LEUVEN -- Laurie Booth is in België niet meer echt een onbekende sinds hij o.a. in 1985 met Harry De Wit op Klapstuk An axe to grind creëerde en later een duet bracht met Steve Paxton op een single-mix van Philip Jeck. De voorstelling Mercurial States, gemaakt samen met Toby Sedgwick en vertoond in 't Stuc, verschilt van de vorige niet zozeer in de dans zelf, die rechtstreeks afgeleid is van de lichaamsbehecrsing van oude gevechtstechnieken, maar wel door de tegelijk zeer Engels aandoende en toch uitzinnige vorm van humor die erin verweven zit.
Uitgangspunt is een verhaal van Chesterton, The strange case of Professor Chad. De man is een Victoriaans etnoloog die bij zijn terugkeer naar Engeland besloten heeft enkel nog in een eigen taal te spreken, die volledig nieuw en onbekend is, net zolang tot hij erin slaagt met iemand een gesprek in die taal te voeren. Gealarmeerd roepen zijn drie zusters er een vriend bij, en geleidelijk slagen die twee erin een konversatie op te zetten.
Booth speelt de professor, zijn nieuwe taal is dans, en Toby Sedgwick is de vriend die geleidelijk, eerst via imitatie maar na enige tijd met neokoreografismen er in slaagt een gesprek op gang te krijgen. De drie zussen worden voorgesteld door drie grote zwarte poppen, met een wit kapje over het hoofd, dat op een bepaald ogenblik in de voorstelling zo omgeplooid wordt dat het eruit ziet als een nonnekap.
Het is niet de enige suggestie dat we ons eigenlijk in een gekkenhuis bevinden; op een bepaald ogenblik van de "konversatie" zie je op de achtergrond een blauwe hemel met schapewolkjes rondwentelen, naarmate de voorstelling vordert steeds meer doortrokken door bliksemschichten. Later wordt dat beeld vervangen door dat van een diepe vensternis met tralies ervoor. Aan weerszijden van de scène staan telkens drie tekeningen van Ian Pollock, met kurieuze, vaag Victoriaanse figuren met nogal geprononceerde geslachtsdelen hier en daar.
Het merkwaardige van de voorstelling is, dat het je binnen de kortste keren voorkomt alsof je werkelijk begrijpt wat beide heren elkaar aan het vertellen zijn; de uitbeelding van gedachten lijkt treffend, en is soms heel grappig, zoals in het fragment waarin Sedgwick aankondigt dat ze er uiteindelijk in geslaagd waren een konversatie te houden over de evolutieteorie van Darwin. Je ziet ze dan ook eerst als reptielen rondkronkelen, later als honden en ten slotte als de eerste primitieve mensen, zoals je ook kunt merken dat de dans de gedachte in woorden hooguit kan "uitbeelden" als een plaatje bij een praatje zonder dezelfde akkuratesse te bereiken.
Het veld van uit te drukken dingen ligt in de twee talen volledig naast elkaar met slechts enkele incidentele overlappingen, op die momenten waar Booth en Sedgwick opzettelijk de beweging tot een rustpunt brengen waarin de tijd ontstaat voor de toeschouwer om bij de danshouding een analoog woord te vinden.
Voeg daarbij nog de biezondere kop die Booth heeft (zijn grote filmheld is Buster Keaton, en hij benadert zijn idool zeer dicht) en je komt tot een sensatie dat wat hier uitgedrukt wordt, zeer dicht ligt bij wat in de wandeling als "knettergek" bestempeld wordt. De opzettelijkheid van de enscenering is het enige wat het onderscheid overeind houdt, maar het onderscheid is flinterdun.
In die zin werkt de voorstelling biezonder goed, en de uitzonderlijke begaafdheid van Booth als danser, de manier waarop hij op een steeds weer verrassende manier zijn lichaam in een vloeiende beweging toch zeer onderscheiden poses kan laten aannemen, draagt daar veel toe bij. Die begaafdheid is overigens direkt merkbaar door het kontrast met Sedgwick, die de voorstelling zonder haperen afwerkt, maar lang niet dezelfde precisie bereikt die op bepaalde momenten zelfs als bijna griezelig mechanischperfekt aandoet.
Die perfektie is echter in de inkleding van de voorstelling niet, of nauwelijks terug te vinden, de belichting b.v. is ongeïnspireerd. Bovendien is er net iets te veel gemikt op regelrechte lachsalvo's, wat aanvankelijk heel prettig is maar finaal een zekere eentonigheid veroorzaakt. Na de eerste helft zit er nauwelijks nog progressie in de voorsteling. Een meer uitgekiende scenografie en regie had hier veel aan kunnen doen, en had het centrale tema aan kracht kunnen laten winnen.