ANTWERPEN-- De woordenvloed van Pjeroo Roobjee en een vreemde mix van Elizabethaanse en negentiende-eeuwse tics: het is het eerste wat opvalt aan Kathalzen bij Het Toneelhuis. Personages zijn herleid tot houten Klazen. Misschien daarom dat regisseur Tom Van Dyck ervoor kiest om alles te ironiseren, tot het toneelspel zelf.
Tom en Jan Van Dyck visten De hertogin van Malfi van John Webster, een tijdgenoot van Shakespeare, uit de vergeetput op. Ze verzochten Pjeroo Roobjee er een hedendaagse bewerking van te maken.
Kathalzen/Nooit meer zo mooi als vroeger heet zijn pennenvrucht, een bizarre kruising van laat-negentiende-eeuwse recepten met Websters intrige. Afgaande op Roobjees intrige doet Webster zijn reputatie alle eer aan: op het einde ligt de scène bezaaid met lijken, met nog drie vermoorde kinderen in de coulissen.
Roobjee verplaatste het verhaal naar een historisch niet precies te situeren Vlaanderen. Centraal staat het familiebedrijf Victor Bocarne, dat kazuifels maakt. Het succes van de firma vloeit voort uit de onverdroten ambitie van de vader-stichter en diens slimme zet om de oudste zoon kardinaal te maken. Roobjee suggereert ons dat dit bedrijf een zo grote status en rijkdom heeft vergaard, dat ondergeschikten bereid zijn moorden te plegen om er aandeelhouder van te worden.
Roobjees verhaal staat bol van onwaarschijnlijkheden, bijvoorbeeld dat een kazuifelfirma economisch of maatschappelijk iets kan voorstellen. Zo creëert hij echter een mythologisch beeld van Vlaanderen waar kardinalen en bourgeoisie nog de plak zwaaien, en waar een muffe geur van achterlijkheid en autoritarisme hangt. Hij overgiet dat met zijn bekende gekunstelde idiolect van neologismen en pseudo-Vlaams. Het doet erg 19de-eeuws, helemaal niet hedendaags aan, en net zo werd de plot van het stuk opgebouwd.
Zoals bij Ibsen, of Couperus in ons taalgebied, gaat dit verhaal over degeneratie, waarin bloedbanden een sterke rol spelen. Een zus stapt uit het bedrijf en gaat aan de haal met een bombardonspeler van wie ze drie kinderen baart. Dat kan haar tweelingbroer, die een incestueuze fixatie op zijn zus heeft, niet verkroppen. Het resultaat is dat iedereen in een eindeloze slachtpartij ten onder gaat.
Maar waar gaat dit nu eigenlijk over? Dit verhaal is toch echt niet nodig om te weten dat er iets mis was met het Vlaanderen waar Paul Van Ostaijen al tegen fulmineerde? Het is ook niet onmisbaar om de simplismen van een negentiende-eeuwse plotstructuur á la Ibsen aan te tonen. Een kritiek op het hedendaagse Vlaanderen is het stuk echter evenmin. Wat dan?
Uit de dramaturgische notities begrijp je dat dit stuk toont hoe fataal een liefdeloze opvoeding is van ouders die alles in het teken van hun ambitie stellen. Het thema is zeker aanwezig, maar verdrinkt in Roobjees woordenvloed en vreemde mix van Elizabethaanse en negentiende-eeuwse tics. Hij herleidt zijn personages tot houten Klazen, geen mensen van vlees en bloed. Tom Van Dyck heeft daarom blijkbaar eieren voor zijn geld gekozen met een regie die alles ironiseert, van het stuk tot het toneelspel zelf.
Hij wordt daarin uitstekend gediend door zijn acteurs, die er soms een doldrieste vertoning van maken. Sien Eggers is bijvoorbeeld magistraal in de karikatuur die ze neerzet van een complotterende ondergeschikte, die denkt haar slaatje te slaan uit de zwakheden van haar man en haar bazen. Carly Wijs is ook best te pruimen als een vrijgevochten jonge vrouw. Maar al dat talent kan niet verhinderen dat een overmaat aan ironie knap vervelend wordt.
Bovendien vindt de regie geen goede omgang met de taal van Roobjee. Met twee Nederlanders in de cast klinken zijn dialectische wendingen als zeer artificiële en flauwe woordenkramerij.
Nog tot en met zaterdag in de Bourlaschouwburg in Antwerpen (03-224.88.00), daarna op tournee.