Date 2003-05-24

Publication De Tijd

Performance(s)

Artist(s)

Company / Organization

Keywords foccroullezalentheatersleysenro-theatereditiedietvorsthoofdstadbeloofdemuziektheater

De mensen willen hun festival

De mensen willen hun festival

KunstenFESTIVALdesArts 2003, de achtste editie van het Brusselse festival, is voorbij. En het is goed geweest. Jean-Louis Perrier, een journalist van Le Monde, nam in het eerste weekend met stijgende verbazing de volkstoeloop waar bij zowat elke voorstelling. 'Ces gens veulent vraiment leur festival!' Dat strookte helemaal niet met de heisa die het festival voorafging: Richard Miller, de voorzitter van de Franstalige gemeenschap, liet weten dat hij het beloofde subsidiebedrag voor dit en de volgende jaren slechts ten dele zou betalen. Louis Michel beloofde het verschil bij te passen. Maar toch. Pieter T'Jonck

De feiten geven Miller ongelijk. Voor het eerst lijken de Brusselaars, en niet alleen zij, dit festival met de onmogelijke maar o zo Belgische naam in hun hart gesloten te hebben. De cijfers liegen er niet om: er waren dit jaar 19.000 tickets voor alle voorstellingen samen, daarvan gingen er 18.000 de deur uit. Dat is een bezetting van 95 procent, een reuzensprong voorwaarts vergeleken met de bezetting van 75 procent in vroegere jaren. Tel daar de naar schatting 2.000 mensen bij die de gratis evenementen bijwoonden, en je komt aan een hoog bezoekersaantal. Puur cijfermatig kun je dus zeggen dat het festival aan een 'nood' beantwoordt. Maar in zijn vrij compromisloze keuzes is het ook artistiek gesproken een must geworden.

Er is wellicht niet echt een verklaring voor dit succes. Zeker is dat het festival trefzekerder geworden is in zijn programmering. In de voorbije jaren kende het heel wat kommer en kwel, een lot dat zowat alle bicommunautaire initiatieven beschoren is. Na drie jaar werd het festival door zijn belangrijkste broodheren, de Vlaamse en Franse gemeenschap, gedwongen over te schakelen naar een tweejaarlijkse formule. Dat bleek geen succes, omdat de herkenbaarheid van het festival sterk verminderde. Vanaf 2000 vond het festival echter, dankzij de steun van Brussel 2000, een nieuw elan en dat blijkt nu te lonen. Een vondst dit jaar was het openingsweekend waarin je zomaar eventjes tien voorstellingen kon bijwonen, een 'salon' kon volgen en de start van het middernachtprogramma 'foreign correspondents' kon meemaken. De volksverhuizingen van het ene theater naar het andere veroorzaakten een ongewone animo in de hoofdstad.

Zalen en zaaltjes

Het is ook echt een festival van de hoofdstad. Het Kunstenfestival heeft geen eigen vaste stek, maar presenteert zijn voorstellingen in de vele theaters en theatertjes die Brussel rijk is. Zelfs als je maar enkele voorstellingen bijwoont, kom je onvermijdelijk onder de indruk van de plejade aan zalen en zaaltjes die je aandoet. Daar zijn wellicht voor veel toeschouwers echte ontdekkingen bij. Wie, behalve fans van avant-gardetheater, heeft ooit gehoord van 'L'L' of van 'Les Bains::Connective', het ene huis nauwelijks meer dan een opgelapte garage in Elsene, het andere een omgebouwd art-décozwembad in Vorst? Bovendien heeft het festival ook hiervoor uit zijn eigen geschiedenis geleerd. Waar het in het begin de zalen gewoon huurde, copresenteren de theaters nu de voorstellingen. Dat doorbreekt tijdelijk de haast waterdichte scheiding die gewoonlijk bestaat tussen het Nederlandstalige en het Franstalige culturele circuit in de hoofdstad. En ook hierin is deze editie bijzonder. Terwijl vroeger op een soms verrassende, maar niet altijd gelukkige manier voorstellingen geplaatst werden in theaters met een totaal ander artistiek profiel, zie je in deze editie een grote affiniteit tussen de theaters en hun aandeel in het festivalprogramma (al bevestigen ook hier de uitzonderingen de regel).

Toch valt op dat enkele echt grote zalen, zoals de Muntschouwburg of Théâtre National, en de commercieel gerunde plekken als 'Le public' ontbreken op het appel. In het laatste geval is dat begrijpelijk: het festival richt zich niet op het makkelijk te consumeren spektakel. Maar voor plekken als de Munt ligt dat anders. Wie de hoofdartikels van Bernard Foccroulle in het Muntmagazine naast het voorwoord van Frie Leysen in de programmabrochure legt, merkt dat de gevoeligheden voor de sociale betekenis van de kunst elkaar zeer dicht benaderen. Zowel Foccroulle als Leysen hecht bovendien al sinds jaar en dag een grote betekenis aan de ontwikkeling van nieuwe vormen van muziektheater. In het verleden resulteerde dat bijvoorbeeld in de samenwerking voor een Monteverdi-cyclus. Voor 2005 en de volgende jaren is dan ook een nieuwe samenwerking voor een operacyclus gepland. In deze festivaleditie beperkte het deel muziektheater zich echter tot één voorstelling. Maar wat voor een! 'Die schöne Müllerin' van Christoph Marthaler reveleert met soms vertederende, soms humoristische, dan weer melancholische, maar altijd pakkende theaterbeelden de verbeeldingswereld van Schuberts liederen.

Taxitheater

Maar Foccroulle zit in hoofde van zijn functie vast aan een zaal en een genre. Dat geldt niet voor Frie Leysen. Zij kan de vinger aan de pols van de tijd houden, zonder rekening te houden met de geplogenheden van een genre of de eisen van een infrastructuur. En dat doet ze ook. Het grote succes van deze editie heeft misschien nog wel het meest te maken met de vele 'kleine' voorstellingen, die op allerlei wijzen experimenteren met de klassieke theatervorm, en daarbij vaak een zeer intieme verhouding tussen kijker en voorstelling instellen. Wat dat betreft spande 'Taxithéâtre' wel de kroon. De voorstelling is letterlijk wat de titel belooft: het is een performance die een acteur, in de rol van taxichauffeur, ten beste geeft in zijn wagen. Een tiental acteurs en muzikanten nam hieraan deel. Met Hilde Wils was de rit door de stad een intrigerende ervaring.

Dat gold minstens evenzeer voor de performance van Kris Verdonck en Aernoudt Jacobs. Hun werk kan je nauwelijks een voorstelling noemen. '5' was veeleer een tentoonstelling met vijf installaties, met dat verschil dat je als kijker niet kan kiezen hoe lang je naar elk 'object' kijkt. Object is bovendien niet de juiste benaming voor werken waarin de menselijke aanwezigheid een grote rol speelt. In een ervan staat een vrouw, gekleed als dienster, twintig minuten lang in een groot aquarium te kijk. Aan haar oogbewegingen en het geruis van haar beademingsapparaat merk je dat ze in leven is, maar tegelijk lijkt ze, door haar roerloosheid en de afstand van het water, als een opgezet lichaam. Een gelijkaardige ambiguïteit ervaar je bij een installatie waar drie vrouwen en een man haast volledig naakt liggen te slapen op tafels waarvan het bovenvlak de vorm van hun lichaam aangenomen heeft. Ook hier is de grens tussen leven en dood onduidelijk in het beeld van een lichaam dat als een foetus in totaal verlies van bewustzijn verzonken is.

Ook de zes uur durende performance van Myriam Gourfink had dit soort fantasmatisch potentieel. De uiterst langzaam bewegende lichamen op een kale betonvloer, tegen de achtergrond van elektronische 'noise' en beeldschermen met verschuivende kleurpatronen, wekte ook bij de kijker die het kon uitzitten een vorm van trance op. Meer nieuwe media trof je aan in Edit Kaldors 'Or press escape', een kleine, maar briljante voorstelling waarover hier al eerder geschreven werd.

Een van de allermooiste momenten van dit festival ten slotte bood de film 'de laatste nacht van de nachtman' van Els Dietvorst. Dietvorst, van huis uit beeldend kunstenares, is al enkele jaren met buurtbewoners aan de slag in de achtergestelde Zuidwijk van Brussel. In het afgelopen jaar organiseerde ze daar een nachtelijke play-backmarathon, die het basismateriaal moet leveren voor een film over deze mensen en deze wijk. De film die ze nu presenteerde zou oorspronkelijk op het Anneessensplein vertoond worden, als een herinnering aan dit spontane buurtfestijn, maar het slechte weer gooide roet in het eten en de voorstelling werd naar de Beursschouwburg verkast. De film is echter meer dan een verslag van een feest: het is ook een reflectie op wat acteren betekent, niet alleen op het podium, maar ook of vooral in het gewone leven.

Dat was ook de 'hidden agenda' van het nachtprogramma 'Midnight Special Agency' waarin het trio Haug, Kaegi en Wenzel elke nacht een gewone Brusselaar voor de camera bracht. Maar het kan ook misgaan met experimenten. De '100 rencontres' van Benoît Lachambre en een groep bevriende kunstenaars bleek te bestaan uit een reeks installaties en performances waarvan de noodzaak of pertinentie noch afzonderlijk, noch als geheel duidelijk werd.

Ontroering

Naast die aandacht voor nieuwe gevoeligheden in de theaterwereld, zette het festival dit jaar ook expliciet enkele boeiende inhoudelijke lijnen uit. Uiteraard blijft de stad als biotoop, net als in vroegere edities, een onderliggend thema. Het is nog steeds de plek waar de contradicties die de samenleving van de vroege eenentwintigste eeuw doorkruisen het sterkst zichtbaar worden. Maar deze keer werd, naast Brussel, ook een stad in het bijzonder, Buenos Aires, als thema uitgekozen. De reden ligt voor de hand: de totale ineenstorting van het maatschappelijke systeem in Argentinië. Dat leverde minstens één meesterwerk op. 'Open house' van Daniel Veronese voert tien jongelui ten tonele die spreken over hun 'tristesse', hun gevoel van verlatenheid. De regie van de jongeren was zo trefzeker dat het zonder meer een van de ontroerendste stukken was die ik in jaren zag. Maar ook 'Ojos de ciervo rumanos' van Beatriz Catani was een brok ontroering, hoe verwarrend de complexe allegorie van een vrouw die door haar vader tot wasdom gebracht wordt als een treurig kasplantje ook was.

En dan was er natuurlijk Proust. Het ongeluk achtervolgde het festival hier. Een van de twee voorstellingen van het Ro-theater moest uitgesteld worden omdat actrice Marlies Heuer haar voet brak. En Eric de Kuypers 'Les intermittences du coeur' werd uitgesteld, een bewerking van de film 'La captive' van Chantal Akerman waarvoor hij mee het scenario schreef en die op zijn beurt een bewerking was van Prousts 'La prisonnière'. Op zich een vreemde beslissing, want een week na de afgelaste première bleek het stuk toch een zeer overtuigende vorm gevonden te hebben. De Kuyper speelt hier een geraffineerd spel met theatraliteit in zegging die de onbestendigheid van het menselijk gemoed zichtbaar maakt. De voorstelling komt terug op het volgende festival en is een aanrader. Van het hele Proust-luik bleef zo alleen het eerste deel van Guy Cassiers' cyclus voor het Ro-theater over. Deze voorstelling zet op een erg intelligente manier audiovisuele middelen in om de verbeeldingswereld van Proust tot leven te wekken. Overigens: ook hier was De Kuyper betrokken als scenarist.

Een belangrijke ruggengraat van het festival vormden ten slotte 'de vaste gasten'. Trouw aan kunstenaars staat hoog op Leysens prioriteitenlijst. In dit festival leverde dat enkele mooie momenten op. Wim Vandekeybus groeide in 'Sonic Boom', zijn samenwerking met de acteurs van Toneelgroep Amsterdam, ver boven zichzelf uit. Voor het eerst kwam Peter Verhelsts tekst volkomen tot zijn recht. Het vierde deel van de 'Tragedia Endogonida' van Societas Raffaello Sanzio, het gezelschap van Romeo Castellucci, zette het publiek meer dan een uur op het verkeerde been, maar dan wel op een bijzonder gelukkige manier. De verhitte discussies na de voorstelling waren eindeloos.

Maar ook bij de 'vaste gasten' gaat het wel eens mis. De trouw aan de mooie, maar brave en lege beelden van choreografe Michèle Noiret blijft vreemd, zeker als je ziet hoe doortastend dit festival elders programmeert. Naar verluidt was ook de bijdrage van Transquinquennal teleurstellend.

Maar alles bij elkaar genomen was dit een reuze festival, dat bovendien ondanks zijn 'moeilijke' keuzes appelleerde aan een zeer divers publiek. De mensen willen hun festival, en gelijk hebben ze.