1
Zowat alle beschouwingen over hedendaagse dans vertrekken tegenwoordig van de vaststelling dat het om een moeilijk af te lijnen genre gaat. Al snel volgt dan het woordje ‘hybride': hedendaagse dans is een bastaardkind, geboren uit de kruisbestuiving tussen verschillende disciplines. Om dat te staven zijn er voorstellingen zat die videokunst, theater, muziek, beeldgerichtheid en, jawel, bewegingen van mensen of zelfs machines onderling combineren. Maar toch: hoe steekhoudend is het ondertussen gestaalde cliché dat de dans van vandaag een inter- of transdisciplinaire zaak is, zich daarom aan verdere definiëring onttrekt, en we dus hooguit pour le besoin de la cause grove scheidslijnen kunnen trekken tussen bijvoorbeeld dansdans (Rosas), theaterdans (
Het is namelijk vrij contingent of een voorstelling die zich committeert aan het genre van de ‘podiumkunst in het algemeen' als theater dan wel als dans wordt geafficheerd. Nochtans heeft dat bepaald ingrijpende gevolgen voor de publieke receptie. Een voorstelling die als dans – of eigentijdser: als performance – wordt aangekondigd, zal de modale theaterliefhebber wellicht niet interesseren en roept specifieke verwachtingen op. Ze stroomt door naar een apart circuit, en zal in de regel door een dans- en niet een theatercriticus worden gerecenseerd. Daardoor belandt ook de maker of het gezelschap al snel voorgoed in de hoek van de hedendaagse dans, ook als het eigen werk bijvoorbeeld neerkomt op een uitgekiende deconstructie van uiteenlopende vormen van theatraliteit (ik denk aan de bigtrilogie van Superamas of het werk van jonge makers als
2
Er is nog een ander gevolg van de contingente inschaling van een voorstelling of oeuvre als dans dan wel als theater. Want wie in de hoek van de hedendaagse dans belandt, komt helaas in een beleidsmatig verdomhoekje terecht.
Er valt veel te zeggen voor de stelling dat de sterke groei aan letterlijk zogenaamde hedendaagse dansvoorstellingen deels samenhangt met de grotere receptiviteit voor ‘podiumkunst in het algemeen' in werkplaatsen of bij programmatoren die graag een dansvlag laten wapperen. Bovendien bieden sommige dansopleidingen, zoals bij ons
Moet men de danssector dan laten inbreken op de theatersubsidies, bijvoorbeeld door de dossiers van makers wier werk een onmiskenbaar theatraal karakter bezit naar de theatercommissie door te schuiven? Dat houdt een risico in: zullen de theaterkenners dat werk wel voldoende kénnen en kunnen plaatsen? Vandaar de nogal eens gehoorde wens om voor de podiumkunsten, of zelfs voor alle kunstdisciplines, met één schotloze adviescommissie te werken. Het valt nog te bezien of dat strategisch een juiste zet is. Bij een eengemaakt podiumkunstenbeleid kan de cultuurminister immers volstaan met het samentellen van de huidige subsidies voor dans en theater, plus een bescheiden extra ‘rugzakje' – dat is sinds een vorige subsidieronde officiële terminologie – als teken van goede multidisciplinaire wil. Het nettoresultaat is dan enkel een sterkere concurrentie tussen de dans- en de theatersector en hun vertegenwoordigers aan de rand van het cultuurbeleid.
Ik voel zelf meer voor de idee van een masterplan voor de dans in
Kanaries in de koolmijn eindigt met een lange waslijst van desiderata en beleidsmogelijkheden, zonder dat het prioriteiten afbakent. Nochtans is juist dát nodig voor een werkbaar masterplan en dito dansbeleid. ‘De sector' heeft al haar wensen netjes geaggregeerd, maar haar vertegenwoordigers vergaten blijkbaar dat beleidsvoering synoniem is voor selectiviteit en keuzes maken. Het eerste is inderdaad makkelijker dan het tweede. Wie het stellen van prioriteiten evenwel overlaat aan de cultuurminister en diens directe adviseurs gaat strategisch in de fout. Of is het dansveld in
3
De voorbije maanden voerde ik in het kader van een boekproject langdurige gesprekken – tot nog toe een vijftiental – met dansers van uiteenlopende leeftijden. De meeste van hen combineren, gedeeltelijk uit financiële noodzaak, het maken van eigen werk met een ‘dienende' rol in dat van anderen (dat ‘dienende' heb ik overigens van meerdere van mijn respondenten). Eén woord keert in de gesprekken gedurig weer wanneer het over hedendaagse
dans gaat: ‘fysicaliteit' (inderdaad geen correct Nederlands, maar hoe anders het
Dansers denken daar dus doorgaans anders over. Hun zelfdefinities suggereren dat de hedendaagse dans wel degelijk een identiteit, of liever: een specifieke inzet, bezit. Veel – niet alle – hedendaagse dans valt onder het bredere genre van ‘podiumkunst in het algemeen', dat houd ik staande. Tegelijk onderscheidt de dans zich van naburige uitingen door de exploratie van de spreekwoordelijke zone tussen ‘fysicaliteit' en theatraliteit. Zo bekeken is hedendaagse dans noch ‘puur theater', noch ‘pure dans' (inderdaad problematische uitdrukkingen, maar passons). Bewegingen worden onderzocht op hun uitdrukkingskracht en voorstellingskarakter, maar met vermijding van iedere directe zweem van symbolisme of boodschapperigheid. Jeroen Peeters noemde dat in dit blad onlangs ‘een hernieuwd, kritisch expressionisme'3. Het resulteert in voorstellingen die, met een verschillende nadruk op een van de polen, een altijd singuliere balans construeren tussen vaak microscopische bewegingen (‘fysicaliteit', dat is het buiten- én het binnenlichaam) en de theatraliteit van lichaamscodes, clichés, alledaagse gebaren, enzovoorts. De dans bewoont thans voornamelijk een tussenzone, waar fysieke presentie en representatie – incluis de paradoxale representatie van presentie – elkaar veronderstellen, doordringen en vaak ook doorkruisen (in de meervoudige betekenis van het
Een toekomstig beleid en masterplan voor de dans in
4
Er is inderdaad nog een ander thema dat in gesprekken met dansers voortdurend opborrelt. Ook als ze niet aan een eigen productie werken of geen auteurscredit claimen, zijn veruit de meeste dansers vandaag de dag makers, omdat creatieprocessen vandaag de dag op samenwerking stoelen. Dansers genereren alleen of samen met anderen ‘materiaal' – nog zo een door mijn gesprekspartners veelgebruikte uitdrukking – dat vervolgens wordt afgetoetst en verder bewerkt, en ten slotte selectief aaneengeschakeld tot een eindcompositie. Daarbij kan een iemand met meer of minder solokracht de positie van choreograaf affirmeren. Maar binnen het dominante communale arbeidsregiem, dat overigens de meeste vormen van creatieve arbeid kenmerkt (ook bijvoorbeeld designwerk of het schrijven van software), is ook een minder democratisch gezinde choreograaf deels coach, deels regisseur van de meewerkende dansers en het door hen aangereikte materiaal. Sommige dansers kiezen trouwens voluit voor het ideaal van een egalitaire artistieke samenwerking zonder eindbeslisser, en ook voor presentatievormen die bewust breken met het gangbare format van de avondlijke zaalvoorstelling (ik kom daar nog op terug).
Zowel danscollectieven als democratisch werkende choreografen roepen regelmatig de hulp van ‘een derde oog' in. Voorlopige resultaten van een werkproces worden getoond aan bevriende peers, coproducenten en werkplaatsverantwoordelijken met wie men een vertrouwensband heeft, geïnteresseerde critici, of mensen die elders als dramaturg aan de slag zijn. Vaak wordt trouwens diezelfde groep, eventueel aangevuld met specifieke deskundigen, al tijdens de initiële fase van een zich uitkristalliserend project geconsulteerd. Uit de polyfonie van commentaren worden selectief lessen getrokken waarmee bijstellingen, doorhalingen, uitdiepingen,... sporen. Het spreekt allemaal vanzelf in dansland – en deze zin mag letterlijk worden genomen. ‘Het spreekt allemaal', en dat meervoudige spreken
structureert mee de weg die richting voorstelling wordt afgelegd. Wie is dan nog de auteur daarvan? Een netwerk, juist, met centrale en perifere posities of stemmen – maar desondanks: een collectief of, modieus gesteld, een multitude. Hoe verdisconteer je dat in beleid? Het
Die zijn duidelijk en in principe controleerbaar, wat mooi aansluit bij de dominante bestuurslogica. De productieve kracht – in de dubbele zin van ‘vermogen' en ‘effectiviteit' – van informele vormen van samenwerking of ‘kunstdemocratische' collectieven berust echter op losvaste relaties en netwerken.
Ze zijn van vitaal belang bij het maken van hedendaagse dans, die van een sociale in een communale kunstvorm aan het veranderen is. Het minimum minimorum voor een toekomstig dansplan of dansbeleid is dat het de communale werklogica honoreert. Die valt niet zomaar af te lezen aan een coproductiecredit, want dat is meestal gewoon een zaak van geld, werkruimte of technische assistentie (en in het beste geval van alledrie). Ik stel daarom voor dat de toekomstige subsidieaanvragen van kunstencentra, werkplaatsen of dansfestivals enig uitsluitsel geven over hun omgang met dansmakers. Huizen mogen rustig verder blijven programmeren en coproduceren volgens een eenvoudige boekingslogica, maar wie sociaal kapitaal genereert krijgt in mijn ideale beleidsscenario ook meer economisch kapitaal. Want die maakt tijd en energie vrij voor een artistieke samenspraak met artiesten; die verwart organisatorisch eigenbelang duidelijk niet met het algemeen dansbelang; die voedt integendeel mee het sociale weefsel dat juist een van de sterkhouders is van de
Nu is het communale karakter van veel hedendaagse dans al langer de inzet van reflexieve praktijken. Ze variëren van democratische danscollectieven over netwerken als het net opgedoekte f,r,o,g,s
Het communale circuit is gewoon een zelfstandige artistieke biotoop die wedt op een andere, primair coöperatieve manier van werken en kunst maken, van tonen en publieke receptie (er wordt bijvoorbeeld van de toeschouwer verwacht dat hij na een toonmoment zijn ervaringen met de performers deelt). Wie deze niche toetst aan de bestaande beleidscategorieën, neemt haar binnen het hedendaagse dansveld direct in een wurggreep. Ze is immers programmerings- noch publieksvriendelijk, en staat niet te zwaaien met virtuele beloftes of nog een project méér. Wat dus te doen? Het communale circuit (h)erkennen als een autonoom subveld en een voor vele dansmakers cruciale biotoop binnen het eigentijdse danslandschap. En ophouden, vooral in de danssector zélf, om te dromen van een nieuwe
5
Tot hier mijn meer speculatieve beschouwingen, het wordt tijd voor een landing op een meer substantiële bodem. Ik vertrek daarvoor opnieuw van Kanaries in de koolmijn. Daarin worden een aantal gekende tendensen inzake de productie en tewerkstelling binnen het
Wie met dansers praat, krijgt al snel een idee van wat het betekent om als een precaire flexi-werker door het leven te gaan. Je leeft een letterlijk verdeeld leven, uitgestrooid over uiteenlopende plaatsen in
daarvan het gevolg is, wat vooral voor buitenlandse dansers in het algemeen, en niet
Hoeveel programmatoren, coproducenten of distributeurs van hedendaagse dans zitten eigenlijk in een vergelijkbare positie? Dat is een retorische vraag die niemand persoonlijk viseert maar wel wijst op hét pijnpunt van de danssector. Daarbinnen gaat er gewoonweg te weinig geld naar de artiesten en hun werk. Zij beschikken daarom meestal over een te krappe onderzoekstijd, zodat ze maar al te vaak het exploreren (van mogelijkheden) en het produceren (van een publiek toonbaar product) noodgedwongen moeten combineren.
Een en ander is de verantwoordelijkheid van én beleidsmakers, incluis de adviserende danscommissie, én de danssector. Er is meer geld nodig, in het bijzonder voor projecten en kleine organisatieverbanden van liefst meerdere dansmakers. Gevraagd wordt tevens een groter engagement van alle georganiseerde sectorbewoners bij coproducties voor het administratieve, financiële en/of sociale statuut van zowel de gecontracteerde dansmaker(s) als de geëngageerde dansers. Ook dat is bijdragen tot het sociale kapitaal in het dansveld, en het zou eigenlijk vanzelf moeten spreken binnen een sector die zich in cultureel en politiek opzicht graag correct voordoet maar het economisch profijt nogal eens laat primeren op de solidariteit met de getoonde artiesten. Er is echter ook meer artistieke selectiviteit vereist, zodat gehonoreerde projecten of structuren zich verzekerd weten van het soort luwte dat nodig is om zonder al te grote financiële zorgen de tijd te nemen die nodig is om een meer dan modaal eindwerk at te leveren. Voor de goede orde: ik heb het nu dus niet over de communale niche maar over het creatie- en productiegerichte werk, dat nog altijd de hoofdmoot vormt van de hedendaagse dans. Misschien wordt er, zoals soms stilletjes wordt gesuggereerd, inderdaad teveel gecreëerd en geproduceerd? Dat moeten veldbewoners en commissieleden uitmaken, als het even kan in onderlinge samenspraak.
6
Het staat hoe dan ook vast dat men de huidige, financieel meestal precaire werkcondities niet kan opvijzelen zonder een grotere, liefst artistiek gemotiveerde selectiviteit. Dat vergt besluitvaardigheid en vooral een heldere visie op het veld van de hedendaagse dans, in
flexi-werk zonder flexi-security deels zorgt voor een (zelf)selectie op niet-artistieke gronden. Daarbinnen haalt de vlotte netwerker die een met modieuze uitdrukkingen doorspekt verhaal kan vertellen het meestal van de introverte en bescheiden dansmaker zonder boekenwijsheid uit de tweede hand, ook al heeft de tweede bij nader toezien artistiek meer in zijn mars dan de eerste. Het verklaart mee de weerstand onder de dansers met wie ik sprak tegenover de als conceptueel ingeschaalde dans (nogal wat gesprekspartners vinden dat subgenre overigens een gepasseerd station).
Belangrijker is dat we helemaal niet weten hoeveel mogelijk talent er al verloren is gegaan door de overlevingsstrijd die bij hedendaagse dans ten dele wordt beslecht op basis van persoonlijkheidskenmerken die niet noodzakelijk van artisticiteit getuigen. ‘Karakter' is een deugd, alleen is het zeer de vraag of de immer wendbare en altoos babbelende artiest dat wel heeft. Of speelt er een affiniteit in persoonlijkheidstype en scholingsgraad tussen programmatoren of mediatoren en dansmakers die doelbewust om economisch en symbolisch kapitaal hengelen? Hier spreekt inderdaad de socioloog, en hij is bezorgd om – in goed sociologees – de latente exclusie-effecten van het in elkaar haken van vraag en aanbod binnen wat alles welbeschouwd een neoliberaal artistiek regiem is. Ook daarom is het communale circuit zo belangrijk. Het berust op artistieke affiniteiten, en het getuigt van een politiek en maatschappelijk bewustzijn dat wedt op de mogelijkheid hier en nu van een samengaan van vrijheid, gelijkheid en solidariteit binnen een artistieke praktijk.
Over solidariteit gesproken: beleidsmakers en danssector dienen samen ook de stilaan prangende vraag te beantwoorden of ze écht willen dat
Er lijkt op Vlaams niveau ook een weerstand te bestaan tegenover de structurele erkenning en ondersteuning van hier residerende buitenlandse dansmakers en hun compagnies.
Ik ga hier niet nog eens de loftrompet steken van Brussel als danshoofdstad, dat zou na het zonet gezegde ronduit cynisch zijn. Het voor de hand liggende desideratum dat een Vlaams dansplan en dansbeleid internationaal georiënteerd moeten zijn en daarbij dienen te vertrekken van de kosmopolitische dansgemeenschap in
1 Dat mag een boude bewering lijken, maar de plaats ontbreekt mij hier om ze nader te adstrueren. Voor meer tekst en uitleg, zie bijvoorbeeld
2
3
4
Auteur Rudi Laermans
Publicatie Etcetera, 2008-09, jaargang 26, nummer 113, p. 03-08
Trefwoorden communale • hedendaagse • dans • dansmakers • kanaries • dansbeleid • dansers • danssector • koolmijn
Namen Alain Platel • Auteur • Belgisch • Boris Charmatz • Brusselse • Choreographing the Public • Chris van der Burght • Christophe Meierhans en Heike Langsdorf • De Beoordelingscommissie Dans • De Keersmaeker • Duitse • EU-ingezetenen • Engelse • Etcetera • Frankrijk' • Franse • General” • Gent • George Schreiber • Grote • Hedendaagse • Ideologie • Jan Fabre • Jerôme Bel • Konspiration • Kunst • Laermans Rudi • Les Bains::Connective • Liv Hanne Haugen • Ludion • Making Assemblages' • Marx • Meg Stuart • Nada Gambier • Needcompany • Oeuvre • Open Source • P.A.R.T.S. • Paperman • Peeters Jeroen • Performance Research • Performing Arts Research • Philipp Gehmachers • Pigment • Rebecca Lee • Tanzquartier Wien' • Tarek Halaby • Thierry de Duve • Uytterhoeven Michel • Vandekeybus of Platel • Vlaams Theaterinstituut • Vlaamse • Vlaanderen
Development and design by LETTERWERK