Archief Etcetera


Dans op Expo 58



Dans op Expo 58

Dans op Expo 58

In het Expojaar 1958 stapte België de moderne tijd binnen.

Er was in dat jaar ook heel wat (nieuwe) dans te zien. Hoe keken onze critici daar toen tegenaan? Eric De Kuyper las de door Sarma verzamelde kritieken van Marcel Lobet en Georges Sion over de voorstellingen die het publiek dat jaar te zien kreeg.

Op het internetplatform voor kunstkritiek Sarma verscheen onlangs de anthologie Dans op Expo 58. Ze bevat een dertigtal sleutelteksten over dansvoorstellingen die te zien waren op de Expo. Naar aanleiding van de wereldtentoonstelling konden toenmalige critici als Marcel Lobet en Georges Sion voor het eerst hun ideeën over dans en ballet kwijt in populaire dag- en weekbladen als Le Soir en Les Beaux-Arts. Ze ontpopten zich tot specialisten in de dansgeschiedenis, zij het met een ambigue kijk op moderniteit, lichaamstaal en internationale cultuur.

Met de anthologie wordt een belangrijk stukje dansgeschiedenis, waar nog weinig onderzoek naar gebeurde, ontsloten. Het corpus werd samengesteld door historicus Staf Vos, theaterwetenschapster Lieve Dierckx, en Sarma. Staf Vos schreef ook een omkaderend essay. Dit alles is te vinden op www.sarma.be.

Op vraag van Sarma las Eric De Kuyper de teksten van de anthologie. In 1958 was hij zelf zestien jaar, en toen al gebeten door dans, film, musical, opera, theater,... Geplaagd door herexamens kon hij echter niets meepikken van de vele dansvoorstellingen op de wereldtentoonstelling. Vijftig jaar later heeft hij de schade meer dan ingehaald en is hij als geen ander in staat om de verdiensten en de manco's van die periode te plaatsen. Welke rol speelde de Expo in het ontstaan van zoiets als een Belgische danscultuur? Waarom waren de critici vol lof over de opkomende ster Béjart en konden zij het werk van Martha Graham nauwelijks waarderen? Hoe zien we de Expo-ideologie weerspiegeld in de danskritiek? Wat was de esthetiek van die tijd en wat getuigde van ‘mauvais goût'? Waarom volhardden de Belgische critici in een scherp onderscheid tussen hoge cultuur en entertainment terwijl zoveel Amerikaanse choreografen vlotjes de theaterzaal inruilden voor Broadway of Hollywood, en vice versa?

Eric De Kuyper kadert het denken van de generatie '58 binnen een historisch, politiek en esthetisch perspectief. Hij geeft hen krediet, maar legt ook de pijnpunten bloot waarop de volgende generatie critici – waartoe hij zelf behoort – hen zal aanvullen of corrigeren.

Wat opvalt in de teksten van Marcel Lobet en George Sion is de zelfzekerheid waarmee zij over dans schrijven. Gezien de context en de Zeitgeist is deze toon verwonderlijk en... bewonderenswaardig. In tegenstelling tot wat je uit de teksten van zowel Lobet als Sion zou menen op te maken, is het au sérieux nemen van dans en ballet in die jaren geen evidentie. In de hiërarchie der kunsten staat ballet onderaan, het is een nichekunst. Een muf en oubollig verschijnsel. Of, als het om ‘modern ballet' gaat, een marginaal en excentriek gedoe. Er wordt dan ook nog vaak gesproken van ‘balletomanen', dat apart slag van mensen dat zich voor ballet interesseert. Het visionaire dat uit deze teksten naar voren komt, staat haaks op de tijd. Doch zie: het daaropvolgende decennium (de daaropvolgende decennia, zou ik moeten schrijven) zal hen geen ongelijk geven. Een hergeboorte van de danskunst zal plaatsvinden.

Die zelfzekerheid is niet zomaar een pose. Ze steunt in de eerste plaats op deskundigheid. De schrijvers zijn nooit bang om in een historisch perspectief te verwijzen naar Isadora Duncan of Kurt Jooss, naar de Ballets Russes of Martha Graham. Een recensent heeft ook een educatieve taak! Daarom is het plaatsen van een dansavond in een ruimere historische context geen overbodige luxe: het helpt bij het doen ontstaan van zoiets als een



‘danscultuur'. Dat hun perspectief voornamelijk op Frankrijk is afgestemd – en door de Franse cultuur is gevormd –, blijft impliciet aanwezig. Doch de overvloed aan programma's die de Expo biedt, brengt de dansrecensenten in contact met andere danstradities. Je merkt hier zowel grote nieuwsgierigheid en openheid als ook onzekerheid: waar moet het met de dans naartoe? Gelukkig is de opkomende ster van Béjart daar, om de vele tegenstrijdigheden die op dat moment voelbaar zijn, met elkaar te verzoenen. Zo kan een Franse ‘traditie' opnieuw worden bevestigd en wordt hierdoor verantwoord dat die Franse blik de juiste is geweest. Telkens opnieuw duikt de naam van Béjart op, als een vernieuwende katalysator. Lobet en Sion hebben ongetwijfeld het terrein voorbereid voor wat er in de na-Expojaren in Brussel zal gebeuren, met de oprichting van het Ballet van de xxe eeuw.

Op die zelfzekerheid wil ik nog even ingaan... Het is indrukwekkend om te zien hoe iemand als Lobet het voor mekaar kreeg in een krant als Le Soir regelmatig over dans te berichten, en er bovendien geregeld langere essayistische artikels in te publiceren. In Le Soir! Een krant die nauwelijks te vergelijken was met wat die krant nu is. Le Soir was een veel gelezen, ja populair dagblad. Er waren verschillende uitgaven per dag, en de namiddageditie werd door de straatventers al aangekondigd als ‘Le Soir pour demain'. Het was zeker niet wat nu een ‘kwaliteitskrant' zou worden genoemd. Dat begrip, als het al toepasselijk zou zijn voor de dagbladpers uit die jaren, zou eerder slaan op La Libre Belgique.

Dat Lobet met zo veel autoriteit een plaats kon verwerven in de dagbladpers, en Sion in een cultuurblad, heeft naar mijn mening niet zo veel te maken met hun onbetwiste deskundigheid dan wel met het feit dat ze beiden uit de literaire wereld kwamen; beiden werden later lid van de Académie Royale de Langue et de Littérature Française. Dat zal ongetwijfeld geholpen hebben om hun eigenzinnige passie voor danskunst in de krant te legitimeren. Maar stel je eens voor: Marnix Gijsen als danscriticus in De Standaard of Walschap in Het Laatste Nieuws!

Wat eveneens opvalt is de gedrevenheid van deze recensenten. Ze beseffen dat ze voor een ‘zaak' staan. Het zijn geëngageerde schrijvers! Het programmatorische klinkt dan ook steeds in hun teksten door. De dans, zo wordt het geformuleerd, gaat een nieuwe toekomst tegemoet. Het is niet alleen de Expo-ideologie die hen deze visie suggereert; integendeel, het is als het ware dankzij de Expo-confrontatie dat ze deze boodschap kunnen formuleren.

Jerome Robbins, Fancy Free (1944)

‘We staan hier voor werken die zo vol van bedoelingen zijn dat zij, ook al zijn ze vandaag helemaal ingespeeld, nog altijd suggereren, voorstellen, nieuwe wegen banen in het woud van symbolen waarin de moderne mens rondstrompelt. Het is eigen aan de experimentele werken dat zij eeuwig in wording zijn, onderweg, in “transitie”.' marcel lobet over Béjarts Symphonie pour un homme seul (1955) bij de heropvoering op Expo 58 (in ‘Ballets de musique concrète', Le Soir, 1958)



Helemaal in het kader van de Expoideologie echter worden de verschillende dansbijdragen van een nationalistisch label voorzien. Het gaat daarbij altijd om grote tegenstellingen. De Verenigde Staten worden steevast vergeleken met de Sovjet- Unie, het Westen wordt tegengesteld aan de Oostbloklanden. We bevinden ons ook hier te midden van de koudeoorlogsideologie, die door de Expo-ideologie als het ware wil worden getranscendeerd.

Een andere tegenstelling is die van ‘klassiek' versus ‘modern'. Wat begrepen moet worden als: ‘klassiek romantisch ballet' versus ‘moderne dans'. Ook al betreurt Lobet het dat de ‘moderne' dans onvoldoende aan bod is gekomen tijdens de Expomaanden, zijn opvatting over wat ‘moderne dans' kan (en moet) zijn, is vrij dubbelzinnig. Beslist niet een verder uitbouwen van het verfoeide expressionisme... Het komt mij voor dat Lobet kiest voor een soort middenweg: het verhalende ballet (of dans) behaagt hem evenmin als het abstracte, dat hem te cerebraal is. Ook de tegenstelling ‘figuratief/ abstract' bepaalt in die jaren de esthetische kwesties. Uiteraard niet enkel in de dans.

Ik meen te begrijpen dat hij voor het ‘thematische' pleit. Dans waarin de mens en het menselijke centraal staan. Of zoals Staf Vos in de mooie inleiding op de anthologie schrijft: het ‘humanistische lichaamsbeeld'. Iets waar een Béjart hem natuurlijk erg goed in tegemoet zal komen.

Bepalend voor een adequaat modernisme blijft de ‘goede smaak'. Het is opvallend hoe vaak ‘mauvais goût' of ‘vulgariteit' wordt gebruikt om een negatief oordeel te formuleren. Lobet voelt daarenboven nog een zeker ongemak bij wat hij het ‘psychoanalytische' noemt. Niet alleen ontdekt hij hier uitlopers van het expressionisme, maar ook komt het lichaamsbeeld dat hem als ideaal voor ogen zweeft in het gedrang. Psychoanalyse in deze context betekent dan ook zoveel als ‘seksueel geladen'. Dat Béjart daar op een beheerste manier (‘bon goût!') mee omspringt, maakt hem des te sterker als uitverkoren figuur, als baanbreker en vertolker van de nieuwe tijden.

Gezien de Franse sfeer waarin zowel Lobet als Sion schrijven, kan het verbazen dat er zo weinig aan de Ballets Russes wordt gerefereerd. Meer bepaald de twee peilers waarop de terechte reputatie van Diaghilevs groep steunde, namelijk opdrachten aan een hele reeks hedendaagse componisten en de medewerking van beeldende kunstenaars, spelen geen noemenswaardige rol. Daarentegen brengen ze heel duidelijk een ‘nieuw' begrip naar voren: het belang van de choreograaf wordt systematisch vooropgesteld, wat bij de Ballets Russes zeker (nog niet) het geval is. In dat verband spreken onze dansdeskundigen graag over ‘choreauteurs'. Terloops, het is in diezelfde jaren dat er in de Franse filmkritiek gewag wordt gemaakt van de ‘auteur' en men het heeft over ‘la politique des auteurs'! Met kort daarop de opkomst van de ‘nouvelle vague'...

*

Het programma van Expo 58 kenmerkt zich, naast de meer traditionele vormen van klassiek en modern ballet, door een bijzonder groot aanbod aan zogenaamde ‘folkloristische dans'. Vooral de landen uit het Oostblok, met hun kleurrijke en virtuoze spektakels, vallen in de smaak van het publiek. Gedurende jaren zullen zij onze podia teisteren en voor uitverkochte zalen zorgen. Perfect spektakelproduct voor de tourneeagentschappen.

Het is overigens vreemd dat dit eerder marginaal verschijnsel, dat naar ‘oudheidkunde' ruikt, een halve eeuw later gemeengoed is geworden. Waarmee ik niet wil zeggen dat de folkloristische dans het als kunstvorm heeft overleefd. Wel dat de niet-Westerse inbreng en aanwezigheid, in een veelheid aan vormen, niet meer weg te denken zijn uit de hedendaagse dans.

Wat onze recensenten met deze verschijnselen aan moeten, weten ze zelf niet zo goed. Ik heb de indruk dat ze hen gemakkelijkheidshalve onder de rubriek ‘ontspanning' onderbrengen en zo in tegenstelling brengen met de hogere vormen van danscultuur.

*

Geregeld wordt de moderniteit van de dans vergeleken met de moderniteit van de film. Maar vreemd genoeg wordt nooit gerefereerd aan wat er zich juist op dat moment al een hele tijd in de Hollywoodmusical aan het afspelen is. Het zijn de gloriedagen van de mgm-musical. Dat verbaast des te sterker bij iemand als Lobet, die toch in een vorige periode de filmrecensent van Le Soir was. Ongetwijfeld heeft hij toen de toppunten van de dansmusicals On the Town, An American in Paris of Singin' in the Rain gezien en kende hij het werk van Michael Kidd, Hermes Pan, Bob Fosse, Jack Cole, en vooral Gene Kelly en de Maurice Béjart en Tania Baria in Symphonie pour un homme seul, Archief van de Munt © Oscar

‘Als extreem individualist is Robbins de choreograaf van het genot. Maar dat genot moet ook kwaliteit hebben. Ook bij het brengen van een klucht kan men getuigen van goede smaak, zoals Maurice Béjart bewezen heeft met La belle au boa. Tussen het kluchtige ballet en deze kermisChopin is er heel die ruimte waarin genres vermengd worden.'

marcel lobet (in ‘Les Ballets U.S.A. de Jerôme Robbins', Le Soir, 1958)



naoorlogse Fred Astaire... Te veel entertainment waarschijnlijk.

Zowel Sion als Lobet missen hier een belangrijke schakel. Zo is het werk van Robbins duidelijk niet gekend. Nochtans werkt deze veelzijdige choreograaf op dat moment al meer dan tien jaar ook voor Broadwaymusicals. En West Side Story, waarvan hij de choreograaf is, werd één jaar eerder (in 1957) gecreëerd. Kenschetsend is dat uitgerekend op de dag waarop de recensie van Lobet over Fancy Free van Robbins & Bernstein verschijnt, in het Amerikaans theater On the Town te zien is. Nu is deze Broadwaymusical (zoals overigens de latere Hollywoodfilm met dezelfde titel) de uitwerking van het dansstuk van Robbins & Bernstein...

Speelt ook hier het onderscheid tussen kunst en entertainment een rol? Eigenlijk speelt dat nog nauwelijks, net zomin als bij zovele andere Amerikaanse choreografen uit die tijd. Bovendien wordt er naar een synergie gezocht. Iemand als Gene Kelly heeft naast zijn meesterlijke bijdragen voor de Hollywoodmusical steeds geflirt met het ‘ballet'. Hij werd zelf gevraagd voor een choreografie door de Parijse Opera en hij draaide een zuivere dansfilm (Invitation to the Dance, in 1956). De dubbelzinnige rol die een Roland Petit speelt, zowel actief in de sfeer van het legitieme (!) moderne ballet als op Broadway en in Hollywood, zorgt bij Lobet eveneens voor – terecht, maar om andere redenen – onbehagen. De man houdt zich te veel bezig met... ‘operette' (zo wordt de show-musical door Lobet genoemd!). En in de hiërarchie der kunsten staat de operette vanzelfsprekend onderaan.

Dat ook de plaats van Balanchine in deze visionaire bespiegelingen schromelijk wordt onderschat, heeft wellicht te maken met het feit dat de recensenten vermoedelijk enkel zijn Le Palais de Cristal kennen (of zoals het werk later werd genoemd: Symphony in C), dat tot het repertoire van de Parijse Opera behoort. Immers: het New York City Ballet is de grote afwezige op de Expo.1 La Valse (1951), Ivesiana (1954) en vooral Agon (1957) hadden Lobet en Sion misschien tot minder strakke beoordelingen gebracht als het over de tegenstelling klassiek versus modern gaat. En Stars and Stripes (1958) of Western Symphony (1954) zouden Lobet misschien hebben doen twijfelen over zijn streng onderscheid tussen ‘hoge cultuur' en ‘entertainment'!

Inderdaad: de informatieachterstand kon door de Expo in enkele maanden tijd niet geheel worden opgelost. Dat zal (dankzij de Expo?) in de daaropvolgende jaren geschieden.

Een taak waar de opvolger van Lobet bij Le Soir, Albert Burnet, zich ten volle aan zal wijden.

Het engagement en de programmatische gedrevenheid van Lobet en Sion hebben hun keerzijde. Zij geven waarderingen, maar zelden of nooit een analyse van een werk. Nu is het allerminst makkelijk om een choreografie onder woorden te brengen, maar het valt toch op hoe karig ze met hun beschrijvingen zijn. Enkele adjectieven, zoals ‘désarticulé' (voor moderne dans waarin het lichaam uit de ‘normale' of geaccepteerde klassieke geledingen wordt geweerd), moeten volstaan. Hoe de verschillende dansstukken eruit hebben gezien, waaruit nu precies hun vormentaal bestond, hoe de ruimte werd bespeeld of de verhouding met de muziek werd aangegaan,... valt dus moeilijk op te maken uit deze recensies. Wel proeven we een tijdssfeer, waarbij ook de dans door de Expo wordt gekleurd.

In de Antwerpse straten regende het. En daar in het verre Brussel was een ballet van Robbins te zien... Robbins, stel je voor! Maar herexamens Grieks, Latijn, algebra,... stonden in de herfst te wachten. Gelukkig draaiden ze die avond in de Berchem-Palace2 Vertigo van Hitchcock. Waarvoor ik nog net genoeg centen had. Of zou ik toch maar liever naar Les Tricheurs gaan? Ach neen, zo'n Franse, zogezegd gewaagde film over adolescenten...

Dat ik dan een jaar of zo later in Parijs West Side Story op het toneel zou zien, kon ik me nog niet voorstellen. Met de oorspronkelijke Broadwaycast! In de choreografie van Robbins! Er bestaat dus toch een God – een kleinere godheid weliswaar – voor gedreven adolescenten!

Met dank aan Staf Vos

De citaten uit de kritieken van Marcel Lobet werden gekozen door Staf Vos; Johan Wambacq vertaalde ze vanuit het Frans.

1 Het Koninklijk Deens Ballet was ook niet aanwezig: Denemarken was immers niet vertegenwoordigd op de Expo.

2 Nu – of all things! – een beroemde kunstgalerie.

George Balanchine, Agon (1957)

‘Zoals de elite de vedettencultus overlaat aan het grote publiek en zelf meer belang hecht aan de persoonlijke inbreng van de cineast, zo hechten de verlichte balletliefhebbers vooral aan de creatie van de choreauteur. De grote repertoireballetten hebben geschiedenis gemaakt omwille van een esthetische betekenis die uitsteekt boven de ophef die op soms artificiële wijze gemaakt wordt rond hun vertolkers.'

marcel lobet

(in ‘L'avenir du ballet', Le Soir, 1958)


Development and design by LETTERWERK