Emile Verhaeren: "Het Klooster"

Lode Monteyne, 1927-04-30


Source

Lode Monteyne, Koorn en Kaf. Antwerpen: Het Tooneel, 1928, pp. 175-181.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◻◻◻◻ H.B.: Het Klooster... 1935-09-09
  2. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: DE WEEK VAN JAMES EN... 1922-08-20

Emile Verhaeren

« HET KLOOSTER »

Als tooneelschrijver evenaart Emile Verhaeren niet den machtigen lyrischen dichter, welke hij in wezen is, en die zelfs in «Het Klooster», het best-geslaagde van de vier drama's, die hij schreef, nog op den voorgrond treedt en de innerlijke actie tot in zuiver geestelijke regionen opstuwt. Als dramatist geniet de dichter van de teedere zangen uit les «Heures claires» -- den meest innig-menschelijken bundel van Verhaeren -- van de aan grootsche fresco's herinnerende brokken uit «Les Villes tentaculaires » en « Les Campagnes hallucinées », misschien niet de faam, welke hij verdient. Gewis : in « Les Aubes » (1904), het meest subversieve werk van Verhaeren, dat in Rusland met enormen bijval werd gespeeld, in het romantisch gekleurde drama «Philippe II» (1900), in de naar klassieken trant opgevatte tragedie «Hélène de Sparte» (1911), lijkt het wel of de groote dichter het wint op den eerder onervaren dramatist. Maar wie zegt er, dat een zoo behendig als poëtisch-voelend regisseur er niet in slagen zou deze drie tooneelwerken door het intellectueele schouwburgpubliek te doen aanvaarden mits de scenische mogelijkheden, welke zij bevatten, volledig en zaakkundig uit te baten. Verhaeren, meer dan welk dichter ook, beschikte over een groote dynamische kracht. Deze bezielt zijn verzen. Zij is een innerlijke bewogenheid, die ook zijn woorden rhythmeert. En in zijn stukken -- vooral in « Les Aubes » en « Le Cloître », vinden we deze sterke dynamiek weer. Ze ontbreekt ook niet in het neo-classisistische treurspel « Hélène de Sparte ». En elk drama, waar de golfslag van het innerlijk leven doorheen spoelt, houdt scenische mogelijkheden in, die enkel wachten op den geschikten man, waardoor ze kunnen worden ontgonnen.

In « Le Cloître » heeft Emile Verhaeren een nieuw leven gegeven aan de gestalten die hij in zijn bundel « Les Moines » (1886) in vast parnassiaansche verzen heeft uitgebeeld en verheerlijkt. Zoo ook kan men « Les Aubes » beschouwen als een ontwikkeling van het thema, dat hij in « Le Forgeron » verdichtte...

« Les Moines » verscheen het jaar nadat de dichter een drietal weken in het klooster der Trappisten te Forges bij Chimay, had doorgebracht. Maar we zijn het geheel eens met den E. H. Jos de Smet -- tot nog toe den besten biograaf en commentator van den dichter -- waar deze in het tweede deel van zijn Verhaeren-studie opmerkt :

« Wij kunnen niet aannemen, dat zijn boek « Les Moines » ontstaan zou zijn uit een crisis van mysticisme. Een zonderlinge mystieker zou hij; wel zijn, deze dichter, die (in « Aux Moines ») den dood van de christen wereld verkondt...»

En over het verblijf van Verhaeren te Forges, heet het :

« Hij toog er gewis niet heen om te biechten en te bidden, noch om -- zooals Joris-Karl Huysmans te Ligugé deed -- « oblaat » te worden. Die «retret» is een legende. Deze een en twintig dagen van afzondering hebben op zekere oogenblikken in zijn hart het verlangen naar God gewekt; maar dan reeds ontkende zijn verstand het goddelijk ideaal. Als godloochenaar trad hij het klooster binnen en als godloochenaar verliet hij het, snakkend naar het uur, waarop de laatste godslastering :

« Comme une épée immense aura transpercé Dieu. » (Aux Moines.)

Het was enkel een « pélerinage d'art » geweest -- waaraan wij na « Les Moines » ook « Le Cloître » te danken hebben.

Er ligt meer dan vijftien jaar tusschen beide werken. In « Het Klooster », dat uit de « dynamische periode » van den dichter dagteekent, blijkt zijn beeldend vermogen krachtiger, zijn wijsgeerig denken dieper, zijn metaphysisch inzicht rijper en milder te zijn geworden. De religieuze atavismen hebben steeds ingewerkt op de wereldbeschouwing van Verhaeren. En toch kunnen wij ons levendig voorstellen, hoe een drama als « Le Cloître » zeer zeker niet de bisschoppelijke « approbatur » zou verkrijgen. Want de schijn althans bestaat als zou de dichter al te veel den nadruk hebben gelegd op de klein-menschelijkheid, welke deze heerschzuchtige monniken in hun strijd ter verovering van het Gezag kenmerkt en waardoor ze dan tekort komen aan hun christelijke liefde-plichten, zoodra ze merken, dat Dom Balthazar, -- die wegens zijn adellijke afkomst en zijn zoo vurig als onberedeneerd geloof door den prior reeds tot zijn opvolger werd aangeduid, -- binnen de veilige kloostermuren een schuilplaats zocht ter uitboeting van de vadermoord, welke hij bedreef en waarvoor een onschuldige boette. Maar zóó oordeelend, zou men het bewijs leveren, hoe men slechts oog heeft voor het geweldige uiterlijk gebeuren, dat Verhaeren heeft gedramatiseerd en waaraan hij de reuzige afmetingen gaf, die al zijn gewrochten kenschetsen...

«C'est un instinct chez Verhaeren de voir grand » --

merkt de E. H. de Smet zeer ter-snee op. Het was dit instinct, waardoor hij gedreven werd toen hij het groote en grootsche fresco ontwierp, waarop het jachtig streven naar het Gezag van deze monniken zonder christelijke liefde, staat afgebeeld. Maar in « Le Cloître » valt er nog op meer te wijzen dan op dit éénige conflict, dat als het ware tot motor dient van de vier bedrijven, en, voor al wie theater en scenische beweging vereenzelvigen, als de hoofdactie gelden zal. De kern waaruit deze handeling opgroeit ontdekt men alras in het eerste bedrijf, dat het meest opzettelijke en het minst sterkgebouwde van het heele stuk blijft, waar de kuipende Dom ( Thomas -- wiens naam een symbool is -- uiting geeft aan zijn listigheid en van Dom Balthazar zegt :

« Ge moet hem in de oogen van den prior verdacht maken. Ge moet hem zelf doen wankelen, opdat hij aan zich-zelven twijfelen zou. »

En toch... Niet ééns zullen ze moeten optreden, de sluwe, huichelachtige monniken met de door haat, ijverzucht en eergierigheid verteerde harten. Het drama der vernietiging, dat zij wenschten voor te bereiden, te doen ontstaan en te leiden, voltrekt zich geheel binnen het wezen van Balthazar zélf en het is het noodlot, dat hier, geheel buiten de menschen om, de stuwkracht levert. Zóó beschouwd, is « Le Cloître » het drama der zelfvernietiging.

Wat zijn we aldus ver weggevoerd van de eerste actie, die aan Verhaeren de groote ontwikkelingslijnen voor zijn drama leverde! De dichter verhief zich op een hooger plan, waar hoofdzakelijk geestelijke en moreele krachten werkzaam zijn en in den aldaar ontketenden strijd vervult de drang naar heerschappij en macht slechts een tweede-plans-rol, waaraan ongeveer dezelfde beteekenis kan worden gehecht als aan een luttele aanleiding, die groote gevolgen veroorzaakt.

« Le Cloître » wordt dan het drama van het berouw. Zoo uitgedrukt blijft echter de aandacht slechts gevestigd op één kant van den moreelen strijd, die zich in het hart van Dom Balthazar met de hevigheid van een storm ontwikkelt.. Men zou eerder geneigd zijn te reppen van een drama der vergeving, of der rechtvaardigheid. En er is hier werkelijk een conflict, dat het bestaan van twee antagonistische stroomingen doet veronderstellen. Aan de eischen der goddelijke rechtvaardigheid heeft Dom Balthazar voldaan. Hij biechtte zijn zonde. Rome schonk vergiffenis. Maar aan de menschelijke gerechtigheid voldeed hij niet. In de buitenwereld kent niemand zijn misdaad, waarvoor een ander -- een onschuldige landlooper -- werd gehalsrecht. Wanneer een moordenaar zijn biecht bij Dom Balthazar komt spreken, dan jaagt hij hem weg en eischt van hem, dat hij zich aan 't gerecht zou overleveren gaan. Zoo wordt in de ziel van den geestelijke, de goddelijke rechtvaardigheid geplaatst tegenover die van de menschen en het is deze laatste alleen, welke Balthazar toereikend lijkt. De twijfel in de absolveerdende macht der bovennatuurlijke genade beheerscht dit innerlijk drama, dat een geweldig probleem aan het menschelijk oordeel onderwerpt. Daar greinzen de onpeilbare diepten der meest sombere tragiek den toeschouwer tegen, die zich in het wezen van den gefolterden Dom Balthazar inleven kan. En het is deze omstandigheid, uit wrangen twijfel geboren, waaraan dit drama van het berouw zijn uitzonderlijke beteekenis en zijn geestelijke waarde ontleent. Om aan de foltering van dien twijfel te ontsnappen, smeekt Dom Balthazar den prior, dat deze hem toestaan zou in 't openbaar zijn biecht te spreken. Feitelijk zocht de vadermoorder in zulke belijdenis niet enkel het benaderen der grenzen van den deemoed, doch wel, zonder dat hij zich daarvan volkomen rekenschap geeft, een poging om tot de menschelijke gerechtigheid te gaan. Ziet hij in zijn broeders, al zijn ze ook gezalfden des Heeren, niet veel meer de «menschen » dan de « monniken »? In dit deel -- de tweede akte -- bereikt het drama -- het innerlijke drama, dat Balthazar's ziel tot tooneel heeft -- zijn hoogtepunt, dat misschien wel een der toppen is, welke in ons land de dramatische kunst ooit mocht bereiken. Hier toch is de veruiterlijking der gevoelens zoo krachtig als volledig en zwaar van innerlijkheid. Hier wordt een ziel blootgewoeld; en omdat dit geschiedt door middel van de biecht, welke een streven naar uiterste zelf-kennis beteekent, lijkt die openbaring zoo aannemelijk, zoo waar en natuurlijk. Maar nog vindt Balthazar niet de rust terug, die hij behoeft. Het geweten heerscht over hem. Zijn trots verkwijnt in dezes kille schaduw. Als de kinderlijk-geloovige monnik Dom Marc hem in volle argeloosheid raadt zich aan de menschelijke gerechtigheid over te leveren, dan aarzelt Dom Balthazar niet meer: Vóór al de geloovigen, welke in de kerk der abdij de mis hoorden, belijdt hij zijn misdaad. Door den stuggen, onbuigzamen, op de onbeperktheid van zijn gezag staanden prior, wordt Balthazar vervloekt :

«O moine Balthazar,

Tu 't es moqué de Jésus Christ,

Qui veut le repentir dans le silence,

Tu as rompu, avec tes bonds de violence,

La règle sainte et le claustral esprit...»

Met Jesus -- met de goddelijke barmhartigheid -- heeft Balthazar gespot. Zoo zegt de prior en met deze woorden synthetiseert hij in een beeld de tweespalt, waarvan de naar zielerust hakende monnik het slachtoffer werd.

Of het verjagen van Balthazar uit het klooster overeenstemt met den christelijken geest, is een vraag, die we -- als leeken -- liever onverlet laten, al zouden we ze als mensch niet bevestigend durven beantwoorden. Maar dit optreden van den prior blijft in overeenstemming met zijn karakter, waarvan de onbuigzaamheid nog verhoogd werd door de heerschersmentaliteit, die hij van zijn voorvaderen overerfde. Eventjes raakte de dichter de opvatting aan als zou een geslacht van heeren de beste regeerders opleveren. Zoo plaatste hij tegenover de adellijke monniken, de kloosterlingen van plebeïsche afkomst lijk Thomas en Idesbald. Maar deze bizonderheid heeft, voor 't verloop van het drama, slechts een eerder ondergeschikt belang.

Er is in « Het Klooster » nog een derde conflict op te sporen, waardoor twee religieuze opvattingen met elkaar worden geconfronteerd. In het klooster waarin Verhaeren ons binnenleidt zijn de monniken in twee groepen verdeeld. Thomas -- wiens naam, we zeiden het reeds, de waarde heeft van een symbool -- gaat uit van den twijfel en wenscht den godsdienst te grondvesten op kennis en wetenschap. Hij verlangt ook tot de wereld te gaan om het geloof te verspreiden :

« Ceux dont les cerveaux sont grands par la science peuvent imposer à d'autres qu'eux l'obéissance ».

De prior daarentegen rekent enkel op dwang.

« Il faut des savants purs, des fronts vermeils

Pour, humblement, servir la doctrine éternelle,

Autant qu'il faut, pour les guider

et fermement les commander,

Des hommes forts dont la race fut solennelle

Et largement dominatrice, au cours des temps. »

Aldus wordt door den hooghartigen prior de wetenschap, die licht brengt, ondergeschikt aan het Gezag. De aanhangers van het zuivere autoriteitsprincipe en deze van nieuwe, lossere, op wetenschap steunende en minder stug-dogmatische opvattingen, staan tegenover elkaar!

Dom Balthazar, die over zich-zelf beweert :

« J'ai la passion, j'ai la rage de Dieu »,

gelooft blindelings. Zijn belijdenis is doorgloeid van laaiend en ongebreideld lyrisme :

Over God wordt niet gediscuteerd :

«Il est d'autant plus Dieu qu'on ne le comprend pas...»

«Il est plus haut que l'humaine sagesse. »

En de oude Dom Militiaan spreekt de woorden van opperste wijsheid... De wetenschap is niets...

« La science est à bout de vie... et se dévore »... ...

«Il faut qu'on revienne à la simplicité et à l'enfance. Il faut l'amour et la bonté et l'ignorance... »

Zoo nadert Dom Militiaan tot den sereen-denkenden Pascal, waar deze zegt :

« Ceux à qui Dieu a donné la Religion par sentiment de coeur sont bien heureux et bien persuadés... »

Men kan zich voorstellen, dat Verhaeren, de groote, eenvoudige dichter, gewenscht heeft eveneens te kunnen gelooven als die kinderlijke wezens, waarvan de oude, afgeleefde monnik spreekt... Maar die «gratie» is hem onthouden gebleven... Hij behoorde tot diegenen, welke als Dom Thomas denken :

« Il faut discuter Dieu, pour lui gagner les hommes»...

En de woorden, die Dom Balthazar tot Thomas richt :

« Gij redeneert te veel »

waren ook bestemd voor den dichter, die twijfelen bleef...

« Het Klooster » houden we voor een zuiver geestelijk drama, waarvan de gewoon-menschelijke strijd voor 't Gezag de uiterlijke aanleiding vormt en de tooneelmatige verwikkelingen levert. Bewonderenswaardig is de wijze, waarop de

dichter zijn monniken in steeds veranderende groepen, die op elkaar ageeren en reageeren, heeft verdeeld en ongemeen sterk is de karakterteekening der hoofdpersonages -- van Balthazar-den-streng geloovige, verscheurd door hoogmoed en ascetische verlangens -- van den gebiedenden prior, regeerend met harde wilskracht -- van Dom Marcus, den kinderlijk geloovige -- van Dom Thomas, den sterk-denkenden monnik, meer mensch toch dan priester, door heerschzucht gedreven en door sluwheid geleid -- van Dom Idesbald, den grof-arglistigen strever naar eer en gezag...

Indien we minder de veeleer willekeurige en niet steeds logische architectuur van de akten, welke in den kloostertuin spelen, bewonderen, dan stellen we daartegenover het tweede bedrijf, dat der biecht -- het culminatiepunt der innerlijke actie -- en de fel-bewogen vierde acte, waarin de uiterlijke bewogenheid haar climax bereikt en ook de woeste golfslag der geestelijke stroomingen, die deze tragedie doorbruisen, woelt en kookt en eindelijk kolkend breekt...

En Verhaeren verovert in dit waarachtig drama van groote literaire en menschelijke beteekenis een apogeum van zijn heerlijk dichterschap, waarvan het natuurlijke Vlaamsch-zijn zich met geweld een baan breekt doorheen het broze hulsel van Fransche vormen...

(1) « Het Klooster » werd opgevoerd door den K.N.S. te Antwerpen op 31 April 1927. De uiterst geslaagde vertaling was van Willem Gijsels.


Items that may be related to this text

  1. ◼◻◻◻◻ H.B.: Het Klooster... 1935-09-09
    verhaeren • Emile Verhaeren • Les moines • Le cloître • klooster
  2. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: DE WEEK VAN JAMES EN... 1922-08-20
    dichter • emile verhaeren • Emile Verhaeren • verhaeren