Blauwe Maandag Compagnie doet Tsjechov eer aan: Uitstekende vertolking van "De Meeuw"
BRUSSEL -- De Meeuw moet zowat een van de bekendste stukken uit het wereldrepertoire zijn, en tegelijk een van de moeilijkste om te regisseren. Al lijkt het verhaal -- maar daar beginnen de moeilijkheden al, er is nauwelijks een verhaal -- op het eerste gezicht niet veel meer dan een soap-opera met onmatig veel driehoeksverhoudingen, de dialogen zijn zo virtuoos geconstrueerd dat ze op zich al ironiseren, wat de personages eigenlijk in de meest bloedige ernst willen zeggen. Het eindeloos geleuter van de tien personages om de tragi-komedie van hun niet-bestaan (kr)om te denken, tot een belangrijk (passioneel) gebeuren (Sorin:"Je suis l'homme qui a voulu") is de structuur waarin Tsjechov zijn wrange melancholie en pessimisme op een sarcastische manier uit.
Het ligt derhalve voor de hand dat een pathetisch-gezwollen acteerstijl zo ongeveer de slechtste dienst is die je de tekst kunt bewijzen. Er moet een evenwicht gezocht worden tussen het afstandelijk-ironische van de dialoog en de schok van de directe herkenbaarheid van de kleinburgerlijke lui die het stuk bevolken, met en wrange komiek als gevolg. Met als complicerende factor dat Tsjechov schreef voor een ander publiek, en zijn stukken een bijtende commentaar moeten geweest zijn op de maatschappelijke bloedarmoede van het negentiende-eeuwse Rusland, net zoals die van zijn vriend Gorki.
De voorstelling van de Blauwe Maandag Compagnie in een regie van Luc Perceval is bijzonder goed uitgebalanceerd en slaagt er goed in de melancholische ironie van het stuk recht te doen. Een aantal dingen zijn duidelijk niet geprobeerd en waarschijnlijk zelfs niet in overweging genomen: er is geen actualisering, tenzij misschien in de klankband. Perceval heeft ook geen ander dan het klassiek mechanisme van herkenning-inleving-ontnuchtering van een realistische acteerwijze op de tekst uitgeprobeerd. In die zin volgt hij het klassieke voorbeeld van de Tsjechov-regie zoals dat door Stanislavski gesteld is: de acteur moet spelen vanuit een soort zelfonderzoek aan de hand van de tekst om zijn personage waarachtige gestalte te geven, te worden. En dat op zich, de acteurs daartoe brengen en tegelijk toch het essentieel (tragi-)komische van het stuk recht doen (je kunt je makkelijk voorstellen hoe zo'n oefening zou kunnen ontaarden in een vreselijk tranerig spektakel) is werkelijk een prestatie.
Daarbij is de regisseur eigenlijk vrij handig te werk gegaan. Er zit duidelijk een soort typecasting verscholen in de regie. Chris Lomme als de tot bovenmenselijke proporties opgeblazen steractrice of Jan Decleir als de cynische poseur Trigorin, of Dries Wieme als de werkelijk totaal onbenullige ambtenaar Sorin, tevreden in zijn ontevredenheid: het zijn drie rollen waarin een aantal kenmerken van de acteurs bijzonder handig geëxploiteerd zijn, zonder dat het triviaal wordt. Maar naast deze drie bekende acteurs spelen ook heel wat minder bekende acteurs mee en het stuk is zo evenwichtig opgebouwd dat de drie hogervermelde zwaargewichten Peter Van Den Begin (Treplev), Els Dottermans (Nina) en Brit Alen (Masja) bv. niet van de planken spelen. Opmerkelijk in deze voorstelling is ook dat alles zeer verzorgd uitgevoerd en uitgedacht is, ook en vooral de zoals steeds uitstekende belichting van Steve Kemp.
In de marge toch enkele bedenkingen. Af en toe gaat de voorstelling over de schreef: je kunt Tsjechov niet spelen als je niet een soort gezonde afstand bewaart tegenover de tekst, zodat de dubbelzinnigheid of het understatement ervan bewaard blijft. En bv. in de ultieme confrontatie Treplev-Nina werken regie, lichtregie en de overdreven inleving van de acteurs hard samen om er werkelijk goedkope melodramatiek van te maken, waardoor in laatste instantie de regie toch haar afstand verliest tot de figuur van het onmogelijke, tragische liefde en de teneur van Tsjechov plaats moet ruimen voor meer voor de hand liggende pathetiek. Maar het is dan ook zeer verleidelijk om daar aan toe te geven.