Archief Etcetera


Het leven zoals het is: toneelmuis: Dagboek van een curator



Het leven zoals het is: toneelmuis: Dagboek van een curator

Het leven zoals het is: toneelmuis

DAGBOEK VAN EEN CURATOR

Marleen Baeten

Martin Schouten, Een jaar in het duister. Toneeldagboek van een eenmansjury, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2004.

'We hebben geen tijd om bladvulling te lezen.' Niet toevallig dreint de slotzin van een reclamespotje voor een Vlaamse krant almaar harder in mijn hoofd terwijl ik de 'Proloog' van Martin Schoutens Een jaar in het duister lees. De proloog van dit Toneeldagboek van een eenmansjury is een langgerekte kennismaking met het hoofdpersonage -de auteur- in de diverse rollen die hij doorheen het boek zal spelen: curator van Het Theaterfestival, opa, schrijver, ex-theaterrecensent, jazz- en literatuurliefhebber, vriend-van-actrice, generatiegenoot van Theaterfestivaldirecteur Arthur Sonnen en andere notabelen in de Nederlandse toneelwereld. Een beetje geroddel, veel geneuzel en weinig literair gehalte. Eén relevante bladzijde op achttien, namelijk waar Schouten de motivatie voor een gepubliceerd dagboek over zijn curatorjaar meegeeft: als curator wil hij verantwoording afleggen voor zijn keuzes. Hij begrijpt ook de kritiek dat één curator niet alles kan zien. Een dagboek is meteen een getuigenis van de ernst waarmee hij zijn taak opneemt. Waarom dat dagboek zich niet beperkt tot zijn theateravonturen, heeft alles te maken met de uitgever, zo lezen we tussen de regels door. 'Elk boek van Martin Schouten geven wij uit,' had ze gezegd. Maar met een boek alleen over toneel had ze het moeilijk, daar is nauwelijks een markt voor. Ik

beloof dat ik er ook veel dagelijks leven in zal stoppen.' (p. 20-21) Om het op zijn Schoutens te zeggen: 'Als dat maar goed komt.' Dagelijks noteert Martin Schouten iets over de voorstellingen die hij gezien heeft, over de mensen die hij ontmoet heeft of over kleindochter Roos, zijn grote liefde. Naarmate de 'bedrijven' elkaar opvolgen komt de auteur almaar beter op dreef. In het bondige genre is hij op zijn best: spits verwoorde observaties, heldere terzijdes waarin hedendaagse theaterpraktijken tegen het licht van de recente theatergeschiedenis gehouden worden, vertwijfelde vervloekingen, zelfrelativerende ironie. Langzaamaan tekenen zich zelfs enkele criteria voor zijn selectie af: frictie tussen tekst en subtekst, noodzaak voor de maker(s) om deze of gene voorstelling te maken, beroering van de toeschouwer (aan het denken gezet worden, verrast of ontroerd worden). Verrassend zijn deze criteria niet, maar Schouten legt ze wel goed uit, zonder belerend te worden. Evenmin verrassend, maar zelden zo onverbloemd neergeschreven, is de impact van toevalsfactoren op de beleving van een voorstelling en dus ook op de waardering van een professionele oordeelvormer. Inspanningen, zoals verre verplaatsingen, maken de toeschouwer veeleisend. De beleving van een voorstelling staat nooit los van de beleving van andere voorstellingen. Om nog maar te zwijgen over de impact van de zaal, het onthaal van de acteurs, de samenstelling van het publiek, op de kwaliteit van een voorstelling.

Komt het dan toch nog goed met dit boek? Neen, daarvoor bevat het te veel plichtsgetrouwe krabbels, oninteressante brokjes dagelijks

leven, slordige informatie. Een dag overslaan of een geziene voorstelling onvermeld laten was duidelijk geen optie. Nauwkeurigheid in de vermeldingen evenmin. Een personage schrappen kon slechts nadat het personage in kwestie daar zelf stevig op had aangedrongen. Schouten spreekt zijn waardering uit voor een recensente die zo fijngevoelig is om niet op de eerste rij te zitten noteren tijdens een voorstelling, maar hij begrijpt niet dat hij de privacy van mensen schendt door over hen als privé-persoon te schrijven of ongevraagd hun privé-uitspraken te publiceren. Bovendien is dit niet-literaire neerpennen van andermans verhalen of nieuwtjes zelden boeiend om lezen. 'De toneelrecensie is een literair genre,' schrijft Schouten. 'Ze voldoet als mening van het moment, maar er is geen één recensent die zo goed schrijft dat ik die stukjes graag nog eens wil lezen.' (p. 186-187) Hoewel Schouten bij momenten heel gevat schrijft, geldt zijn uitspraak ook voor het dagboek als literair genre. In zijn ongekuiste vorm is het niet bestemd en meestal niet interessant genoeg om later door anderen gelezen te worden.

De grootste kwaal van Een jaar in het duister is dat auteur en uitgeverij het dagboek als literair genre miskennen en fout inzetten. Onder het mom van 'open en bloot' en 'voor een breed publiek' werd Schoutens dagboek niet bewerkt tot een boek, waarin een selectie van de dagboekfragmenten een plaats had kunnen vinden naast een synthetiserende beschouwing, enkele tegenspraak duldende gesprekken, een lijst met de geziene voorstellingen. Het ostentatief niet-ambitieuze opzet van deze 'Het leven zoals het is: toneelmuis'lijkt wel een antwoord op de kritiek van de manifestschrijvers tegen het recent ingevoerde curatorschap, die vreesden dat de selectie meer zou vertellen over de 'belangwekkende' curator dan over het theaterlandschap in Vlaanderen en Nederland tijdens het afgelopen seizoen aan de hand van 'belangwekkende' voorstellingen. 'Belangwekkend' komt curator Schouten er niet uit; hij is eerder een plichtsbewuste zielepoot, die als een cloaca de jaarlijkse berg voorstellingen moet verwerken... tot er nog slechts wat straaltjes dagboek en enkele opnieuw te bewonderen vaste substanties van



overblijven. Met 'verantwoording afleggen' of het actuele theaterlandschap in beeld brengen heeft dit weinig te maken.

overblijven. Met 'verantwoording afleggen' of het actuele theaterlandschap in beeld brengen heeft dit weinig te maken.

Niet dat de meestal negenkoppige jury's het zoveel beter deden. Veel verder dan de publicatie van een juryrapport, dat op de eerste plaats focuste op de kwaliteiten van de geselecteerde voorstellingen, zijn ze bij mijn weten nooit geraakt. De roemruchte, naar verluidt heftige en stevig onderbouwde discussies die de jury's meerdere keren per jaar voerden, werden wel geregistreerd, maar nooit gepubliceerd.' De selectie mocht dan misschien een breder draagvlak hebben, de 'democratische' weg ernaartoe -via spraak en tegenspraak-

werd nooit met het publiek gedeeld. De typische Theaterfestivalformule, met een opsplitsing in verantwoordelijkheden tussen een jury, die instaat voor de selectie van een achttal 'belangwekkende' voorstellingen, en een festivalcoördinator, die tekent voor het 'parallelprogramma', werkt de loskoppeling van selectie en reflectie uiteraard in de hand. In die context is het niet verwonderlijk dat de eerste curator zich opgesteld heeft als een 'eenman-sjury', die op de eerste plaats verantwoording aflegt over hoe goed hij zich van zijn opdracht gekweten heeft. Alsof het verschil tussen een curator en een jury terug te brengen is tot het aantal leden in de 'selectiecommissie'.

Indien Het Theaterfestival het meent met het curatorschap, dan krijgt de curator de artistieke leiding over het festival. Een curator is immers geen (eenmans)jury, maar iemand die communiceert over wat hem of haar bezighoudt in het actuele theater. Via wat hij toont, hoe hij dat toont en hoe hij dat omkadert. Wat mij betreft graag met een publicatie. Maar dan wel één die je jaren later met plezier opnieuw leest.

(1) Lucia van Heteren heeft de klankopnames en verslagen van de juryvergaderingen wel gebruikt voor haar boek Theater, kritiek, jury en publiek. De totstandkoming van liet kwaliteitsoordeel bij theater (Uitgeverij Passage, 1998).


Development and design by LETTERWERK