ANTWERPEN -- Het festival De Beweeging prezenteert niet alleen werk van nieuwe, "beloftevolle" koreografen, maar volgt ook mensen die al langer bezig zijn. Deze editie stelt bij voorbeeld Ophelia's van Alain Populaire voor, een teatermaker die het sinds enige tijd zonder subsidies moet doen, maar al merkwaardige voorstellingen maakte.
Daarnaast werd ook het Noordnederlandse dansgezelschap Reflex van Patrizia Tuerlings uitgenodigd, met een dubbelvoorstelling van twee Vlamingen. Etude voor François is een koreografie van de teatermaker Jappe Claes, die hier vooral door zijn werk bij Theater Teater bekend is. The power of love is een stuk van Marc Vanrunxt, die in de jaren '80 vaak te zien was in België, en onlangs nog opdook in Fabres Da un'altra faccia del tempo.
De drie voorstellingen zijn erg ongelijk van vorm en kwaliteit. Ophelia's van Populaire, met de danseres Elisabeth Maesen, is zeker de minst interessante. Het scènebeeld is een vierkant veld van vergeelde bladeren, waarin een klein vierkant met groene bladeren is uitgespaard. Voorspelbaar genoeg zal de dans de grenzen tussea beide uitwissen.
De dans zelf is nogal gracieus en traag, met een sterk aksent op de bewegingen van de armen, die zich steeds opnieuw samen strekken voor het lichaam. Af en toe, en steeds simultaan met een verheviging van Sjostakovitsj' muziek, gaat de danseres wild rondtollen over de scène, en tegen het einde stort zij in het midden ervan neer. Een en ander suggereert zeer veel emotionaliteit en betekenis, maar het gebrek aan struktuur en de nogal eenduidige relatie met de muziek creëren eerder een "flou artistique" dan een samenhangende koreografische schriftuur.
The power of love van Marc Vanrunxt daarentegen, is, enigszins tot mijn verrassing, een vrij merkwaardig en intrigerend stuk. In een eerste beweging, op vrolijke walsmuziek van Offenbach, evolueren vijf dansers, twee mannen en drie vrouwen sierlijk in wijde crinolines, over het podium. Het knalgele achterdoek, de vreemde stoffenkombinatie van de rokken -- camouflagedoek vooraan, zijde achteraan -- het verlies van een sekse-onderscheid, verlenen het tafereel een vreemde camp-bijsmaak.
Omdat ze recht naar het publiek kijken, wekken de dansers een soort medeplichtigheid op bij deze vreemde bedoening. Als de groepsorde dan nog uiteenvalt door plotse valpartijen en vooral heftige stuiptrekkingen weet je helemaal niet meer waar je het hebt. Dat gevoel nog versterkt in het tweede deel, op muziek van Gorecki. De vijf dansers voeren een uiterst bevreemdend ritueel op in buitenissige kostuums. Van dans in de strikte zin van het woord is nog nauwelijks sprake, maar het gebeuren roept herinneringen op aan droomscènes als in Twin Peaks van David Lynch. Het is een zelfde mengeling van duistere ernst en bijna komische camp die hier het effekt bepaalt.
Etude voor Franqois van Jappe Claes is veel eenvoudiger te vatten. Je ziet drie dansers, twee mannen en een vrouw, in een ruimte die wel een gang in een oud schoolgebouw lijkt door de vale kleurstelling van de muur en de eindeloze kapstokkenplank.
Aanvankelijk zijn de drie dansers gehuld in een lang, wit gewaad. Ze staan achter elkaar te wiegen, met in elkaar gevouwen armen. Op de achtergrond weerklinkt een buitenlands radiobericht -- het lijkt over Bosnië te gaan. De landerigheid wordt doorbroken door een stortvloed aan appels over de scène, en kort daarop wisselen de dansers van kleding. De vrouwen in kokette mantelpakjes, de man in zwart maatpak, alle in een snit die verwijst naar de jaren waarin kabaret hoogtij vierde. De pas de deux die zij ten beste geven op de schlager Wunderbar is ook ondubbelzinnig gemodelleerd naar revue-spektakels.
De opgewektheid van het gehups slaat echter snel om in onlust en agressie: alle appels worden tegen de achterwand van de scène, zonder enige duidelijke aanleiding, stukgegooid. Ontnuchtering volgt en de feestkledij wordt weer uitgetrokken. De dansers hernemen tot slot hun eerste wiegedans, met een klein verschil echter: het lange gewaad is opgetrokken tot over hun hoofd, waar een hoedje het op zijn plaats houdt.
Dat beeld van "kop in het zand steken" bevestigt wat de hele voorstelling al latent aanwezig is: Claes heeft drenkelingen, mensen die niet meer weten wat gedaan met hun leven, misschien op de vlucht voor een oorlogssituatie, in een koreografie geportretteerd.