BRUSSEL -- Van de landloper-look die meestal met Becketts figuren geassocieerd wordt, blijft in Eerste Liefde niet zo heel veel meer over. Het pak, de hoed en de overjas van Bert André zijn niet volgens de laatste mode, maar verder niet biezonder vuil of versleten. Als je vergelijkt met de tastende, haast moeizame zegging die het waarmerk was van vertolkingen van Julien Schoenaerts, zie je hier een man die scherp, duidelijk en levendig formuleert.
Op meer dan een moment lijkt de hele gestiek van Bert André sprekend op die van iemand die een scheldtirade afsteekt, zijn gal spuwt over de wereld in het algemeen. Die aanpak past erg goed bij het verhaal, dat aanvangt op een kerkhof.
In 1934 was Samuel Beckett, toen nog een illustere onbekende, in een ernstige depressie verzeild. Kortstondige affaires met vrouwen waren zijn enige uitlaatkleppen. Eén verhouding duurde langer en vond laat in 1946 een weerslag in Premier amour, een van de eerste verhalen die Beckett direkt in het Frans schreef, en pas veel later naar het Engels vertaalde.
In de KVS speelt Bert André nu deze tekst als een monoloog. Omdat hij oorspronkelijk niet als teatertekst bedoeld was, ontbreken ook de biezonder nauwgezette regie-aanwijzingen. Beckett schreef daarin vaak een absoluut minimale expressie voor. Dat had veel te maken met zijn geloof dat er geen zinvolle overeenstemming te vinden is tussen het inwendige van de mens en de wereld. Hij doet er dus beter aan zich zo weinig mogelijk met die wereld te bemoeien en zijn fundamentele en totale eenzaamheid en hulpeloosheid te aanvaarden.
Dat er onder die boude stellingname van Beckett ook een aanzienlijke dosis sarkasme, venijn en haat tegen zijn familie, zijn moeder, vrouwen in het algemeen en Ierland verscholen zit, wordt nogal vaak veronachtzaamd.
Als kijker zit je op de scène van de KVS, op ongemakkelijke houten bankjes. Achter het half opgeheven brandgordijn zie je de zaal, waarvan alle stoelen met een laken bedekt zijn. Het lijkt een mistig landschap, waar in de verte een man opduikt. Hij komt op de scène toe, en begint zijn verhaal te vertellen. Na de dood van zijn vader is hij, denkt hij toch, het huis uitgezet. Slapend op een bank ontmoet hij een vrouw, die, tot zijn uiterste ontzetting, zijn begeerte en zelfs zijn liefde opwekt.
Ondertussen heeft Bert André het brandgordijn neergelaten. We bevinden ons nu in de verlaten stal waar hij zijn toevlucht heeft gezocht. Het verhaal wordt nu pas echt burlesk en gruwelijk tegelijk. Als hij de vrouw nogmaals tegenkomt, en verneemt dat ze kamers heeft waar ze als hoer mannen ontvangt, trekt hij om die reden met haar mee. Alles beter dan het "komfort" van de verlaten stal of de bank.
Eens gelogeerd houdt hij de vrouw zo ver mogelijk van zich af, al teert hij wel schaamteloos op haar verdiensten. Tot dit gebeurt: "Op een dag had ze de onbeschaamdheid aan te kondigen dat ze zwanger was, en dat al vier of vijf maanden bovendien." Die gedachte, een kind van hem om voor te zorgen, is voor de verteller ondraaglijk. Hij verdwijnt met de noorderzon, al kan hij dit spoor dat hij in de wereld heeft nagelaten, niet vergeten.
Bert André geeft de harteloosheid van zijn verteller een sterke gestalte. Zijn vreemde drogredeneringen zijn een manier om zich staande te houden tegenover een wereld die hij als een chaotische warboel ervaart. Niet moedwil drijft hem, wel een onvermogen om het begrip liefde in te vullen.
Tegelijk bewaart André de sarkastische humor van de tekst, door goed gekozen uitbeeldingen van de mensen waarover de verteller het heeft. En in de scheldtirades zie je de essentiële figuur van Beckett opduiken: de machteloze klown. Al zijn verwoede pogingen om niets met iets of iemand te maken te hebben, worden telkens tegengesproken door de realiteit, maar hij wil dat niet onder ogen zien.
Als introduktie op het oeuvre van Beckett, maar ook als voorstelling is deze Eerste Liefde zeker een aanrader.
KVS, Brussel tot en met 29 oktober(02-217.69.37).