? Ze laten hen vertellen. Wat begint als een mop, gaat al gauw over in een episch verhaal met western-allures en Duizend-en-één-Nacht-ingrediënten.

Wanneer Zafir stilvalt, dringt Kaftast aan: ‘vertel eens hoe gaat het verder, wat gebeurt er in het donker, details wil ik, Asttenville, hoe worden de lijken verdeeld, wat doen ze met de tanden, en de kinderen, (…).'

kaftast:

Ik wil het weten, generaal Asttenville, alles: het woeste reciteren van hun ware naam, hoe ze precies mekaars snorren en pijpenkrullen in brand staken, het banket achteraf, de hitsige gebeden.'

zafir:

Nee, nee, ze trapten per ongeluk in de man die geen plaats innam.

Bastelbach en Dash stonden tegenover mekaar, in zinderende hitte, arm omhoog, slagader tegen slagader en de kin in de lucht. Maar de zon begon te kietelen in de neus van Bastelbach, hij vervloekte die ordinaire puist in het zwerk en voor hij het wist hield hij het niet meer en niesde, met de schok trok zijn dolk in de hand van Dash een snee, onmiddellijk zei Bastelbach oei oei sorry ik moest niezen, ‘t is niks, ‘t is niks zei Dash.

Ze keken mekaar aan, een fractie van een seconde vergaten ze wie ze waren, waren zij zelf nergens want even, heel even, was de man die geen plaats innam overal.

kaftast:

Fout! En dan bloed, ja! Blijf bij u eigen Asttenville! De semietenbroeders gritsen hun gilettemesjes uit hun zakken en

in een wip hangen de Arabische oogleden in snippers, ja!

De wraak is giftig en fijntjes, (…)

Welk verhaal vertellen ze? Het verhaal dat ze willen horen? Het verhaal dat ze al kennen? Welk verhaal kennen ze? Welk verhaal staat er geschreven? Vertellen ze het verhaal dat geschreven staat? Ook de acteurs worden er tureluurs van. In het vierde ‘stukje' – met de welluidende titel In de knel – zegt Wouter: ‘Ik denk aan de brieven, ik denk dat ik de brieven heb bedacht, ik denk dat de brieven mij laten denken dat ik de brieven heb bedacht. Maar wat is het dat ze willen? Willen zij, of heb ik hier ook nog iets te willen?' Onze jonge speurders verlangen naar huis, gezelligheid, kameraadschap. Maar ze krijgen bezoek…

De opbouw van Pieter De Buyssers tekst houdt het midden tussen collage en feuilleton. Negen van de twaalf ‘stukjes' zijn verhalen. ‘Fabels' noemt De Buysser ze, en hij geeft ze passende titels: De man die geen plaats innam, De kennis, De vergeten herinnering, Zafirs tevoorschijnverdwijntruk, De douanier, De rechtvaardige man, De minnaar en de urne, De laatste fabel. Zijn fabels plukken gretig uit ons collectieve geheugen, dat is opgebouwd met sprookjes, allegorieën, strips, animatiefilms, jeugddetectives, sofismen, mythen, leerstukken, cabaret, westerns, klassiekers uit literatuur en theater, enz. De Buyssers sterkte is dat hij nooit letterlijk citeert. Stijlfiguren en andere kenmerkende bouwstenen gebruikt hij om zijn eigen verhaal te vertellen. Of beter gezegd: om in zijn eigen poëtica de onmogelijkheid van een ‘nieuw' of ‘eigen' verhaal te vertellen. Gekende uitspraken parafraseert hij tot ze niet méér lijken dan een poëtische absurditeit. Pas wanneer je doorkrijgt waar het hem om te doen is, ontdek je waar een zin als ‘Het werkwoord “zijn” kwam er niet in voor' voor staat.

Niets is wat het lijkt. Shakespeare speelde ermee. Kant onderbouwde de stelling in zijn indrukwekkende filosofische theorieën. Zijn stelling dat het Ding an Sich niet bestaat, veroorzaakte een Copernicaanse omwenteling in het denken vanaf het einde van de 18de eeuw: wij hebben slechts te maken met de verschijnselen, dat wil zeggen met een werkelijkheid zoals zij voor ons is, doordat zij door ons – door de inrichting van ons kenvermogen – is. De geest van Kant waart door Het Litteken Lip. Niet voor niets produceert Pieter De Buysser zijn theaterwerk onder de naam van de knecht van de filosoof van Koningsberg, Lampe. En dat het stuk in juist evenveel stukjes uiteenvalt als Kants ‘categorieën' zal toch ook geen toeval zijn zeker? Na het genot van de voorstelling is het een uitdagende en plezierige bezigheid om aan de hand van het tekstboek te trachten ontdekken in het teken van welke categorie elk stukje van Het Litteken Lip staat. Ik ben er nog niet uit en misschien lukt het ook niet echt, want het denken na Kant heeft niet bepaald stilgestaan en dat weet filosoof Pieter De Buysser natuurlijk als geen ander. Kants ‘categorieën' of ‘grondvormen van het verstand' zijn twaalf manieren waarop het verstand verbindingen aanbrengt in ‘de menigvuldigheid van de aanschouwing': eenheid, veelheid, alheid, werkelijkheid, ontkenning, beperking,… Volgens Kant berust deze verbindende functie van het menselijk verstand op de ‘eenheid van het zuivere zelfbewustzijn', het bewustzijn van de eenheid van ons bewustzijn. Twee eeuwen later is het geloof in deze eenheid zoek en zijn ‘versplintering' en ‘deconstructie' de centrale begrippen geworden. De mens is in staat om zich bij wijze van spreken binnenstebuiten te keren en van alle kanten te aanschouwen, maar het eenheidsperspectief is zoek.



Zafirs tevoorschijnverdwijntruk

zafir:

Ik ben nog nooit zo eenzaam geweest.

Er was niets en niemand die me iets vroeg. Ik heb mijn hand in mijn mond gestoken. Alles kon, in mijn keel, overal kon ik heen en ik kon alles laten, in mijn slokdarm, ik heb de binnenkant van mijn romp gevoeld: leeg. Ik ben met mijn hand naar boven gegaan, niets dat het me belette, niets dat het me vroeg, de binnenkant van mijn schedel, mijn hoofd: leeg. Ik heb mijn hand laten zakken, door mijn keel, een stuk van mijn pols heb ik mijn mond in geschoven, ik ben nooit zo alleen geweest, mijn hand heb ik naar mijn hart bewogen, een nat omhulsel in een lege ruimte, ik heb mijn elleboog in mijn mond gestoken zodat mijn hand mijn hart heeft kunnen open breken, dat was leeg, mijn arm heb ik tot aan mijn schouder in mijn mond laten glijden, mijn vingers hebben de lege binnenzijde van mijn hart verkend, een ruimte zonder omtrek, gelijk welk punt was het middelpunt, (…) Mijn hals en mijn hoofd glipten in mijn mond, mijn borst en dan mijn benen gleden over mijn lippen naar binnen, ik viel in mijn bodemloze mond dwars door mijn eigen leegte recht in mijn hart in mijn hart in mijn hart, viel ik tot daar waar ook mijn verlatenheid mij heeft verlaten, en ik was waar ik niet meer was.

Terwijl Wouter Hendrickx de tekst zegt, zie ik de verwrongen figuren van Francis Bacon, opgebouwd vanuit meerdere perspectieven tegelijk, voor me. De hele voorstelling lang zie ik beelden, beelden, beelden. Bij De douanier versmelten de Sfinx van Thebe, de wachters van het land van Oz, de soldaten van Wonderland en de ambtenaren van Kafka in elkaar tot er niet méér van hen overblijft dan een denkbeeldige scheidslijn tussen droom en werkelijkheid. Toch worden al deze beeldenverstrekkers nooit bij naam genoemd of door het spel van de acteurs gesuggereerd.

De verbeeldingskracht van Het Litteken Lip is bijzonder groot, en dat is in even grote mate de verdienste van de auteur als van de acteurs. Pieter De Buysser heeft een vernuftige tekst geschreven, waarvan je in eerste instantie geniet omwille van de zinnelijke en vrolijke poëzie, maar die je naderhand nog heel wat intellectueel plezier verschaft. ‘Lampe' heeft de boodschap van zijn meester Kant goed begrepen: ‘Begrippen zonder zinnelijke voorstellingen zijn leeg, maar zinnelijke voorstellingen zonder begrippen zijn blind.' Deze stelling is zonder meer ook toepasselijk op het theater. Acteurs ‘verzinnelijken' ideeën, door hun stem aan de tekst te geven, door hun lichaam in te zetten en gebruik te maken van allerlei theatertechnieken en -middelen. Wanneer het spel een doel op zich wordt, krijg je evenwel een ‘blinde' voorstelling. Aan het begin van Het Litteken Lip koketteren de acteurs nog met hun beheersing van allerlei verteltechnieken. Doorheen het spel van Adriaan Van den Hoof zag ik leermeester Jan Decleir aan het werk en kreeg ik beelden van De tijger en andere verhalen voor ogen. Deze ‘vergeten herinnering' werd echter al gauw afgelost door een stoet van beelden die door de tekst van Pieter De Buysser op gang werd getrokken. De jonge acteurs hebben begrepen dat het litteken lip hun belangrijkste instrument is om verhalen tot leven te wekken. De techniek waarmee ze dat instrument bespelen hebben ze goed onder de knie, maar etaleren ze niet langer.

De vanzelfsprekendheid waarmee Wouter Van Rampelberg, Adriaan Van den Hoof en Wouter Hendrickx de tekst van Pieter De Buysser op scène zetten is bewonderenswaardig. Terwijl veel auteurs er niet eens in slagen om hun eigen teksten goed voor te lezen, beschikken goede acteurs over de gave om de meest uiteenlopende teksten hun weg te laten vinden naar de toeschouwer. Dat is niet hetzelfde als de tekst begrijpelijk maken. De zinnelijkheid gaat immers vooraf aan het begrijpen. De specifieke waarneming van elke toeschouwer – waarin een hele voorgeschiedenis aan waarnemingen meespeelt – bepaalt zijn begrip van een voorstelling. Acteurs en regisseur kunnen die waarneming hooguit een bepaalde richting uitsturen, meer niet. En hoe zit het met de acteurs? Gaat ook voor hen niet de zinnelijkheid van het spreken en het spelen vooraf aan het begrijpen? ‘Zijn wij het dan die de woorden verzinnen, of zijn het de woorden die ons verzinnen?' Stuurt de acteur zijn personage of het personage de acteur? ‘Willen zij, of heb ik hier ook nog iets te willen?' En in welke mate geven herinnering en verlangen mee vorm aan de verbeelding?

De vergeten herinnering, de titel van één van de fabels in Het Litteken Lip, is een mooi beeld voor het theater. Het kenmerkt de relatie van de acteur tot de tekst en tot zijn spel. In elke tekst en in elke lezing klinken zoveel andere teksten, zoveel andere lezingen door. In elke opvoering werken zoveel andere spelmomenten door. En voor de toeschouwer gaat het evenzo. In elke voorstelling spelen andere voorstellingen mee, klinken vele teksten tegelijk door en lichten vele beelden samen op. Het Litteken Lip is een intelligente en plezierige ode aan het theater.

Dit was het moment, het bloed juichte door zijn lichaam nog één fabel en dan rits ik dit alfabet open.

het litteken lip

tekst Pieter De Buysser

voorstelling Pieter De Buysser,

Stef Depover, Wouter Hendrickx,

Benny Stesses, Adriaan Van den Hoof,

Geert Van Rampelberg

productie Lampe & Haute Coiffure

uitvoerend producent Monty


Development and design by LETTERWERK