Danslab met Belgisch tintje
Het Museumsquartier Wien is het nieuwe onderkomen van enkele nieuwe musea, een architectuurcentrum en het Tanzquartier. Tanzquartier Wien, een instelling voor hedendaagse dans is, door haar opdracht en werking, een unicum in Europa. Dat is des te merkwaardiger omdat Wenen op de Europese danskaart nauwelijks aanwezig is. De Belg Jeroen Peeters, tot begin dit jaar danscriticus van de Tijd, werkt als dramaturg voor deze jonge instelling. Een gesprek over het bijzondere van deze plek.
Pieter TJonck
Het Museumsquartier Wien is een gigantische complex. Gebouwd in het begin van de 18de eeuw in het hart van Wenen voor de keizerlijke stallingen, werd later gebruikt als ruimte voor tentoonstellingen en handelsbeurzen. In opdracht van de stad Wenen gaf architectenbureau Ortner en Ortner de gebouwen een drastische facelift en voegde enkele nieuwe volumes toe. Het Tanzquartier is er één van. Jeroen Peeters is er sinds de lente aan de slag als dramaturg.
Kan je de ontstaansgeschiedenis van Tanzquartier schetsen?
Jeroen Peeters: Eind de jaren 80 doet hedendaagse dans zijn intrede in Wenen met nu minder belangrijke ensembles als Tanztheater Homunculus. Zij kampten met een gebrek aan een eigen platform om hun werk te presenteren. Het subsidiesysteem voor dans is in Oostenrijk ook niet bijzonder ontwikkeld. Gezelschappen moesten bestaande zalen afhuren of terugvallen op kunstencentra om hun werk te tonen. Zo ontstond het idee om een eigen organisatie op te richten. Het concept van een Tanzquartier leek voor de kunstenaars een gedroomde kans om hun aspiraties waar te maken. Maar politiek werd een andere keuze gemaakt. Het centrum wordt niet geleid door een kunstenaarscollectief maar door een intendant, Sigrid Gareis. Zij is bovendien geen Weense, maar een Duitse. Vroeger leidde zij het Siemens Kulturprogram in München, en ze organiseerde festivals in Duitsland en Moskou. Het evidente voordeel is dat zij van buitenaf kijkt, en dus met meer afstand kan oordelen en impulsen geven. In de Weense context is dat, meer dan elders in Europa, een opmerkelijke en belangrijke keuze. Het cultuurleven in Oostenrijk is immers heel stedelijk georiënteerd. Niet alleen bestuurlijk, maar ook in de hoofden van de mensen. De stedelijke culturele scènes zijn zo zelfbesloten dat men bijvoorbeeld in Wenen weinig hoogte heeft van wat er in Salzburg gebeurt en vice versa. Men verplaatst zich ook niet gauw naar andere steden. De keuze voor een buitenlandse intendant is dus de vertaling van een politieke keuze om die zelfbeslotenheid open te breken en niet klakkeloos de verzuchtingen van de lokale scène in te willigen. Het gewicht van de beslissing blijkt ook uit de betoelaging. Tanzquartier krijgt ca. 3 miljoen euro subsidies, terwijl het zomerfestival ImpulsTanz Wien een kleine 1,5 miljoen euro ontvangt, en alle andere gezelschappen en organisaties samen ook slechts dat bedrag krijgen.
Onderzoek
Welke opdracht hebben jullie?
Peeters: Onze opdracht is heel breed. We moeten zowel programmeren als produceren, en we verzorgen een bibliotheek en documentatiecentrum waar ook theorievorming gebeurt, zij het vooral in de vorm van lezingen. Daarnaast moeten wij ook onderzoek voeren. Ons werkveld is zowel lokaal als internationaal. Je zou kunnen zeggen dat we lokaal moeten zorgen dat er een vruchtbare bodem ontstaat waar het internationale werk dat we brengen kan aanslaan en weer lokaal vruchten kan afwerpen. De scène in Wenen is immers nog steeds relatief klein en onbetekenend. Op dit ogenblik is er wel een nieuwe lichting choreografen van achter in de twintig die veelbelovend is. Ik denk aan Saskia Hölbling, Philip Gehmacher, Michael Klien en Philippe Riéra. Dan heb je nog Willi Dorner, een veertiger. Maar veel werk blijft in de marge steken. Zozeer dat het voor ons zelfs niet meevalt om eens per maand een voorstelling van niveau te presenteren. Voorlopig is het dus niet onze taak om Oostenrijkse waar in het buitenland te slijten. Wel om hier een grotere gevoeligheid voor de mogelijkheden van dans te laten ontstaan. Dat doen we, wat de artiesten betreft, vooral door laboratoriumwerk en productiesteun, met de hoop om behoorlijke voorstellingen te krijgen. Ook bij het publiek willen we een nieuwe gevoeligheid voor dans forceren, want daar beperkt de artistieke horizon zich qua dans evenzeer tot Wenen. Dat er buiten Wenen spannender dingen gebeuren dan hier, gaat er bij de pers bijvoorbeeld nauwelijks in. Er is zelfs een sterke weerstand tegen wat elders gebeurt.
Scepsis
Hoe is dat te verklaren?
Peeters: Er wordt wel beweerd dat Oostenrijkers een cultureel minderwaardigheidscomplex hebben omdat ze niet kunnen tippen aan hun eigen verleden. Ook het politieke verleden van Oostenrijk weegt daar misschien in door. Maar zulke grove sociologische benaderingen moet je met de nodige scepsis hanteren. Zelf ben ik ervan afgestapt. Inzake beeldende kunst en hedendaagse muziek telt Oostenrijk bijvoorbeeld wel degelijk mee. Kunstenaars participeren in Wenen ook actief aan een brede reflectie over statuut, werking en middelen van beeldende kunst. Dat is voor ons een voorbeeld. De conservatieve reflex ten aanzien van dans geldt dus niet voor alle kunsttakken. Een oorzaak is wellicht dat er in Wenen, net als elders in Europa, geen traditie van danskritiek is. Op een enkele recensent na beperkt kritiek zich tot weinig meer dan smaakoordelen, dan nog vaak gekleurd door een conservatieve agenda. De kunstenaars vernieuwen zich veel sneller dan de kritiek. Het ligt net in mijn bedoeling om de gunstige trends op andere terreinen te laten doorsijpelen in de danswereld.
Hoe functioneren jullie concreet? Wat betekent bijvoorbeeld laboratoriumwerking voor jullie?
Peeters: Hier werken 16 mensen. Naast technisch en administratief personeel zijn dat de intendant Sigrid Gareis, ikzelf als dramaturg, en 2 curatoren, Milli Bitterli en Nik Haffner voor training en workshops. Peter Stamer en Martina Hochmuth ten slotte leiden het theorie- en informatiecentrum. Deze groep van zes bepaalt samen de inhoudelijke lijn van het huis. Naast gastvoorstellingen op het podium verzorgen we drie verschillende werkvormen. Enerzijds de gewone training- en productiestudios, anderzijds de laboratoriumwerking. Op dit ogenblik is die belangrijk in de exploratie van de lokale scène. Het fenomeen laboratorium is onlangs opgedoken, maar het maakt snel opgang. Het duidt aan dat dansers op dit ogenblik werkvormen zoeken die toelaten theoretische kaders te ontwerpen om hun werk te plaatsen. Wij kunnen daarin theoretische en praktische ondersteuning bieden. Dat is steeds maatwerk. Zo werken we nu met Michael Klien, een danser die een interface tussen computer en dans ontwikkelt. Hij werd onlangs gevraagd om een choreografie te maken voor Forsythes Ballett Frankfurt. We brengen hem samen met anderen die op dit gebied experimenteren, en hopen dat daar verdichtingen uit ontstaan. Het laboratorium staat echter niet alleen open voor kunstenaars, maar ook voor het publiek. We willen immers dat kijkers zich niet meer louter op het beeld fixeren, maar gaan aanvoelen welke processen en invloeden in het geding zijn bij een dansvoorstelling. Enkel zo kan een rijkere lezing ontstaan. Dans wordt immers achtervolgd door het modernistische idee van de vluchtigheid. Maar de historiciteit van dans heeft een grote invloed en staat daarom steeds sterker in de kijker. Ook andere aspecten zoals het politieke karakter van werken met lichamen op het podium blijven doorgaans onderbelicht. Zelfs het loutere productieproces van een voorstelling beïnvloedt mee het resultaat. Dat kan het publiek in deze laboratoria ervaren. Voor de kunstenaars heeft het ook gevolgen: ze moeten het besef dat er vroeg of laat een exposure is van hun werk integreren in hun reflectie daarover in het laboratorium.
Is deze combinatie van werkingsvormen en laboratoriumwerking uniek in Europa?
Peeters: Ik denk het wel. Het is de grondslag van onze internationale profilering. Al werken we nu lokaal, op termijn moet de laboratoriumwerking zijn weerslag vinden in het gewone productiewerk. Na zes maanden voorbereiding zijn we nu van start gegaan, en dat blijkt zeer leerrijk.
Meer informatie op www.mqw.at