LEUVEN -- Quarere is een kreatie voor Klapstuk van het Spaanse duo Maria Munoz Guillen en Pep Ramis Sureda, samen "Mal Pelo". Het stramien van de voorstelling is zo oud als de straat: de wederzijdse ontdekking van een man en een vrouw. Maar het resultaat is een uitstekende voorstelling, waarin puur danspiezier het tema perfekt tot uiting brengt. Waarmee nog eens blijkt dat het er niet op aankomt nieuwe verhalen en beelden te bedenken -- "origineel zijn" -- maar de bekende verhalen opnieuw uit te vinden met het materiaal dat zich aanbiedt.
Op de kleine scène van 't Stuc, een zwarte doos, staan een dode boom en een uitgeholde boomstam, een verlaten drinkbak voor dieren. Een ruimte die zo desolaat monotoon is -- onwillekeurig dacht ik aan het scènebeeld van Wachten op Godot -- dat de enige nog mogelijke gebeurtenis een onvergelijkbaar nieuwe ervaring moet zijn. Een rood doekje aan een boomtak hangt erbij als een aankondiging van die ommekeer.
Maar eerst zie je Munoz met een reiszak in de hand de scène opkomen. De voeten zwaar en vol op de grond, met een schokkende gang loopt ze rond. Hier en daar gaat ze bij de pakken neerzitten, en tolt met brede armzwaaien rond de plek die ze probeert te definiëren. Maar de dans draait vierkant, het evenwicht blijft voortdurend precair alsof alle lichaamsdelen zomaar wat hun gang gaan. Geen enkele van de plaatsen die ze uitprobeert voldoet, ze zijn alle hetzelfde, geen van alle goed. Het geluid van steentjes in haar zakken verdrijft de angst niet.
Daarna komt Ramis de scène verkennen. Hij zoekt geen vaste stek. Wild springend loopt hij rond en klimt hij in de boom. Dat suggereert dat de virtueel onbegrensde ruimte van de scène de beklemming van een kooi in een dierentuin heeft: hoe groot ze ook is, ze is onverschillig voor de uitdaging van de danser.
En dan komt een moment dat beide dansers samen op de scène staan; een punt dat de koreografie heel subtiel aanbrengt. Ze kijken elkaar niet aan, de ontmoeting suggereert zelfs op geen enkele wijze een ogenblikkelijk kontakt. Het is veeleer alsof de twee dansers een gravitatie-effekt op elkaar hebben, een spanning die een zwervend middelpunt definieert waar beiden zich nu eens van verwijderen en er dan weer toe aangetrokken worden.
Ramis blaast zacht over een languit op de grond rustende Munoz, terwijl hij in de verte blijft kijken. Ze komt overeind en samen beginnen ze te dansen. En als bij wonder klopt de dans plots, krijgt hij een stroomlijning die op momenten van perfekt synchroon bewegen doet denken aan music-hall-koreografie. Met dit belangrijke verschil dan wel dat music-hall-dansers altijd iets weg hebben van marionetten in de hand van een onzichtbare regisseur. Terwijl de kleine tijdsverschillen tussen de passen van de twee dansers hier aangeven dat een van beiden telkens de leiding neemt, dat het zoeken naar samen bewegen ter plaatse en omwille van zijn eigen plezier gebeurt. De synchrone beweging wordt dan ook afgewisseld met uitdagende symmetrie, zoals het ene hoofd dat het andere wegduwt.
De asymmetrie gaat zover tot er weer sprake is van solo dansen, maar op dat ogenblik krijgen de tolbewegingen van Munoz bijvoorbeeld een interne dynamische samenhang. De hele beweging vertrekt met een stotende impuls vanuit de heupen en deint op een heftig-gracieuze wijze uit naar armen en benen.
Aan deze verkenning komt een einde, maar zelfs in dat einde vermijden de dansers het evident-patetische elkaar-in-de-armen-vallen: de emotie wordt niet meer dansend uitgedrukt, maar door zang. Een zacht gemurmel wordt een samenzang van de naast elkaar liggende dansers, die met zacht geklop van de handen op de vloer versterkt wordt.
Nog te zien in 't Stuc op 13, 14, en 16 oktober, telkens om 22 u. 30.