Tussen hogeschooldecreet en theaterpraktijk
In het kielzog van het hogeschooldecreet hebben de dramatische opleidingen weer nieuwswaarde.
Op 13 juli 1994 bekrachtigde de Vlaamse regering het decreet betreffende de hogescholen in de
Het decreet schrijft ook voor dat er per stad slechts één opleiding per type mag ingericht worden. In Antwerpen leidt dit er bijvoorbeeld toe dat de bestaande toneelopleidingen (
Het samenbrengen van kunsthogescholen in één zelfde geheel met bijvoorbeeld industriële hogescholen en hogescholen voor maatschappelijk werk is gedoemd om problematisch te zijn en gaat totaal voorbij aan de specificiteit van dergelijke opleidingen. Het decreet bevat weliswaar een aantal uitzonderingsbepalingen voor de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst. Deze werden ingevoerd op aandringen van de hogescholen in kwestie. Maar binnen de algemene tendens van het decreet vormen deze uitzonderingen slechts doekjes voor het bloeden. Voorstellen voor de oprichting van kunsthogescholen, waarin de specificiteit van dergelijke opleidingen beter kan bewaard worden, werden om onduidelijke redenen afgevoerd.
Het decreet blinkt uit in bepalingen die misschien wel werken in 'normale' hogescholen maar totaal voorbijgaan aan de vereisten van een kunsthogeschool. We zetten de belangrijkste knelpunten op een rijtje. Wie docent wil worden, moet een doctoraat of proefschrift kunnen voorleggen. In het domein van de 'artistiek gebonden onderwijsactiviteiten' is daarbij '6 jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs' vereist voor een aanstelling en 'artistieke bekendheid' om in aanmerking te komen voor een benoeming (artikel 128). Dit leidt ertoe dat kunstenaars nauwelijks toegang krijgen tot het vaste pedagogisch kader van een school. In de bestaande situatie riskeren belangrijke artistieke spilfiguren hoogstens in de functie van assistent terecht te komen. Ze kunnen ook als gastdocent aangetrokken worden, maar zowel op financieel als op sociaal gebied zijn deze statuten minder aantrekkelijk. Het decreet laat voor de artistieke opleidingen nog uitzonderingen op deze bepaling toe: mits omstandige motivering of mits het aantonen van 15 jaar nuttige beroepservaring kunnen bepaalde personen aangesteld of zelfs benoemd worden. Dat het aantonen van dergelijke ervaring niet evident is voor de acteur met een doorgaans zwak sociaal statuut, werd echter uit het oog verloren.
Om voor financiering in aanmerking te komen, moet een basisopleiding ten minste 40 financierbare studenten tellen in de eerste -en ten minste 20 financierbare studenten in de tweede cyclus. Ook hier een uitzondering voor de opleidingen dramatische kunst: dit artikel is pas van toepassing vanaf 1 oktober 1998. Het is duidelijk dat dergelijke vereiste invloed zal hebben op de tot hier toe vrij strenge selectiecriteria. Dit heeft op zijn beurt niet alleen een weerslag op de kwaliteit van de opleiding, maar roept de vraag op wat er met al die afgestudeerde acteurs en actrices moet gebeuren.
Ook de manier waarop het decreet het bestuur van een hogeschool regelt, zorgt voor problemen binnen de dramatische opleidingen. De schaalvergroting leidt tot een verlies aan autonomie van de kunstopleidingen, die tot hier toe zonder al te veel regelgeving door het leven gingen. Hun beleid en programma worden voortaan bepaald door een departementsraad, die samengesteld is uit drie vertegenwoordigers van de studenten, drie representanten van culturele milieus en zes vertegenwoordigers van het personeel. Bij deze laatste wringt het schoentje: aangezien deze vertegenwoordiging geldt voor het ganse departement komt de inspraak van de sectie dramatische kunsten vaak in de verdringing. Het voorbeeld van Antwerpen leert ons dat de
vertegenwoordiging van het personeel bestaat uit vier docenten muziek, één danspedagoog en één theaterdocent. Bovendien heeft de term 'personeel' niet alleen betrekking op het onderwijzend personeel maar ook op het administratief en technisch personeel, dat in principe dus mee de artistieke en pedagogische lijn van de theateropleiding kan bepalen.
Met schaalvergroting en een rationalisering van het aantal opleidingen als basisprincipes, richt dit decreet zich zeer sterk op kwantitatieve aspecten. Het bevat weliswaar een aantal uitzonderingsbepalingen voor dramatische opleidingen, maar alleen al de doorgedreven regelgeving en de nieuwe structuur zorgen voor een aantal veranderingen die niet overeenkomen met de ideologie en de werkwijze van artistieke opleidingen. Als positief gevolg kunnen we echter opmerken dat de discussie over de dramatische opleidingen in
Legitimatie
De identiteit van een opleiding wordt sterk bepaald door de visie van de school op wat het betekent acteur te zijn. Deze visies lopen sterk uiteen. Terwijl de (recent hervormde)
In de evolutie van de Vlaamse theaterpraktijk is het opvallend dat de term 'beroepsacteur' in de loop der jaren flink aan waarde heeft ingeboet. Terwijl het theaterdecreet van 1975 gezelschappen subsidieerde a rato van een minimum aantal acteurs met een beroepskaart, is dergelijke bepaling niet meer terug te vinden in het
Opleidingen kunnen dus op diverse manieren inspelen op - of impulsen geven aan de theaterpraktijk. En evoluties in de theaterpraktijk zijn niet zonder invloed op de legitimiteit van de opleidingen.
Kweekschool?
In een voorbereidende tekst voor de studiedag rond dramatische opleidingen in het kader van het
In
Onderzoek
In een beschouwing over dramatische opleidingen mogen de universitaire opleidingen (
pen die wordt aangetrokken binnen de Studio, vormt alvast een stap in de goeie richting.
In dit kader zijn opleidingsmodellen als parts (
Tot nog toe moeten dergelijke opleidingen hun autonomie echter bekopen met het ontbreken van overheidsfinanciering en dus hoge inschrijvingsgelden voor de studenten. Wanneer er in het geval van
In elk geval is de legitimiteit van dramatische opleidingen, zoals ze ingeschreven zijn in het decreet, ver zoek. Dit heeft alleszins te maken met het feit dat dit decreet totaal niet afgestemd is op kunstopleidingen, maar de echte oorzaak zit dieper. Het gros van de Vlaamse theateropleidingen heeft tot nog toe achter de artistieke realiteit aangehold. De onvoorspelbare evoluties in de theaterpraktijk laten vermoeden dat een rigide structuur geen andere mogelijkheden biedt. Tenzij het kunstonderwijs alleen maar ambieert om beschouwd te worden als negatief referentiepunt, waar vernieuwende kunstenaars zich tegen kunnen afzetten, is een herdenken van zijn functie aan de orde.
Op 7 september wordt er in het kader van de randprogrammatie van het
THEATER ZUIDPOOL
REPERTOIRE 96/97
MEDEA
van Marc Steemans regie:
ROBERT EN MARCEL
van
speelt
seizoen 1996 - 1997
(werktitel)
Het kind van de oorlog
vanaf 14 jaar
Tekst en regie:
De muzikant en het meisje
gebaseerd op het gelijknamig boek van
Regie:
Info:
tel: 014/42.63.27 - fax: 014/42.82.36
Ane. Etabl. Jeux Interdits,
ONDER HET MELKWOUD
van Dylan Thomas regie:
CLAUS/SONGS
coproductie met
DE SCHIPBREUKELING
van
Auteur Caroline Van den Borre
Publicatie Etcetera, 1996-08, jaargang 14, nummer 56-57, p. 42-44
Trefwoorden opleidingen • hogescholen • decreet • dramatische • studenten • studio • theaterpraktijk • dergelijke • artistieke • conservatorium
Namen Amsterdam • Ariette Van Overvelt • Autonome Hogeschool Antwerpen • Autonome Vlaamse Hogescholen • Benno Barnard • Bij de Studio • Boekingen • Caroline Van den Borre • Conservatorium Brussel • Conservatorium Gent • DASARTS • De • Departement Dramatische • Dimitri Dupont • Dirk D'Ase • Frankrijk • Franse • Het Gevolg • Humo-interview • Ignace Cornelissen • Jan Decleir • Koen De Sutter • Luk Perceval • Marc Verstappen • Martine Boni • Ministerie van Cultuur • Nederland • Pascal Gielen • Performing Arts Research • Pierre Bourdieu • Podiumdecreet van 1993 • Purpose • Rita Tornqvist • Stef De Paepe • Studio Herman Teirlinck • Theaterfestival • Theaterwetenschappen en Culturele Studies • Training Studio's • Transparant • Vlaamse Gemeenschap • Vlaanderen
Development and design by LETTERWERK