Vagevuur van het ballet
Vagevuur van het ballet
over worKs by 3/1 – ‘I belong to no repertoire' van Jean luc ducourt
Pieter T'Jonck beschouwt de manier waarop
Vanaf 1978 was
De voorstellingen die Ducourt de laatste tien jaar toch nog maakte hadden niets meer gemeen met de ondanks alles luchtige toon van Mozart / Concert Arias – un moto di gioia. Integendeel. I/O
Toch bleef Ducourt wel een choreograaf in hart en nieren. Iemand die zich voortdurend afvraagt hoe hij iets, wat dan ook, met dans kan doen of uitdrukken. Zij het dat Ducourt een wel zeer getroubleerde choreograaf blijft. Pourquoi quand je te regarde je ne me vois pas begon als een onderzoek naar de cultuur van het barokke hoftheater aan de hand van
Maar zelfs al dreef zijn zoektocht hem soms ei zo na de vernieling in, Ducourt bleef zoeken naar middelen om het ballet weer tot
leven te wekken. Een schets van een mogelijke balletvoorstelling was
Hofcultuur
Ligt het aan het decor of, eerder, de afwezigheid van decor? De voorstelling speelt zich inderdaad af op een haast naakt podium. De enige decoratie zijn enkele felgekleurde doeken, geel en groen, die lukraak opgehangen lijken. Het zou een abstracte compositie van kleurvlakken kunnen zijn, en dus een referentie aan absolute kunst, maar de materialiteit van de doeken, zeilen in kunststof zoals je ze op bouwwerven vindt, spreekt dat tegen. Het beeld refereert eerder aan de toevalligheid en vluchtigheid van de alledaagse realiteit, het ademt eerder de sfeer van Fluxus dan die van bevlogen, hoge kunst. Of nog: het toont het werk als een constructie, opgebouwd uit wat snel en makkelijk voorhanden is. Als arbeid dus. Het bevindt zich daarmee, in denkbeeldige zin, niet aan de kant van het ballet zoals dat historisch ontstaan is.
Het enige ‘amendement' op deze kale scenografie is de belichting van het podium. Die is verrassend gesofisticeerd, al deed Ducourt ook hier geen enkele moeite om de ‘productiemiddelen' te verbergen. Integendeel, het is bijna een statement dat het centrale lichtdispositief van de scenografie een raster met parallel opgehangen tl-buizen is. Dat lichtraster werpt bij het begin van het stuk een hard, schaduwloos licht op de dansvloer en op een deel van het publiek. Maar daarnaast is er een overhoekse lijn van laaghangende spots die een ander, warmer en vooral schaduwrijk licht bieden wanneer het dominante tl-licht wegdeemstert. En ten slotte is er de stroboscopische lamp die plompverloren, op ooghoogte van de kijker, achteraan is opgehangen en twee keer – tijdens een soort pauzemoment wanneer de groene doeken opgehaald worden, en bij het einde van de voorstelling – een verblindend flikkerlicht werpt op podium en zaal. Dit licht heeft de brutaliteit van een sirene die de arbeidstijd markeert, en schudt het publiek twee keer hardhandig wakker.
In die context verschijnen drie mannelijke dansers,
Niets van dat alles hier. Het lijkt wel alsof je een oefensessie bijwoont. De dansers dragen de informele, wat vodderige kledij waarin dansers graag rondhangen. Hoe verder het stuk vordert, hoe vodderiger en willekeuriger, zelfs uitgesproken onelegant hun dracht wordt. Eerder nog dan die outfit werkt vooral wat de dansers doen vervreemding in de hand. Ze werken, elk voor zich, een lang en complex programma van passen af. Dat werd via een computerprogramma ontwikkeld en staat dus los van de ‘natuurlijke' opeenvolgingen van bewegingen, enchaînements, die de standaardzinnen van het klassiek ballet vormen. Hier staan de afzonderlijke posities in een zo goed als willekeurige rij, alsof je in een woordenboek in het wilde weg 55 woorden zou prikken en onthouden. (Aan de oorsprong van deze reeks ligt een tentoonstelling die Ducourt jaren eerder in Salzburg maakte. In een schijnbaar lege en verduisterde ruimte lichtten door het gebruik van ‘black lights' honderden tweedimensionale beelden van dansers op de muren op.) Daarbij hebben de dansers een zekere vrijheid. Er zijn vele variaties op de basisreeks, die onder andere toegepast worden naargelang de omstandigheden – versta: de obstakels –, die zich voordoen in de vorm van anderen die plots het pad van een danser kruisen. Dat levert een specifieke, werktuiglijke beeldtaal op: bewegingslijnen die op enigszins onvoorspelbare manier overhoeks afbuigen om weer onverstoorbaar hun weg te gaan, een beetje zoals balletjes in een computerspelletje willekeurig hun weg vervolgen wanneer ze de rand van het scherm raken.
Het duurt even voor je die logica ontwaart, en onmiddellijk daarna besef je hoe inspannend deze exercitie fysiek en mentaal moet zijn. Niet alleen moeten de dansers een complexe
zin vol inspannende bewegingen afwerken, ze moeten voortdurend alert blijven omdat een sturende hand, een groot plan, ontbreekt op het ogenblik van de uitvoering. Er is enkel een algoritme van passen en hun variaties, geen volledig uitgeschreven tekst, en dus ook geen ‘inhoud'. De dansers kennen de bewerkingen die afgehandeld moeten worden en hun volgorde, maar ze weten niet onder welke omstandigheden ze die taak zullen moeten volbrengen, zodat ze nooit op automatische piloot kunnen dansen. Ze kunnen ook niet terugvallen op een dragend verhaal dat de volgorde van de acties een onmiddellijke zin geeft en ervoor zorgt dat de ene beweging als het ware de andere oproept. De dansers druipen tegen het einde van de voorstelling dan ook van het zweet.
Dat heeft een onmiddellijke impact op de leesbaarheid van de dans. In tegenstelling tot het reguliere ballet vertonen de dansers hier immers geen – zij het dan gestandaardiseerde – gelaatsuitdrukkingen, die de bewegingen interpreteerbaar maken, maar drukt hun gelaat enkel ernst, toewijding en concentratie uit. De muziek biedt evenmin een kader om de dans te begrijpen. Ze ontwikkelt zich autonoom, los van de bewegingen.
Dat dwingt je als toeschouwer tot heel wat beslissingen tegelijk. Je moet de woorden van de dans lezen om wat ze zijn, niet om wat ze uitdrukken. Je kijkt naar werk dat volbracht wordt, naar harde arbeid, simpelweg omdat er geen verhaal, noch pracht en praal is om je in te verliezen. Je luistert naar de klanken op zich, zoals Franco ze boetseert, niet naar de melodie of de compositie, simpelweg omdat die niet, of toch niet onmiddellijk, gegeven is. En vooral, je moet je tijd uit handen geven. Niet op de genoeglijke manier waarop je in het ballet even de zware werkelijkheid kan verlaten voor een wereld waarin alles licht, lucht en liefde is, maar zomaar, zonder hoop op redding of vervulling. Je moet kijken naar de handelingen ‘an sich'; net zoals de uitvoerders de handelingen ‘an sich' doen. En je moet dat accepteren. De gebeurtenissen zijn pure materie-tijd.
Brokstukken
Is I belong to no repertoire dan een beeldenstorm? Vernielt en vernedert het ons verlangen naar ontsnapping uit een waardeloze werkelijkheid? Ik denk het niet. Op geen enkel moment bijvoorbeeld probeert de voorstelling te schokken, te schofferen of uit te dagen, tenzij dan op die twee momenten dat het stroboscopisch licht de zaal wakker schudt. Toch vernietigt ze een taal, de taal van het klassiek ballet, tenminste als je taal begrijpt als een geheel van voorstellingen en betekenissamenhangen die als het ware vanzelf ontstaan uit het toepassen van de regels die de taal impliciet, als ‘default positions', voorstelt en die we onnadenkend, als vanzelf, aanvaarden, zelfs als we denken dat we ze zelf bedenken. Taal als iets wat ons denkt, in plaats van omgekeerd. Van dat soort taal blijft hier niets meer over. De brokstukken van de klassieke taal staan hier op zich, naast elkaar, als proposities die wachten op een nieuwe invulling. Het is een strategie, niet ongelijk aan de manier waarop
Je bent het niet gewoon om zo te kijken. Je ziet eigenlijk bijna niet wat hier te zien valt, zo blind blijk je soms wel voor de poëzie van wat zich ‘toevallig', ‘zomaar' aandient. Het duurt echt 75 minuten voor je op het punt komt waarop je je overgeeft aan deze andere manier van kijken. I belong to no repertoire is zo een voorstelling die op een bizarre manier werkt als een vagevuur voor een ander kijken, net zoals Becketts teksten werkten als een vagevuur voor een ander lezen.
De voorstelling die in
De voorstelling is op 16 en 17 januari 2009 te zien in het
Auteur Pieter T'Jonck
Publicatie Etcetera, 2008-12, jaargang 26, nummer 114, p. 37-39
Trefwoorden ducourt • ballet • dansers • belong • vagevuur • franco • passen • klanken
Namen Alain Franco • Aneta Zbrzezniak • Anne Teresa De Keersmaeker • Ashley Chen • Ballet • Beethoven • België • Boulez • Brusselse • Christophe Carpentier • Ducourt Franco • Erts en Mozart • Feldman • Figure • Franciska Lambrechts • Frankrijk • Goldbergvariaties van Bach • Hooman Sharifi • Impulstanz • Jean Luc Ducourt • Kaaitheater • Maximilaanpark • Mia Lawrence • Noordwijk • Pygmalion van Rameau • Rob Fordeyn • Robert Antelme • Samuel Beckett • Solo • Stockhausen • Szene Salzburg • Tamara Debaty • The desert • Viviane De Muynck • Weense • Wenen • Westen • Wolfgang Kirchner
Development and design by LETTERWERK