Kritiek der begeestering
cultuur, of het evenement. het begeleidwoord: ‘passie'.
In een tijd dat het enthousiasme verslingerd is geraakt aan de media, en de bewondering zich ophoudt in het
‘Passie' wordt – zoals de logica van het evene- ment voorschrijft – steeds inclusief ingezet. ‘Passie' brengt samen. Maar passie en enthousi- asme zijn scheidend, ze sluiten uit. Het toegangs- verbod is essentieel. Het enthousiasme, zijn ambi- ties waardig, is elitair, niet democratisch, juist geen handlanger van het participatieve. Later, bij de onvermijdelijke afrekening, wordt die weige- ring steevast gebrandmerkt als snobisme.
Het enthousiasme is geloof, belijdenis. Het impliceert verantwoordelijkheid, engagement. Daarmee is het enthousiasme zoniet schrik- wekkend, dan toch minstens verontrustend. Het enthousiasme zorgt voor verwarring, niet voor bevestiging. Wreed enthousiasme.
Het is waar: de begeestering heeft geen schone ziel. De 20ste eeuw is opgebrand aan enthousiasme. Te weinig zelfkritiek, zonder matigende zelfdiscipline, zonder vermogen zijn plaats in de wereld en het leven correct te bepalen: zo wordt het enthousiasme speelbal in plaats van zuurdesem. Vulgair in plaats van verfijnd. Elitair in ambitie, proleet in vorm. (Waardering voor het enthousiasme is recent, een effect
Trouwens, haar luid en polemisch karak- ter legt een onderliggende onzekerheid het stilzwijgen op. Een deel van de aantrekkings- kracht van het enthousiasme is het overwin- nen van die onzekerheid. Bron van moed, van overmoed, drijfkracht om argumenten bijeen te zoeken, details na te gaan, kennis te ontwik- kelen, kenniswijzen te onderzoeken. Enthou- siasme genereert kennis en methode. Men houdt niet alleen van het enthousiasmerende object maar ook van het enthousiasme zelf dat intellectuele vitaliteit in het leven roept.
Daartegenover weer: wat is een leven tegen het enthousiasme? Zeuren, afknibbelen, voetnoten plaatsen. Hoeveel jaloezie roept de geestdrift in het leven. Het trotse enthousiasme moet gefnuikt worden, het vuur gedoofd, het glinsterende harnas in modder ‘gemat'. Wie wil nu een nieuw begin? Er zijn zoveel redenen om enthousiasme weg te wimpelen. Maar zijn het goede redenen? Voor het enthousiasme pleit alvast dat het tot leven wekt, de grenzen van de wereld verlegt. Met het enthousiasme wordt de wereld groter, zonder hem verschrompelt ze, sterker nog: takelt de wereld af.
Het gepassioneerd houden van, de hete adem van het enthousiasme of de morele noodzaak van het engagement geven toegang tot een uniek geestelijk avontuur. Zonder hem neemt men kennis van iets, slaat men er informatie over op, benoemt men zijn effect, niet zijn betekenis, niet zijn vermogen om iemands wereld te veranderen, zicht te kunnen geven op weer een andere mogelijkheid om te bestaan in de wereld. Het enthousiasme is niets anders dan de wil te veranderen. Dat kan alleen maar wanneer men zich radicaal inlaat met het object. Wanneer men zich in de beweging van het werk gooit. Wanneer men zich zo plaatst dat er geen ontsnappen meer aan is.
In geestdrift neemt de drift het over van de geest. Het enthousiasme is per definitie onre- delijk. De literaire vorm bij uitstek van het enthousiasme is de kritische commentaar (de kleine versie van het essay): puntig, aanval- lend, gebald. Snelheid is haar voorwaarde. Ze belaagt. Intellectuele guerrilla. Niet het gelijk van een bewijs, noch het gelijk van de advo- caat, maar het gelijk van het overleven, van het doen overleven van het enthousiasme zelf. Het enthousiasme is een existentieel pleidooi.
Het enthousiasme vertaalt denken als drift. Maar het is een kuise drift. Enthou- siasme sublimeert. In haar geen begeerte (zoals die van de verzamelaar) maar hulde op afstand. Dat wat geestdrift wekt, is meteen onaanraakbaar. De geestdriftige is de Ves- taalse maagd van een eredienst. Het ‘dichtbij' van het enthousiasme is een parade: het gaat uiteindelijk om de afstand, om de afstandelijk- heid. Enthousiasme is in die zin ook steeds moraliserend. De steeds jonge geestdrift kent de huid der dingen niet. Het enthousiasme is niet erotisch.
Daarom draagt het enthousiasme zo vaak vriendschappen. Het is de sublimerende bemid- delaar. Het enthousiasme is mannelijk en gelijk- geslachtelijk. Het is een uitstel om te leven, een afleidingsmanoeuvre, een tussenvertrek voor men het leven binnenstapt. Het enthousiasme is geen vrouwelijke passie, noch deel van het huwe- lijkse. Tussen geliefden loopt het enthousiasme in de weg. Enthousiasme is celibatair.
Het enthousiasme is dubbel in zijn ver- houding tot tijd: begeestering lijkt steeds in het heden, een momentopname. Maar ze komt
steeds onmiddellijk na (de commentaar: ‘heb je dat gezien?') én bevestigt een ongebroken toekomst (‘dit is voor altijd'). Imperfectum presens en imperatief. Niet de voorbije erva- ring, noch het toekomstplan maar het nu als verleden én een toekomst zonder verandering (de structuur van de geloofsbelijdenis). Het ritme van het enthousiasme is de galop. Haar stijlfiguur de sprong over de hindernis. De sprong als hulde.
Het enthousiasme laat alleen verbrande bruggen achter, ziet zich als
Het enthousiasme is niet alleen een vermo- gen dat iemand geschonken krijgt, het is ook afhankelijk van specifieke omstandigheden die enthousiasme toelaten, opwekken, afdwin- gen. Enthousiasme is ook en misschien vooral het geschenk van een tijdsgeest. Sommige (ik vermoed zeer uitzonderlijke) periodes laten enthousiasme toe, drijven erop, veronderstel- len het. Daarbuiten: het moeiteloze plezier van de consumptie, d.w.z. van het vanzelfsprekend voorhandene.
Verandering, kanteling, omwenteling zijn voorwaarden voor het enthousiasme (het enthousiasme maakt ze ook mogelijk, maakt ze ook blind). Naast het ‘er is een revolutie aan de gang' ook een ‘deze revolutie moet er zijn'. Verontwaardiging, rancune, vernietigings- drang, oorlogscampagne zijn onderdeel van deze enthousiaste passie. Geen enkele genera- tie van de 20ste eeuw is aan het geluk, maar ook aan het lot van het enthousiasme ontsnapt. Hoe ontkomt men wel aan de uitputting van het enthousiasme, haar inherente fragiliteit, haar beschamende onredelijkheid, haar drog- redenen en virtuositeit die alleen het jonge en onervarene aankunnen? Hoe ontsnappen aan haar dwang, haar neurose, haar sublimering? Eén: het enthousiasme gewoon negeren.
Vandaag zien we dat er niet alleen mensen maar ook een hele cultuur mogelijk is zonder enthousiasme. Een cultuur met evenemen- ten, maar zonder euforie.
Een cultuur die een direct en al te meegaand object van de macht is. Een cultuur die zijn benen onder de tafel van de macht schuift. Toegegeven, handlanger zijn van de macht is vanouds haar vanzelfsprekende, natuurlijke, enige rol. Maar toch, het kleurt zonder vorst en na het enthousiasme vandaag toch heel anders, deze compliciteit met de macht. Aan- schurken tegen het inclusieve ideaal van media en consumptie is iets anders dan vorst en kerk van beelden te voorzien. Deze laatsten hebben ambities. Hebben de eerste er?
Het is een strategische cultuur waarin positie nemen geen engagement impliceert maar berekening, geen risico maar het bezwe- ren ervan. De ontdekkingen hier zijn van een heel andere orde dan dewelke de begeestering te beurt vielen. Het verontrustende ideaal van het enthousiasme als uitputtende nachtelijke galop werd vervangen door het ideaal van het netwerk (een wonderlijke combinatie van beweging en ter plaatse).
Het netwerk laat wellicht ontdekkingen toe maar dan toch van een heel andere orde dan die der vorige eeuw. Haar snobisme is niet elitair, maar populistisch gekleurd. Tegenover de oekaze van het enthousiasme, de afvalrace. Niet meer het tribunaal maar de tribune, niet meer het proces maar de poll. Geen passie maar een applausmeester. Een wat saai maar efficiënt alternatief voor een te wreed enthousiasme.
Achterblijven na het enthousiasme is er zich krampachtig aan vastklampen: zeurderige nos- talgie, vervreemding van wat zich nu zo nieuw aandient, retrospectieve idealisering van het enthousiasme. Dit is geen stap uit de geestdrift
maar een verstening ervan. De omslag van het roekeloze ‘gelijk' der begeestering in een ‘veron- gelijk' der teleurstelling.
Toch kan de nostalgie een voortzetting van het enthousiasme blijken: het Late Enthou- siasme (zoals men spreekt van de
Het helpt zich te realiseren dat het enthousi- asme ook in haar hoogdagen op zoek is naar voorgangers en zich dus niet ongenuanceerd als nieuw denkt. De blik vooruit van het enthousiasme zoekt in het verleden handlan- gers, vaderfiguren, verleiders. Iedere vernieu- wing zoekt een investituur van het verleden. André Breton heeft als geen ander rooftochten in het verleden georganiseerd. Zeker wie naar de toekomst grijpt, zoekt een gelijk dat hij uiteraard niet bij tijdgenoten en dus maar in het (gelukkig niet meer sprekende) verleden zoekt. Het zoeken naar voorgangers is steeds de mauvaise foi: het is steeds een misbruik. Het is nostalgie naar een verleden dat niet dat van de
Het
Het klassieke is een mogelijk resultaat van de reflectie over en de afstand tot het enthousiasme. Na de onvoorzichtigheid en de brutaliteit van het
De imaginaire genealogie van het enthou- siasmerende nieuwe is juist niet het opstellen van een dwingende canon maar het zoeken naar medeplichtigen. De modernen zijn steeds zonen op zoek naar de inspirerende vader: van inspiratie naar norm.
Wat het klassieke dan weer zo menselijk maakt is haar gesublimeerde nostalgie. Het ideale is er steeds reeds geweest, komt er nooit meer aan. Het naïeve enthousiasme vertrouwt op de maakbare toekomst. De strenge wet van het klassieke is een treurige wet. Niemand laat dat duidelijker zien dan de klassieke schilder bij uitstek,
Bij het construeren van een genealogie voor het enthousiasmerende verschuift de geestdrift maar bewondering. Niet de identificatie met de strenge wet maar met de voedende, bescher- mende vader. Bewondering is niet meer noma- disch, men bewondert vanuit een vaster punt. Musea zijn gemaakt voor die bewondering. Opkijken: di sotto in sù. Het bewonderde is geen norm maar een vraag om bescherming (
bewondering is niet ontdekking maar het eer- herstel en daardoor ook de trouw.
Is het enthousiasme hongerig, vraatzuch- tig, wreed, bloeddorstig, onbeschaamd en obsceen; de bewondering daarentegen is voor- zichtig, op afstand, voorkomend. Het werk- woord ‘moeten' dat eigen is aan het enthou- siasme en het klassieke geeft geen pas in de bewondering (men mag bewonderen, men kan bewonderen).
De woorden der bewondering zijn: uitein- delijk, toch, welbeschouwd (wat een mooi woord!). Ze verwijzen naar afsluiting en con- clusie, niet naar een project. Wat men bewon- dert, bootst men ook niet na. Het bewonderde is geen model. De bewondering van de zoon streeft juist geen imitatie van de vader na. Het bewonderde is niet imiteerbaar, want geen wet. Men aanvaardt het bewonderde, men onder- gaat het niet. Deze bescheidenheid heeft het enthousiasme niet. Juist die bescheidenheid is de achillespees van de bewondering: men kan bewonderen zonder te kennen. Het bewon- derde als doxa, als culturele mythe (het bewon- derde opgeslokt door consumptie (Barthes).
Is het
Net als enthousiasme en bewondering heeft ontroering een ideaalruimte, een eigen tijdsvorm, een eigen gestiek. Het enthousiasme is theatraal en hunkert naar applaus, naar col- lectiviteit, naar de mars. De bewondering is een visuele projectie en vraagt stilte en stilstand. De bewondering verheft, ze geeft aan het verticale een passionele een invulling. De ontroering is intiem en vraagt het huis. Haar gebaar: de handen voor de ogen gehouden. Haar zintuig is auditief. Men moet het werk in zijn intimiteit horen. Ontroering of de muziek.
Het huis is de plaats zonder verandering: in het huis schuilt men tegen de verandering. Het huis weert de verandering. Iedere verande- ring bedreigt het fragiele evenwicht van geluk en drama, van herinnering en voortleven, van herhaling en het verrassende geschenk. Het huis, dat is niet meer en niet minder dan de door duizenden voetstappen afgesleten arduinsteen.
De plaats van de ontroering is de muur van de woonst, ver weg van de kilte van de
In het gevecht met de herinnering zijn het manifest van het enthousiasme, de wet van het klassieke, de zekerheden der bewondering niet van dienst. Het ‘moeten' helpt niet meer; in de intimiteit gaat het om kunnen. Waarmee kan ik leven? Waar kan ik me in herkennen? Wat kan ik nog doen te midden van het lapidarium van het reeds geleefde? Waarmee kan ik verder leven, is de vraag naar het goede leven. Zo is het huis der
ontroering geen vlucht voor de wereld, maar een kritiek op de wereld.
Het ontroerende als datgene wat je na een lange odyssee thuisbrengt: ‘Dat is het dus'. Niet oproep, maar vaststelling. Nuchter en zonder aspiratie. Na de grootse
De tijd ven de ontroering is een andere dan die van de bewondering (la longue durée), of die van het enthousiasme (l'instantané) maar de tijd van het werk zelf. De ontroering begeleidt de beweging van een acteur, een melodie, een zin, een enjambement. Niet heftig, niet blijvend, maar begeleidend. Ontroering is tijd die men zich samen met het ontvouwende werk eigen maakt. Een tijd die men juist niet kan delen (opnieuw dat scheidende). Ontroerd is men steeds alleen.
In de ontroering slaat de stem over, schokt het lichaam mee in tranen. Kortom, de ont- roerde struikelt, in de plaats van beheersing staat onhandigheid. De ontroerde bloost, stot- tert – komieke maladresse. Ontroering is precies dat: controle verliezen. Bij iedere ontroering dus een mespunt schaamte.
Willen de andere passionele investerin- gen in het kunstwerk toch altijd benoemd en verantwoord worden, de ontroering ziet in dat verantwoording verweer is, geen openhartige bekentenis. De ontroering draagt het masker van een zekere domheid en, waarom niet, van een zekere smakeloosheid. De onophoudelijke moderne kritiek op het intieme (zo verschillend van de creatie en exaltatie ervan door Verlich- ting). Het intieme is de vijand van het moderne, de ontkenning van het enthousiasme.
Zoals er een wereld zonder enthousiasme bestaat, net zo bestaat een wereld zonder ontroering. De kritiek op de kitsch is de kruis- tocht tegen de ontroering. En die kruistocht wordt met het grootste enthousiasme gevoerd. Enthousiasme en ontroering liggen als twee uitersten in het verlengde van elkaar maar ze zijn ook antipoden. Zoals de enthousiaste juist niet de ontroering wil, zo weert de ontroerde enthousiasme af.
De ontroering is niet principieel en streng, maar toegeeflijk, vergevensgezind, eigenzin- nig, radicaal autonoom: het collectieve wij, vervangen door een privaat mijn. Ontroering is niet slim, niet zelfkritisch, niet op zoek naar erkenning. Het legt geen verantwoording af. Legt zich niet bij normen neer. Integendeel, wat zich door normen laat leiden, ontroert zelden. In de ontroering zijn er geen drijfveren meer maar is er voltooiing. De ontroerde zegt: dit is af. De wenende zegt: dit is de grens van het ervaarbare. De ontroerde is als Mozes voor het Beloofde Land – daar is het, zij het onbereik- baar. Daar is het, want onbereikbaar. Daar is het en dus onbereikbaar. Daar is het en geluk- kig onbereikbaar. Juist daar, op die plek, in dat besef is er ontroering.
Auteur Dirk Lauwaert
Publicatie Etcetera, 2008-02, jaargang 26, nummer 110, p. 6-11
Trefwoorden enthousiasme • ontroering • bewondering • geestdrift • begeestering • enthousiaste • siasme • late • ontroerde
Namen Anchi • Andersen • Benjamin • Colbert • Enthousiaste • Geestdrift • Hammershoi • Hoge • Johan Deloore • Late Enthousiasme • Late Renoir • Manet • Marthe • Matisse • Metamorfosen • Noir • Poussin • Proust • Sacramenten • Seizoenen • Toekomst • Van Rijsselberge • Vuillard • der Verlichting • muse
Development and design by LETTERWERK