'Ik ga naar de film'
Over theatraal en filmisch voyeurisme
Als semioticus
Vooraf
Tijdens de jaren zestig verwierf de
Eind jaren zestig en, vooral, begin jaren zeventig schoven nogal wat toonaangevende
De filmkijker die zich in de eerste plaats altijd 'met zichzelf als blik identificeert, kan niet anders dan zich ook met de camera identificeren, die, eerder dan hij, zag wat hij nu ziet en waarvan de plaats (= de kadrering) het verdwijnpunt bepaalt. Tijdens de projectie is deze camera afwezig, maar wordt ze vertegenwoordigd door een ander apparaat dat terecht "projector" wordt genoemd. Een apparaat dat zich achter de toeschouwer, achter zijn hoofd bevindt, dat wil zeggen precies op de plaats waar in de fantasie het "brandpunt" van elk kijken gelegen is.'
Bovenstaande citaten zijn afkomstig uit De beeldsignificant. Psychoanalyse en film. Deze
Metz is geen gemakkelijke auteur, maar zijn geschriften zijn heel wat toegankelijker dan de meeste andere
Het hierna vertaalde fragment is afkomstig uit het opstel 'Histoire/Discours (Note sur deux voyeurismes' (in Le signifiant imaginaire,
Ik ben in de bioscoop. Ik woon de projectie van de film bij. Ik ben aanwezig bij. Zoals de vroedvrouw die aanwezig is bij een bevalling en die precies daarom de barende bijstaat, zo ben ik aanwezig bij de film in de dubbele (en nochtans unieke) hoedanigheid van getuige en steunverlener: ik kijk, en ik help. Kijkende naar de film help ik hem geboren worden, help ik hem leven, opdat hij in mij tot leven zou komen en omdat hij daarvoor is gemaakt: om bekeken te worden, dus om slechts pogen te bestaan in de blik. Qua intrige en personages is de film exhibitionistisch, zoals de klassieke roman uit de negentiende eeuw dat was - die
roman die de cinema imiteert (semiologisch gezien), die hij voortzet (historisch gezien), die hij aflost (sociologisch gezien, want het schrijven bewandelt tegenwoordig andere wegen).
De film is exhibitionistisch, en tegelijkertijd is hij dat niet. Of op z'n minst bestaan er meerdere vormen van exhibitionisme, en meerdere vormen van voyeurisme die ermee sporen, meerdere mogelijke werkingen van de kijkdrift die ongelijk met elkaar zijn verzoend en in ongelijke mate participeren aan een rustige en gerehabiliteerde ervaring van de perversie. Het ware exhibitionisme heeft zelf altijd iets van een triomf en is steeds bilateraal, in de ruil der fantasma's of anders in de stoffelijkheid van de handelingen: het is van de orde van het vertoog, niet van de vertelling, en berust volledig op het spel van gekruiste identificaties, op het bewust geaccepteerde va-et-vient van ik en jij. Het perverse koppel (dat zijn tegenhangers heeft in de geschiedenis van de culturele producten) neemt doorheen de enscenering van zijn reactiveringen en heroplevingen de uiteindelijk onverdeelde aandrang op zich van het verlangen naar helderziendheid in het onvermoeibare gedraai van zijn twee zijden: actief/passief, subject/object, zien/gezien worden (en onverdeeld was de aandrang ook in zijn narcistische oorsprong, bij het nog geheel jonge kind). Als er wordt getriomfeerd in dit soort van voorstellingen, dan is het omdat ze niet precies het getoonde tonen maar, via het getoonde, de vertoning zelf. De getoonde weet dat hij wordt bekeken, verlangt dat ook, identificeert zich met de voyeur wiens object hij is (maar die hem ook tot subject maakt). Ander economisch regime, andere regulering. Niet die van de fictiefilm, maar die welke het grote theater soms benadert en waarin de acteur en de toeschouwer voor elkaar aanwezig zijn, waarin het spel (het spel van de toneelspeler, het spel van het publiek) ook een ludieke verdeling van de rollen (van de 'taken') is, een dubbele en actief medeplichtige instemming, een steeds ietwat burgerlijke ceremonie die méér dan enkel de private mens engageert: een festiviteit. Of het nu - zoals bij de futloze telgen van het boulevardtheater - in de karikaturale toestand van mondain rendez-vous is, het theater bewaart nog altijd iets van zijn
De film is niet exhibitionistisch. Ik bekijk hem, maar hij ziet me hem niet bekijken. Nochtans weet hij dat ik hem bekijk. Maar hij wil het niet weten. Precies deze fundamentele negatie heeft de hele klassieke cinema de wegen van de
De film weet dat men hem bekijkt, en weet het niet. We moeten hier iets nauwkeuriger zijn. Want in werkelijkheid vallen hij die weet en hij die niet weet niet helemaal samen (het is kenmerkend voor iedere ontkenning dat ze ook een scheiding met zich brengt). Hij die weet, dat is de cinema, de institutie (en haar aanwezigheid in elke film, dus het vertoog achter de vertelling); hij die niet wil weten, dat is de film, de tekst (de eindtekst): de vertelling. Tijdens de projectie van de film is het publiek aanwezig bij de acteur, maar de acteur is afwezig bij het publiek; en gedurende de opname, waar de acteur present was, was het publiek de afwezige. Op die manier vindt de cinema het middel om tegelijkertijd exhibitionistisch en achterbaks te zijn. De ruil van het zien en het ge-zien-worden gaat in zijn centrum verbroken worden, en zijn twee gescheiden flanken worden verdeeld over twee tijdsmomenten: een andere scheiding. Het is nooit mijn partner die ik zie, maar zijn foto. Ik blijf er niet minder voyeur om, maar ik ben het overeenkomstig een andere regime, dat van de oerscène en het sleutelgat. Het rechthoekige scherm veroorlooft alle vormen van fetisjisme, alle juste-avant effecten, want het plaatst op de exact gewenste hoogte de scherpe en gonzende streep die het geziene tot stilstand brengt en de obscure filmduik inluidt.
Voor deze vorm van voyeurisme (een tegenwoordig stabiele en goed geregelde economische pijler) berust het mechanisme van de bevrediging op de kennis die ik heb van de onwetendheid dat men wordt bekeken op de plaats waar zich het bekeken object bevindt. 'Zien' is niet langer iets weerkaatsen maar iets betrappen. Dat iets dat is gemaakt om betrapt te worden, heeft zich gaandeweg in zijn functie gevestigd en georganiseerd; en door een soort van institutionele specialisatie (zoals in die huizen die men 'gespecialiseerd' noemt) is het geschiedenis geworden, de vertelling van de film: datgene wat men gaat zien als men zegt 'ik ga naar de film'.
Vertaling uit het Frans:
Auteur Christian Metz, Rudi Laermans
Publicatie Etcetera, 2000-12, jaargang 18, nummer 74, p. 40-41
Trefwoorden metz • film • exhibitionistisch • filmkijker • voyeurisme • vertelling • signifiant • cinéma • cinema • vertoog
Namen Christian Bourgois • Christian Metz • Cinéma • De Kuyper • Emile Benvéniste • Essais • Franse • Griekse • Hollywood • Jacques Lacan • Julia Kristeva • Lacaniaanse • Langage • Marxisme • Nederlandse • Nijmegen • Parijs • Rudi Laermans • Seminar • Uitgeverij SUN • Versus • Vertelling
Development and design by LETTERWERK