BRUSSEL -- Diaghilevs "Ballets russes" worden algemeen beschouwd als een van de belangrijkste ensembles die det dans ooit kende. De Frans-Albanese koreograaf Angelin Preljocaj brengt een hulde aan dit roemruchte gezelschap uit het begin van deze eeuw met drie nieuwe interpretaties van beroemde stukken uit hun repertoire.
Voor de Eerste Wereldoorlog bestonden de "Ballets russes" inderdaad vooral uit Russen, door Diaghilev samengebracht om in Parijs aan de wereld het kunnen van de Russische kunstenaars te tonen. Vooral koreograaf Michael Fokine, scenograaf Leon Bakst en danser/koreograaf Vaclav Nijinsky gaven de toon aan met balletten als Les sylphides of Le sacre du printemps op muziek van Stravinsky. Hun syntese van alle kunsten in een dansvoorstelling sloeg de ingedommelde Franse balletwereld met verstomming, en vernieuwde het repertoire grondig.
Van bij het begin waren westerse kunstenaars als Cocteau biezonder gepassioneerd door wat Diaghilev te bieden had. Na de oorlog, toen de kommunikatie met Rusland verbroken was en zowel Nijinsky als Fokine met slaande deuren het gezelschap verlaten hadden, gingen wereldberoemde kunstenaars als Picasso, Cocteau en Satie voor Diaghilev werken in koreografieën van Massine, zoals Parade. Bakst en Stravinsky bleven ook aanwezig in de "ballets" met werken als Noces in een koreografie van Nijinsky.
Preljocaj koos een werk uit de eerste periode, Le spectre de la rose uit 1911, en twee werken uit de latere periode, Parade uit 1917 en Noces uit 1923 als inspiratiebron voor drie nieuwe koreografieën. Le spectre de la rose was oorspronkelijk een duet van Fokine, op muziek van C.M. von Weber, voor Karsavina als een jong meisje en Nijinsky als de geest van de roos, geïnspireerd op een vers van Gautier : "Je suis le spectre d'une rose / Que tu portais hier au bal".
Preljocaj ontdubbelt dit oorspronkelijke duet. Aan de ene kant van de scène zien we een met gaas omspannen doos, een grote kamer, waarin twee paartjes perfekt simultaan elkaar het hof maken. Aan de andere kant van de scène zien we een meisje op de grond liggen, en het is duidelijk dat wat in de doos gebeurt haar droombeeld is. Plots wordt zij bezocht door een man, die een vuile overjas draagt over het kostuum dat Nijinsky ooit droeg in de oorspronkelijke voorstelling.
Nu valt het ook op dat de sfeer aan haar kant van de scène, waar de muziek onderbroken wordt door geluiden van lekkende goten, het licht schaars is, ver verwijderd is van de droomwereld in de doos. De dans in de doos is dan weer vrij voorspelbaar, en zelfs wat houterig, alsof de verbeeldingswereld van het meisje vol clichés zit over wat de bals in hogere kringen betekenen. Preljocaj geeft met zijn ontdubbeling van droomster en droom een charmante, licht ironische interpretatie van het droomverhaaltje van het oorspronkelijke ballet.
Kubisme
Ook Noces, versie Preljocaj, is een geslaagde herinterpretatie van het oorspronkelijke gegeven van Stravinsky en Nijinsky: een voorstelling van het ritueel van een boerenbruiloft. De nadruk lag in het originele werk niet op het folkloristische. Nijinsky toonde een wereld getekend door een harde overlevingsstrijd, vol hard labeur. Het huwelijk had er weinig met liefde, en alles met het voortbestaan van de soort te maken. Dat aspekt werd gesymboliseerd door de vrouwen op pointes in sterk symmetrische groepen als poppen te laten bewegen.
Op een analoge manier maakt Preljocaj in zijn Noces gebruik van krachtig uitgetekende, strakke groepspatronen op Stravinsky's muziek. De weinige scène-attributen, niet meer dan vijf bankjes, worden vernuftig aangewend om de mannen en vrouwen in telkens nieuwe, sterk formalistische kombinaties, tegen elkaar uit te spelen. Het dwingende, onpersoonlijke karakter van dit ritueel wordt ironisch onderstreept door vijf poppen in bruidsjapon met voile, die mee ten dans gevraagd worden, en later aan de bankjes opgehangen worden. Dit is een van de sterkste werken die Preljocaj ooit maakte.
Tegenover Le spectre en Noces komt de interpretatie van Massines Parade maar zwakjes uit de verf. Ook hier blijft alleen de muziek van Satie bewaard. Picasso's decors en kostuums werden vervangen door een decor van de Japanner Aki Kuroda en kostuums van de modeontwerper Hervé Pierre. Van Cocteau's oorspronkelijke scenario blijven alleen de personages, zoals de manager, de akrobaat, de goochelaar en het meisje over.
Het baanbrekend effekt van de oorspronkelijke voorstelling, die het kubisme als kunstvorm in de Parijse danswereld introduceerde, is hier verdwenen. De fascinatie die het circus toen wellicht kon oproepen bij het publiek van die tijd werkt ook niet meer door. Bovendien krijg je bij deze nieuwe Parade ook het gevoel dat Preljocaj er niet in geslaagd is de koreografie een duidelijke struktuur mee te geven: ze ziet eruit als een reeks min of meer geslaagde vondsten die voort kabbelen, zonder veel verband met het decor of met de muziek van Satie.
Niet onaangenaam om te zien, maar beslist geen partij tegenover het originele werk.
Nog te zien in de draaischijf "Modern-klassieke dans" in de opera in Gent en Antwerpen.