Date 1986-10-30

Publication De Standaard

Performance(s) Wolfsklem

Artist(s)

Company / Organization

Keywords wolfsklemgastarbeidermytischetorenstalengewild-populistischtoespelingenmonsterproduktietaalexperimentgizeh

Groot, groter, grootst: Jan Decleir speelt Pjeero Roobjee

STROMBEEK-BEVER -- Wolfsklem van Jan Decleir op tekst van Pjeero Roobjee is naar Vlaamse normen als een "monsterproduktie" te omschrijven. Dan wel niet wat betreft het aantal akteurs (drie: Jan Decleir, Els Dottermans en Mare Van Eeghem) maar zeker qua budget (14 miljoen) en decor. Allegorisch van aard is het speelvlak: een bolkap van de wereldbol, waarop een grote stalen toren staat. Verder wordt met grote takels een stalen balk over het podium gesleept. En passant wordt de piramide van Gizeh te voorschijn getoverd, en op het einde verschijnt in een wereldbrand, wanneer de aardbol letterlijk openscheurt, een heuse toren van Babel uit de grond. U ziet het, dit is geen klein bier.

Er is ook een verhaal mee gemoeid. Wolfsklem is een zeer vrije transpositie van het dierenepos Ysengrimus (dat put uit dezelfde verhaalstof als het méér bekende Van den vos Reynaerde) naar het heden. Jan Decleir is de wolf die model staat voor alle stumpers op de laagste sport van de maatschappelijke ladder. De vos, ook een underdog, die het door zijn handigheid beter weet te rooien, is hier vervangen door een gastarbeider.

Via een nogal simpel, en af en toe stuitend tranerig en gewild-populistisch verhaaltje (gastarbeider verleidt vrouw, licht man op, man en vrouw zijn weerloos en slagen er daarom niet in om voor de rechtbank hun rechten op te eisen) kan de toeschouwer leren dat de arbeiders in hun ellendige toestand hun frustraties op elkaar uitleven in plaats van hun woede tegen de "hoge heren" te keren. Die zien het natuurlijk graag zo, want dan kunnen zij ongestoord voortwerken aan de verovering van de hemel door de arbeid van de arme. Dat mytische aspekt kulmineert in het apokalyptisch beeld op het einde van de voorstelling.

Kreten

Dat is het zo ongeveer. Maar hoe Roobjee zijn naturalistisch fresko wil rijmen met zijn mytische fabel, is allerminst duidelijk, of tenminste, volgens mij lukt dat niet. Daardoor is het eerste oninteressant omwille van zijn krenterigheid en het tweede in het beste geval onbegrijpelijk, in het slechtste geval megalomaan bombast. Men zou geneigd zijn dat laatste te denken, als men de gezwollen retoriek van Roobjee hoort.

Uiteraard dient een auteur, zoals Roobjee zelf zegt, iets te doen met taal. Maar moet het daarom het soort verbale krachtpatserij, onderbuikgrollen, afgesleten literaire toespelingen en ondermaatse rijmelarij zijn dat hier voor taalexperiment moet doorgaan? Roobjees neologismen-diarree, zijn ver gezochte metaforen en gammele dramatische konstruktie doen de akteurs (die het er eigenlijk nog verbazend goed afbrengen) verdwijnen in het veel te grote decor. Niets in dit stuk is verrassend, speels, interessant, diepgravend, inventief. Alles is groot, verbazingwekkend, geweldig, opgeblazen en helaas ...slaapverwekkend.

Zelden zag ik zoveel middelen met zo weinig effekt gebruiken. En dat is jammer voor de gedane inspanningen en voor een akteur als Jan Decleir, toch zeker niet de eerste de beste.

Nog te zien tot juni 1987 in schouwburgen in Vlaanderen en Nederland (ongeveer honderd voorstellingen).