LEUVEN -- Het kunstencentrum Stuc in Leuven stelde de krachtlijnen voor het beleid van het komende jaar voor. Het centrum wil de ingeslagen weg verder bewandelen. De klemtoon komt steeds minder te liggen op het receptieve werk. Het Stuc wil zich vooral profileren als een vrijplaats waar jonge kunstenaars kunnen zoeken en hun werk ontwikkelen. Daarbij streeft men naar een integratie van verschillende disciplines als teater, video en film. Het Stuc streeft naar maatschappelijke relevantie, in tegenstelling tot het louter konsumptieve karakter van kunst in een vrijetijdsmaatschappij.
De keuze voor jonge kunstenaars heeft haar reden. Er is in podiumkunsten en film/video een groot aanbod, met een kwalitatief hoog niveau, onder meer door een sterke buitenlandse aanwezigheid. Dit leidt, ook bij gevestigde kunstenaars, tot grote prestatiedwang: voorstellingen worden vaak snel afgevoerd wanneer de respons tegenvalt. Begin jaren zeventig, toen 't Stuc begon, was het veel eenvoudiger om als jong gezelschap een (polemische) positie in te nemen in een vrij grijs teaterlandschap. Nu is het vechten voor een plaatsje. Niet echt een goede uitgangspositie om een artistiek projekt sereen uit te bouwen.
Het Stuc bood reeds een vrijplaats aan teatermakers, en breidt het Atelier nu uit tot film en video. Men hoopt dat de jonge kunstenaars er van elkaars werk kunnen leren, en zo op een interessante manier de grenzen van een genre leren overschrijden. Klapstuk voegt aan dit Atelier nog een koreografisch deel toe. De mogelijkheid is voorzien om buitenstaanders, oudere kunstenaars, teoretici, teatertechnici, uit te nodigen om het onderzoek uit te diepen. In het verlengde van deze werking gaat het Stuc ook verder met het verlenen van schrijfopdrachten aan auteurs voor teater.
Voor het publiek wordt de atelierwerking vooral zichtbaar in ad-hoc-voorstellingen.
Voor film en video probeert het Stuc met zijn werking de noodzaak aan te tonen van een bereid dat niet enkel op het maken van grote speelfilms gericht is, maar ook aandacht heeft voor jonge filmmakers, die nog op zoek zijn naar een eigen beeldtaal.
Om een en ander duidelijk te maken aan het publiek wordt een forum opgezet. Herman Asselberghs van de Andere Sinema moet als huisdramaturg deze achtergrondreflektie in goede banen leiden. Begin 1995 stelt hij zijn initiatieven voor. Voorlopig is er reeds een lezingenreeks van Edwin Carels over aktuele filmtaal en een publikatie van Dirk Lauwaert over akteren in film. In samenwerking met de KU Leuven volgt ook een tweede uitgave van Het Trojaanse Paard, een debat- en lezingencyclus rond kunst.
Ten slotte wil het Stuc werken aan onderzoek en ontwikkeling (O&O) binnen de kunsten door meesterklassen, ateliers en zomerkursussen voor jonge kunstenaars.
Uiteraard gaat intussen de "gewone" programmatie gewoon door, in een zo zinvol mogelijke relatie met het werk dat binnenshuis gemaakt wordt.
Stuc en Klapstuk groeien naar elkaar toe. Ook bij Klapstuk komt de nadruk steeds minder te liggen op het tweejaarlijks uitpakken met belangrijke buitenlandse koreografen, en steeds meer op produkties met jongeren. Het belang van de studio waar binnen- en buitenlandse koreografen voor kortere of langere tijd kunnen resideren, wordt groter. De nieuwe Klapstuk-direktrice, Dominique Van Besien, beschouwt de studio als een broedplaats. Net zoals het Stuc-atelier dus.
Klapstuk zal dus ook tussen twee festivals "afgewerkte" dansvoorstellingen en ad-hocprodukties -- met de naam uit de studio -- tonen. Inhoudelijke ondersteuning wordt ook hier door een huisdramaturg, Johan Reyniers, waargenomen. Ze krijgt vooral vorm in een publikatieprojekt, De dans verschriflelijkt.