Archief Etcetera


Uit het leven gegraven



Uit het leven gegraven

Marijs Boulogne ontwikkelt voor Excavation een intrigerend parcours langs verschillende kunstencentra, deels in het zog van het ‘Let's go outside'-project van het Brusselse RITS.

Het project evolueert in verschillende stadia naar een steeds complexer netwerk van informatie. Nu eens in een informele informatiesessie, dan weer met een videofilm, om uiteindelijk te eindigen in een pur sang theatervoorstelling, gepland in januari 2006.

Excavation, eerste etappe, Beursschouwburg:

baby in de maak

Het is in eerste instantie moeilijk in te schatten waar ik terecht ben gekomen. Wegens te laat de 37.000 trappen naar de Zilveren Zaal opgerend, door het klungelig stoffen voorhangetje gelopen, en nu midden in een groepje rustig keuvelend rondkuierende mensen. Lijkt op het eerste zicht nog het meest op een hobbyclub. Meisje links met grote bokaal water en stukjes stof, die ze met handcamera in beeld brengt. Meisje rechts exposeert en becommentarieert voorwerpen in stof en klei. Soms herken ik een beentje of een stukje schedel. En meisje centraal die met een gebreid 3D-werkje bezig is. Beetje dichterbij krijgt het handwerk meer vorm. Het lijkt een pop, nog niet helemaal af. De buikholte ligt nog open, het gezichtje ontbreekt. Door het openliggende lijfje zie je meticuleus gehandwerkte, minuscule ingewanden. Longen, darmen, maag, hartje, spierweefsel, luchtpijp, borstkas... ‘Ja, het gezichtje komt pas op het einde, dan kunnen we zien op wie ze lijkt'. Elders nog een bibliotheekje met naslagwerken. Aders, spieren, bloedvaten, cellen,... De voorwerpjes in klei zijn orgaanvormpjes. Het duurt even voor het opzet tot je doordringt. Dit is de voorbereiding voor een wekenlange autopsie. De lijkschouwing van een anonieme baby.

De constructie van het kind, het lezen van de medische handboeken, het stuk voor stuk creëren van elk detail, elk onderdeel, duurde negen maanden. De draagtijd voor een dode baby zonder geschiedenis. Tijdens die maanden heeft het lijfje zich ingebrand in de hoofden van toeschouwers en medewerkers, en heeft het een eigen leven gekregen. In de eerste informele kijksessie werd het proces aangezet. Het maakproces van de baby, het gebruik van de video, de eerste suggestie van een verhaal. Het project begint te leven vanuit zijn onderdelen, vanuit de vragen van het publiek. Met onduidelijkheden en gaten ontwikkelt zich een voorzichtige vertelling, vooralsnog onafgelijnd. Van een klein lichaam, gevonden, anoniem, omgekomen zonder gekende doodsoorzaak. Het vervolg van het proces is een reconstructie in stadia. Een zoektocht naar oorzaken, aanwijzingen, een poging tot begrip. Het is een zoeken dat in de video van het tweede deel letterlijk in het eigen vlees snijdt. Een opgraving die zich inweeft in de herinnering van de toeschouwers, in hun fantasmatische invulling van het ontbrekende verhaal, in hun onverwacht sterk emotionele reacties. Tijdens de aanzet tot het uiteindelijke theaterstuk zijn we getuige van de autopsie. Tegelijkertijd toeschouwer en assistent bij de reconstructie, een alom gefluisterd ‘wat als' in de verbeelding van de toekijkende complices. Het opengesneden lijfje vertelt een eigen verhaal, met een verraderlijk objectieve logica. Orgaan na orgaan, verkleuringen en sappen spreken voor zichzelf. Van een moeilijke bevalling, een verborgen geweld, van een schokkende eenzaamheid.

Misschien is het de vanzelfsprekendheid, de alledaagsheid van de gestelde handelingen die de pathetiek uit de voorstelling weert. Hier is geen sprake van beeldvorming rond het lichaam zoals afgevuurd in bloederige reportagefoto's, of in de spectaculaire reconstructies van de misdaadslachtoffers in CSI Miami, waar de camera zich letterlijk in de wonde wringt,

Een foetus in een glazen pot, voor de restauratie in Sint Petersburg, Willem J. Mulder, inspiratiebeeld



en het geweld met grafisch realisme als een horrorattractie in je gezicht wordt geslingerd. Uit het gehandwerkte kind spreekt een respectvolle afstand. Een langzaamheid in het creatieproces die zich inschrijft in een eeuwenoude verwerkingsstrategie. De breiende of bordurende vrouwen die in hun werk de geschiedenis schreven van families en era's, van herinnering en contextualisering. Een patchwork van verhoudingen en herinneringen, van jaren van heengaan en herdenken, van koestering en transgenerationele erkenning. Maar evengoed bijt het gebruik van precies deze techniek zich uiteraard ook een weg uit de veilige binnenshuizige geborgenheid. Omdat het vertelde verhaal haaks staat op het sociale weefsel dat in het traditionele begrip van het handwerken vervat zit. Borduren, breien, naaien zijn bij uitstek sociaal geconnoteerde activiteiten. Vaak gebeurt het in groep of in de boezem van het gezin. Doorgaans is het een manier om de samenhorigheid letterlijk warm te houden. De gequilte dekens, gepatchworkte muurkleden spreken van een collectieve geschiedenis. Al handwerkend houdt de vrouw (of de occasionele man) de familiebanden en het sociale weefsel in stand, naait het in elkaar, weeft het tot samenhang.

Er is iets van dat collectieve verleden dat doorspeelt in het gebruikte materiaal. Textiel is datgene dat ons beschermt tegen het buiten, tegen het geweld van kou, ziekte en blootstelling. In uitvergrote vorm is in vele culturen een stuk geschilderde stof bij de ingang van de woning genoeg om het kwade oog een andere kant te laten uitkijken, om de goden te bezweren, of om magische krachten te laten huizen. Het is precies in de alledaagsheid van het materiaal dat de ondermaanse en bovenmaanse wereld elkaar vinden. Een notie die Joseph Beuys bij de creatie van zijn persoonlijke mythe verwerkte in het toekennen van bovennatuurlijke eigenschappen aan het vilt dat hem na zijn vliegtuigcrash tegen de klimatologische omstandigheden en een onvermijdelijke dood heeft gered. Stof, textiel, weefsel is datgene wat ons nabij is. Het is datgene wat we letterlijk op de huid dragen. Wat ons beschermt in onze intimiteit, ons in onze naaktheid begeleidt naar het leven buiten, en ons in die buitenwereld voorziet van een plaats en een identiteit. In tegenstelling tot meer ‘kunstzinnige' materialen als verf, inkt, papier of canvas, is het een bijzonder tactiel, alledaags materiaal.

In die context is de keuze voor het gehandwerkte kind tegelijkertijd ontroerend en wrang. De traagheid van het maakproces, de ingebedheid in een sociale en zelfs religieuze context, de associatie met intimiteit, suggereren het koesterende comfort, de zorg van generaties. Bovendien geeft de vorm van de creatie het lijfje ook een grote aaibaarheidsfactor. Het beeld van de machteloze baby past naadloos in de kinderlijke verbeelding, het spel met de babypop. Het boort zich een weg naar de onschuld, de herinnering aan een complexlozer leven. Maar langs de andere kant dringt het zich daardoor in al zijn suggestief geweld, in zijn verstomd spreken over een ongenadige buitenwereld, als een glasscherf doorheen je relatieve comfort als toeschouwer. De keuze om het verhaal over een opgegeven leven, zonder enige band met de samenleving waaruit het zonder veel omhaal is weggesleurd, te creëren met het materiaal en de tere codes van een praktijk die normaliter precies de maatschappelijke banden in stand houdt, is schrijnend. De patronen en technieken die van generatie op generatie, van vrouw tot vrouw worden doorgegeven, doen het lijfje zinderen van gebrek. Het verhaal van het onbekende kind, opgegraven uit de vuilnisbak, wordt hierdoor veel meer dan een anekdote. Veel meer ook dan een aanleiding voor een strijdbare zaak. (Het is verbijsterend te zien hoe

Kinderhoofd uit de collectie van de Kunstkamera in Sint-Petersburg (Rosamond Purcell), inspiratiebeeld



de talrijke verhalen over neonaticide in kranten, op het internet of in gespecialiseerde publicaties misbruikt worden voor het Goede Doel. Een spectaculair instrument in het debat over abortus, religie, sociale opvoeding en voorbehoedsmiddelen). Het kind krijgt in het proces een eigen stem, maar krijgt nergens een naam. Want het kan enkel getuigen van zijn eigen afwezigheid, en boort zich zo een gat in onze beleving.

Excavation, tweede etappe, Nieuwpoorttheater:

de operatie

Over een zelfverlossing had ik al gehoord bij de vragenronde in de eerste etappe: een moeder die haar kind eigenhandig ter wereld brengt. In het tweede deel geen bevalling, maar een gefilmde operatie: de verwijdering van een stukje spiegel uit een been. (Reminiscentie aan de lendebevalling van het kindje Jezus in één van de vorige voorstellingen ‘Endless Medication'?). Eigenhandig. Gewapend met een scalpel en met een medische kennis gesprokkeld in gesprekken met dokters, snijdt Boulogne in deze videofilm het eigen been open. Spiegelscherf blijkt een cyste te zijn. Sap gutst uit de wonde. Met een pincet wordt eindeloos lang naar de boosdoener gevist, die vervolgens met een stevig snokje uit het weefsel wordt gescheurd. De open wonde wordt ontsmet, en eveneens eigenhandig, met de assistentie van de bereidwillige medewerkers, beetje onhandig toegenaaid. De wondranden schuiven in close-up over elkaar heen. Na de bevalling/zelfoperatie komt in de live appendix de baby opnieuw onder de mensen. Zorgzaam uit een instrumentkist getild, voor ieders vragen opengelegd en uitverkoren.

De kelder is een souterrain. Van boven valt er dus een beetje licht door de ramen. Maar het blijft er altijd wat schemerig en vochtig. De neonlampen krijgen de plek nooit helder. Op de vloer is roodgeschilderd cement gegoten. En in de hoek, naast de verroeste en nooit gebruikte fietsen, de geperforeerde tuinslang en de afgedankte koelkast, staan de vuilnisbakken. Hoge, brede, groene plastic vaten met een deksel. Door de warmte van de brander in dezelfde ruimte is het afval altijd warm, gisterig en geurig. Het is mijn favoriete plek in het huis. Helemaal bovenin de tweede bak liggen twee opgesteven lijfjes, de pootjes opgetrokken, opgerold tegen de kou. De oogjes zijn dof geworden maar de pels glanst nog zachtjes. Weet niet meer precies hoe lang geleden halfbevroren op de verwarming terug tot leven gebracht, gered uit de decembersneeuw. Ik weet niets van de tussentijd. Tijd is nog niet echt meetbaar. Twee momenten linken zich nog niet altijd noodzakelijk oorzakelijk aan elkaar. Ik ga naar boven. Bovenop de commode in mijn grootmoeders kamer leeg ik het houten juwelenkistje van parelsnoer en gouden ring met ingezette briljantjes in roosmotief. De verkrampte lijfjes op het blauwe fluweel. Ik loop naar buiten. Naar de diepte van de achtertuin die mijn broer sinds kort (en na een voortijdige blootstelling aan Apocalypse Now) Vietnam is gaan noemen. Het is het oerwoud waar de Vietcong mijn lievelingspoppen gijzelt en in de beek verdrinkt. Ik begraaf het kistje aan de oever van de Congo. Het zijn mijn eerste oorlogsslachtoffers.

Excavation is niet enkel het verhaal van een gereconstrueerde baby. Door zijn stilzwijgen doet het kind precies wat elk geanimeerd voorwerp in een voorstelling doet. Het zet de verbeelding aan het werk. Het spreekt niet zozeer over zichzelf als wel over de uitgraving in het lijf en de herinnering van de toeschouwer. Moeder en patholoog Marijs Boulogne bouwt in haar reconstructie een houvast, een lokdoos waaraan de kijker zich vastklampt, waarin hij zich verliest. In dat opzicht is bovenstaande herinnering ook helemaal geen antwoord op het verhaal van de voorstelling. De vergelijking tussen Excavation en de door verwaarlozing gesmoorde huisdiertjes uit mijn kindertijd is haast onkies om door te trekken. Het enige wat deze anekdote relevant maakt, is het feit dat ik ze me nu pas herinner. En dat het maar één van de vele heldere momenten is, die me bij het bekijken van Excavation te binnen vielen. Het is een moment, opgegraven uit een vergeten verleden, als een moeilijk te plaatsen beeld. Relevant omdat het waarschijnlijk het eerste besef markeert van de onomkeerbaarheid der dingen, van het feit dat elke niet opgenomen verantwoordelijkheid zich inschrijft in een ander leven, in een buiten waar niemand nog langer vat op heeft. Het is een beginnend, vaag bewustzijn van onveiligheid, van een onherbergzaam buiten, dat door de stomme welsprekendheid van ingewanden, hart en longen weer in je verbeelding opduikt. Het is, voor zover ik me herinner, het eerste beeld van gebrek, dat later door veel andere beelden zou worden aangevuld.

Fragment uit het Medisch lexicon van Marijs Boulogne

neotenie

als embryonale kenmerken na de geboorte blijven bestaan

encephalocele posterior

aangeboren uitstulping van hersenen en hersenvlies quod imaginatio imperium habeat in humor

es

dat de verbeelding over onze sappen heerst

ichthyosis congenita

aangeboren vishuid

necrose

versterving

anaeroob

zonder zuurstof levend

adiabatisch

zonder warmte-uitwisseling

anisotroob

niet in gelijke richtingen

atrofie

verkleuring door voedseltekort

desquamatie

de buitenste huidlagen scheiden zich af in de vorm van schubben

meconium

de groene kleverige pap die in de darmen zit, die lever en gal daar tijdens de groei in de buik hebben opgeslagen, omdat die beter niet in het vruchtwater terechtkomen

sphincter ani externes

voluntary muscle, de spier van de aars

foetale hypoxie

een zuurstoftekort, kan gedetecteerd worden door de aanwezigheid van meconium

pubic symphysis

daar waar in het bekken het ene schaambeen samenkomt met het andere.

kan scheuren tijdens de bevalling

crus

een algemene term om een lidachtig deel

te beschrijven



Excavation is een genereuze gift van suggesties, de pop als focuspunt van heden en verleden, van leven en dood, geboren in de creatie als teken van het sterven in elk van ons. In de prachtige videobeelden van Julia Clever spreekt het ‘dode' weefsel in volle kracht over de wonderlijke constructie van het lichaam, over vergankelijkheid en ontbinding. Het is de tweeledigheid die eveneens in de rol van Boulogne zelf zit ingetekend. De zorgzame moeder die haar eigen kind vorm geeft. Die niet de kleertjes breit voor zijn nakende geboorte, maar het kind zelf uit het beeld van een dode boreling laat ontstaan. Om het vervolgens telkens opnieuw in haar woorden te laten leven, orgaan na orgaan tot spreken te brengen, de dood een naam te geven, en na het einde van de operatie de pop te koesteren als het kind van haar en onze verbeelding.

In de ledenpop raakt ons persoonlijk verhaal aan een groter maatschappelijk lijden, aan een onuitgesproken mysterie. Bij elke nieuwe stap ontwikkelt zich telkens een kleine gemeenschap van medeplichtigen, die allemaal samen een verhaal bedenken voor een naamloos kind. Ergens tussen leven en dood.

Excavation, derde etappe, STUK: de lijkschouwing

Voorbereidende fase op de voorstelling. De baby is nu klaar. Dichtgenaaid, met gesloten oogjes ligt hij perfect gevormd, bewegingloos op de operatietafel. De autopsie kan beginnen. Het gaat om een pasgeboren, dode baby. Meisje, 56 cm. Vingertjes, beentjes, armpjes worden gecontroleerd. Vingertjes zijn ‘wit, dun en fragiel'. De mummificatie heeft zich reeds ingezet. Hier en daar donkerrode vlekken op het lichaam. Gevolg van vorstbeet. Kind is in een vuilnisbak teruggevonden. De navelstreng is te kort. Afgebeten of afgescheurd, maar nooit afgeklemd om besmetting te vermijden. Eén beentje is al wat grijs en kleverig. Het vlees is gemarmerd. Misschien is dat gebeurd op het moment dat het lijfje in de vuilnisbak terechtkwam. Misschien is het op de grond gegooid, gevallen. Op de buik een groene vlek. Altijd het eerste teken van de dood die zich inzet. Meconium. Het lichaam vertoont al duidelijke tekenen van ontbinding. In het textiel in lichtjes afwijkende kleurvlekken. Met een pincet wordt een kleine rups uit de buikholte gehaald. ‘Ik wil deze vlinder liever niet zien, maar ik weet dat hij prachtig zal zijn'. Het hoofdje is achteraan erg rood. Verschijnsel dat ook wel ‘ooievaarsbeet' wordt genoemd. Mogelijk een gevolg van de geboorte. Kan ook ergens tegenaan gegooid zijn. Heeft deze baby geleefd? De vingerafdukken op de borstkas wijzen op zelfverlossing. Eén gestikte long, één doorademde. Eén voor één komen alle organen er uit. Op het hart een hartoortje. Heel mooi hart, zegt de patholoog. Het is een moeilijke bevalling geweest. De doodsoorzaak kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Het lichaam wordt opnieuw dichtgemaakt. Het lijkje aangekleed. Een kleurig jurkje. Moeder/patholoog tilt het lichaampje op. Koestert het in de armen.

Excavation

BORDUURWERK/TEKST Marijs Boulogne

BEELDVORMING EN VIDEOWERK Julia Clever

ASSISTENTIE Veerle Herremans

DRAMATURGIE Bart Capelle, Veerle Herremans

MET DANK AAN Geert Opsomer en Marianne Van Kerkhoven

PRODUCTIE Vicky Vermoezen i.s.m. LS Goudvis vzw

MET STEUN VAN Stuk, Timefestival, Nieuwpoorttheater, nOna, De Beursschouwburg, de Vlaamse Gemeenschap

Beeld Tessa Van der Waals, inspiratiebeeld

crus of clitoris

de verderzetting van elk corpus cavernosum clitoridis dat rond de baarmoeder doorloopt tot het posterieur verbonden wordt met de ischiopubische

ramiparthogenese

mislukte zelfreproductie van de vrouw, maar het embryo maakt geen moederkoek

mola zwangerschap

mislukte zelfreproductie van de man: de twee Y-chromosomen schakelen alle X'en uit, hieruit ontwikkelt zich een trofoblast, dus hetzelfde weefsel als dat van de placenta in een geslaagde zwangerschap; een mola ziet eruit als een tros blauwe druiven

moederkoek

is eigenlijk de vaderkoek (placenta of eigenkoek of koek)

zona pellucida

(doorschijnende zone) het gewaad van de eicel, lijkt qua structuur op kristal. Iets dergelijks komt verder nergens in het lichaam voor, en daar moet de bevruchte eicel dus uit ontsnappen om zich te gaan nestelen/ingraven in de baarmoederwand. In deze ontsnappingsfase ontstaan de een-eiige tweelingen, als het scherpe kristal het ei in twee snijdt, en al dan niet met een doorgesneden trofoblast voor één of twee placentas zorgt. Als het ei half gesplitst is, krijgt men een siamese tweeling.

weet iemand wat de oppervlaktespanning is van een blastocyste (een bevruchte eicel)?

stortgeboorte

de baby is in minder dan tien minuten door het geboortekanaal gegaan

bogen

primair infertiele mannen missen bogen op ringvinger en pink

vasectomie

mannelijke sterilisatie waarbij de vasa deferentia worden doorgesneden en afgesloten


Development and design by LETTERWERK