BRUSSEL - Je went aan alles, zelfs aan een stuk als En attendant Godot van Samuel Beckett. Op een of andere manier is het moeilijk om je de schok voor te stellen die het stuk veroorzaakte toen het in 1953 door Roger Blin geënsceneerd werd. Het gegeven van het stuk is zeer bekend, en de schriftuur van Beckett is zo dwingend dat er weinig ruimte is voor steeds nieuwe interpretaties. Met als gevolg dat dit literaire landschap met eindeloze ontdubbelingen zonder diepgang, van schijn zonder wezen, van stumpers met "karakters" in volle ontbinding die gereduceerd zijn tot hun primitiefste sensaties, bijna ongemerkt aanvaard geworden is -- ter kennisgeving zou je kunnen zeggen.
Toch blijft het een onthutsend stuk, al is Beckett sindsdien nog veel verder gegaan in het ontbinden van het betekenisgevend personage, tot er zoals in Ohio Impromptu alleen nog stemmen overblijven. De enscenering van Jürgen Gosch bij het Thalia Thealer in Hamburg, die op uitnodiging van Kaaiteater in de KVS in Brussel te zien was, is hierin zeer verdiensielijk dat zij een biezonder tekstgetrouwe en akkurate enscenering van het stuk brengt, zonder enige symbolische overtoon die extra betekenis zou toevoegen. Het breekpunt dat het stuk betekent, het verdwijnen van de "mens" met een soort morbiede vrolijkheid, wordt daardoor helder inzichtelijk gemaakt.
De motor van de gebeurtenissen, al is het eerder een "non-event", is het wachten. Dat wordt door Gosch zeer tastbaar gemaakt, enerzijds door de voorstelling zeer langzaam te laten verlopen zodat ze bijna drie uur in beslag neemt, anderzijds door de totale leegte van de scène. Het boompje dat Beckett wenst, is hier gereduceerd tot een stammetje met vier zeer hoekige en schriele twijgen.
Die grote tijdsduur gebruikt Gosch om alle details in de tekst zeer nauwkeurig in handeling om te zetten. Zo maakt de zeer uitgesponnen introduktie van Pozzo (het ogenblik dat hij enkele meters achter Lucky de scène opkomt) deze figuur, nog voor de man werkelijk iets gezegd heeft, al herkenbaar als een opgeblazen ballon, een toneelspeler die publiek en slaaf nodig heeft om te bestaan. De parallel tussen Lucky en Pozzo enerzijds en Vladimir en Estragon anderzijds wordt op die manier ook zeer helder gemaakt.
De voorstelling van Vladimir en Estragon is overigens op zichzelf een vondst. Gekleed als de landlopers die in '53 voor het eerst op de scène kwamen, hebben ze nu zeer lang haar en een zeer lange baard, alsof we naar de figuren van Ohio Impromptu aan het kijken zijn, of nog eerder, alsof de voorstelling van '53 nog steeds aan het doorlopen is in een eindeloze herhaling van het wachten. De landlopers zijn steeds ouder en suffer geworden, en alhoewel ze het zelf niet beseffen is er in 35 jaar niets veranderd.
Een biezonder mooi fragment is het ogenblik waarop er een bolhoed te veel op de scène ligt, en Vladimir en Estragon ordening proberen te scheppen in dit onverklaarbaar fenomeen door telkens een bolhoed aan elkaar door te geven terwijl ze een andere opzetten. Dit fragment, dat herinnert aan Molloys spelletje met de keitjes, is bijna gekoreografeerd als een nutteloos en mechanisch uitgevoerd tijdverdrijf.
Het is in dit soort fragmenten b.v. dat de grappige ondertoon van de voorstelling sterk naar boven komt. Gosch begeeft zich niet aan zwartgallige, overtrokken symboliek, maar geeft integendeel de misverstanden en stommiteiten van de figuren het volle pond. Trouw aan de vaak komische tekst waarin de "lagere" driften van de personages meermaal aan de orde zijn. De ironie van het stuk zit dan ook grotendeels in de nuchtere, humoristische verwoording van een uitzichtloos heden zonder geschiedenis, zonder betekenis. Met een zeker leedvermaak wordt de ontbinding van de grote gevoelens en gedachten aanschouwd, en dat heeft Gosch goed begrepen.