Klapstuk: voor dansers
en hun publiek
Klapstuk 2003, het elfde internationale dansfestival met die naam in Leuven, zit erop. Voor de derde keer was Alain Platel de gastcurator, maar deze keer nodigde hij de Franse choreograaf Jérôme Bel uit als co-curator. Dat liet diepe sporen na in dit festival: de paradox ervan is dat het als geheel bijzonder geslaagd is, terwijl vele voorstellingen toch allerminst meesterwerken zijn. En dan is er ook de vraag die velen kwelt: was dit wel een dansfestival, als er in nauwelijks drie voorstellingen 'echte' dans te zien was?
Pieter t'Jonck
De toon voor het festival werd al op de eerste avond gezet met 'And on the thousandth night', een voorstelling van Tim Etchells' 'Forced Entertainment'. Zeven acteurs met een kartonnen kroon op het hoofd en een rode mantel om de schouder zitten zes uur lang naast elkaar op het podium verhalen op te dissen. Al snel blijkt dat de ene acteur met het verhaal van een andere aan de haal kan gaan, door het te herhalen met kleine wijzigingen of een andere afloop. Die afwisseling van stemmen is niet zo onschuldig: ze dient vaak om op steelse wijze kritiek te spuien op de uitgangspunten van een voorganger. En, als de ene verteller geen bevredigend einde meer kan verzinnen voor een al te complexe plot, vindt de andere die wel door de gebeurtenissen in een net even ander daglicht te stellen.
Het belangwekkende van dit stuk ligt minder in de verhaaltjes zelf, hoe kostelijk ook, maar in de beslissende wijziging van de klassieke verhouding tussen het stuk en de toeschouwer. Die toeschouwer wordt als het ware de belangrijkste acteur: bij gebrek aan een duidelijk afgebakend betekeniskader moet hij voortdurend positie kiezen, een betekenis distilleren uit het ongeordende materiaal. Etchells evoceert hier in eerste instantie een oude orale cultuur waar gedachten en gevoelens niet vaak rechtstreeks geuit maar vooral als verhaal vermomd werden. Maar tegelijk, en dat is als een compliment bedoeld, zien de acteurs eruit en handelen ze alsof ze deelnemen aan een gesofistikeerd cafégesprek.
De scheppende rol van de kijker en het belang van podiumkunsten als middel om ons een voorstelling te maken van onze wereld, dat is waar het in deze festivaleditie steeds weer op neerkomt. Die interesse duikt niet toevallig ook in het werk van de curator Jérôme Bel steeds weer op. Zijn selectie weerspiegelt zijn belangstelling. Ze omvat bijna uitsluitend bestaande voorstellingen, hoewel Klapstuk vroeger vaak de kaart van de creatie getrokken heeft. Veel voorstellingen, zoals die van Etchells, zijn op het eerste gezicht ook geen dans. Dat brengt ons dadelijk op de vraag of dit nu nog wel een dansfestival was? Ook van Bels werk vraagt men zich wel vaker of je het als dans kan beschouwen. Het ligt voor de hand dat dit niet het geval is als dans gedefinieerd wordt als een min of meer goed georchestreerde opeenvolging van bewegingen, al dan niet met een betekenis. Maar het volstaat om te kijken naar de evolutie van de beeldende kunst in de 20ste eeuw om de absurditeit van die eis in te zien. Ook in de beeldende kunst is er wel altijd iemand die zich afvraagt of je conceptueel werk als dat van pakweg Beuys of Duchamp nu nog als schilder- of beeldhouwkunst kan beschouwen. Wie echter wat vertrouwd is met de materie weet dat kunst niet meer geacht wordt om het schone te tonen, maar wel om antwoorden te geven op ingewikkelde kwesties van betekenisgeving. 'Gewoon schilderen' is daarbij slechts een mogelijke werkwijze naast vele andere. 'Echte dans' dat is zoiets als 'gewoon schilderen'. Het wezen van de dans, dat wat het onderscheidt van bijvoorbeeld performance- of theaterkunst, ligt dan ook vooral in zijn formele context, het feit dat het live getoond wordt voor een bepaald publiek, binnen een bepaalde tijdsduur en in principe voor herhaling vatbaar is. Terwijl een performance uit de aard van de zaak een eenmalige kwestie, een 'statement' is. Het onderscheid tussen dans en theater daarentegen is vooral een modaal onderscheid, te vergelijken met de verhouding tussen poëzie (dans) en proza (theater).
PoËzie of concept
De voorstellingen in dit festival raken aan Bels vraagstelling. Aan de ene kant zijn er de stukken met een poëtische inslag. De eerste 'Parcours'-dubbelvoorstelling, met 'Park' van Claudia Triozzi en 'Death is certain' van Eva Meyer-Keller is daarvan een mooi voorbeeld. Triozzi toont, in een ruimte bezaaid met relicten uit het leven van een huisvrouw, hoe wanhoop en melancholie mensen en hun kijk op dingen tot in hun diepste vezels kunnen veranderen. Eva Meyer-Keller toonde met wetenschappelijke onverschilligheid honderd manieren om met gewoon huisgerei een kerstomaat te doden. Het was niet moeilijk om in de handeling de evocatie te zien van de potentiële moordenaar die in elk van ons schuilt. Andere voorstellingen in deze lijn waren 'Infinite Temporal Series' van Prue Lang, 'Or Press Escape' van Edith Kaldor en uiteraard het onvolprezen 'Both Sitting Duet' van Jonathan Burrows en Matteo Fargion.
Aan de andere kant van het spectrum had je de voorstellingen die expliciet conceptuele kwesties aansneden. Het is wellicht een kwestie van smaak, maar deze voorstellingen leken mij vaak vooral belangrijk als voer voor discussie, eerder dan als kijk-ervaring op zich. 'Space Odyssey' van Cuqui Jerez was bijvoorbeeld een net iets te rechtlijnige verbeelding van filosofische denkbeelden om echt te boeien. Zelfs het hoogst vermakelijke 'Wanted: Ballet for a contemporary society' van het Australische 'Chunky Move' was iets te veel een demonstratie van een sociologische observatie. Het laconieke '0 tâche(s) sur 1 ont été effectuée(s)' van Grand Magasin, dat onder meer de strategie te kijk zet waarop media berichtgeving manipuleren, was hier de meest aantrekkelijke omdat ze sterk speelt met verwachtingspatronen en houdingen van het publiek.
Een voorstelling die op een intrigerende manier puur kijkplezier bood en toch openlijk conceptuele kwesties aan de orde stelde, was 'Telesquat' van de Grupo de Rua de Niteroi van de Braziliaanse choreograaf Bruno Beltrao. Beltrao's dans is gebaseerd op 'streetdance', maar, zoals hij in een kleine showcase liet zien, kan hij die inzetten om aangrijpende choreografische beelden te creëren. Dat is ook zo in 'Telesquat'. Vanuit een eenvoudige presentatie van de vier performers ontwikkelt zich een actie waar steeds meer betekenislagen aan toegevoegd worden, in het bijzonder wanneer de vier dansers tegelijk op videoschermen en live aanwezig zijn. Beltrao verkent hier de impact van televisiecultuur en videogames op de psychologische werkelijkheid van jonge mensen. Hij doet dat echter niet op een allegorische of belerende manier, maar in een vorm die allengs meer en meer op een house-party lijkt. Analyse en beleving gaan hier een merkwaardig huwelijk aan. Helemaal lukken doet dit nog niet, maar intrigerend is het alleszins.
Dit festival kende geen uitgesproken grote opkomst - dat is ooit wel anders geweest - maar het aantal dansers dat aanwezig was bij de voorstellingen en vooral bij de nabesprekingen was bijzonder groot. Die nabesprekingen hadden ook weinig gemeen met het obligate kwartiertje toelichting dat veel kunstencentra hun publiek nu aanbieden. De discussie werd soms ongemeen levendig door de grote betrokkenheid van het publiek. Het is duidelijk dat dit festival, met zijn overdaad aan 'conceptuele' vragen, beantwoordt aan een reële nood bij jonge dansers en choreografen.
Het organiserende STUK in Leuven maakt hiermee zijn opdracht als 'kunstencentrum', een plek waar jonge kunstenaars groeikansen krijgen, op voorbeeldige manier waar. Al heeft dit alles ook een keerzijde: voor het gewone publiek lag het festivalprogramma niet voor de hand door de vele onbekende namen, het gebrek aan creaties en de reprises van voorstellingen die al eerder in België te zien waren. Je moest het festival als één geheel smaken. Wie slechts enkele voorstellingen uit het geheel pikte, kwam wellicht af en toe van een kale reis terug. Maar een heel festival volgen is uiteraard niet voor iedereen mogelijk.