AMSTERDAM -- Wie dezer dagen door Nederland reist ontkomt niet aan de aanwezigheid van de Vlaamse beeldende kunstenaar, teatermaker en schrijver Jan Fabre. Hij heeft een installatie in Middelburg, een beperkte retrospektieve in het Amsterdamse Stedelijk Museum en in het Amsterdamse Muziekteater is zijn nieuwe koreografie te zien, Quando la terra si rimette in movimento. Het was Wayne Eagling, artistiek direkteur van het Nationale Ballet, die hem uitnodigde om dit werk, op muziek van de Poolse komponist Eugeniusz Knapik, voor zijn gezelschap te maken.
Net als Danssekties en de onovertroffen Sound of one hand clapping en Da un'altra faccia del tempo behoort deze voorstelling tot de wereld van de operatrilogie The minds of Helena Troubleyn. Ook in Fabres beeldend werk zijn dezelfde motieven terug te vinden. De centrale figuur van de lijmstokman bij voorbeeld vind je ook in het zelfportret van Jan Fabre in het Stedelijk Museum. Met een imkerhoed op het hoofd reïnkarneert hij deze middeleeuwse figuur, die schadelijke dieren met zijn lijmstok aantrekt. In Fabres wereld is die lijmstokman het symbool van de kunstenaar die een zuiverende taak heeft in de samenleving.
De meest intrigerende werken in de tentoonstelling zijn een reeks voorwerpen, zoals een kruis, een urinoir of een imker: van binnen zijn het niets dan holle draadkonstrukties, maar het oppervlak is een schitterende wemeling van exotische kevers. Net zoals van de dode kevers alleen het pantser overblijft, zijn ook de voorwerpen verdwenen. Wat overblijft is een fascinerende en bevreemdende lege huls.
Fabres houding tegenover het klassieke ballet lijkt heel sterk op deze operatie van ontledigen en transformeren. Net als in zijn vorige koreografieën is de bewegingstaal van Quando la terra... onmiskenbaar klassiek, maar de operaties die Fabre erop uitvoert in snelheid, kompositie en verdeling over de scène ontnemen ze al haar vertrouwde eigenschappen, zoals onlichamelijke sierlijkheid en bevalligheid. De schoonheid ervan is daardoor van een heel andere, moeilijk te betrappen orde.
De koreografie is strikt symmetrisch opgebouwd in vijf delen. In een eerste deel bestaat het scènebeeld uit een gigantisch patchwork van doeken. Onder ontzettend orkestraal tumult storten alle dansers in elkaar, op Bruno Barat, de lijmstokman, na. Hij wekt iedereen terug tot leven. In een chaotisch gewemel dat slechts fragmentarisch samenklontert tot een koherente dans, leggen de dansers een na een hun oude gewaden af. Mark Vanrunxt, die ook in Da un'altra faccia... het kind vertolkte, speelt met borden.
Het laatste deel van de voorstelling weerspiegelt dit eerste, alleen bestaat de achterwand niet meer uit grauw patchwork, maar uit schitterend gekleurde vierkanten. De dansers dragen nieuwe gewaden, die in het duister oplichten als glimwormen (of de lege hulzen van dode kevers?). De koreografie bereikt een grote plechtigheid en samenhang, zelfs als het volledige corps de ballet op de scène staat. De transformatie is kompleet.
Het tumultueuze, losbandige van de eerste scène doet denken aan de uitspattingen van Fabres vroegere Sweet Temptations, ook al door het gebruik van rockmuziek. Tegelijk kondigt zich hier echter ook het fundamenteel probleem van deze voorstelling aan.
De sterke bezieling en koncentratie die het waarmerk zijn van Fabres voorstellingen, zeker de laatste twee, lijkt hier te ontbreken, alsof het balletgezelschap niet mee wil in zijn gekte. De wilde chaos blijft ogen als ballet "zoals: te voorzien en te verwachten was".
Ook het middendeel, dat heel sterk lijkt op de scènes uit de hel van Da un'altra faccia..., bereikt nooit de intensiteit van dat vorige stuk. Emio Greco, die hier een stervend dier speelt, blijkt ondanks zijn indrukwekkende présence niet in staat de vlakheid van de uitvoering van het corps de ballet te doen vergeten.
Heks
Daardoor ontstaat er ook geen spanning tussen de momenten die wel en niet "dansant" zijn, tussen de fragmenten voor en na de verkleedpartij in het eerste deel, of zelfs tussen het chaotische eerste en het plechtige laatste deel. De transformatie van het ballet tot een volstrekt nieuwe vorm, die van Da un'altra faccia... zo'n belevenis maakte, mislukt hier: het is het corps de ballet dat zijn regels oplegt, en het ballet noch Fabre winnen daarbij. De beelden die hier en daar gerecycleerd werden uit vroeger werk van Fabre, zoals de verschijning van Vanrunxt of de harnassen, zijn niet echt geïntegreerd.
Toch heeft ook deze voorstelling haar magistraal moment: de solo-verschijning van Valerie Valentine in de "blauwe" delen.
Tegen een achtergrond van blauw-gebicte wanden verschijnt zij in het tweede en vierde luik alleen, of begeleid door Els Deceukelier, als Helena Troubleyn. Valentine is al een oudere danseres. Die rijpheid verklaart wellicht de kracht waarmee ze de complexe figuur neerzet, in twee solo's die samen zowat, een half uur (!) beslaan.
Valentines kracht heeft overigens niets met oogverblindende technische bravoure te maken. Integendeel, wanneer ze trippelt, op haar spitsen, met nauwelijks een schuchtere sprong hier en daar, maakt ze vooral het wankele evenwicht van de danser duidelijk, het gevecht om binnen de opgelegde vorm te blijven. De aarzelingen krijgen een uitgesproken teatrale betekenis: ze tonen ook de wankelmoedigheid van de figuur van Troubleyn. Nu eens verheffen haar armen zich in sierlijke bogen en onttrekt ze zich aan de zwaartekracht; dan weer schrompelt haar lijf in elkaar en worden haar trippelpassen de parodie van een oude heks op het schone.
De bewuste technische "fouten" van deze solo's geven je als kijker een onvergetelijke ervaring. Voor een keer wacht je niet vanuit je veilige zetel in spanning af wanneer het fout zal gaan, maar word je deelgenoot van de enorme koncentratie en wilsinspanning die de danseres in haar konfrontatie met het ballet moet opbrengen.
Nog tot l maart in het Amsterdamse Muziektheater, later in België, onder meer in deSingel in Antwerpen.